ECLI:NL:RBMNE:2016:2753

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
UTR 14/ 5642
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de matching van korpsfunctie van een politieambtenaar met LFNP-functies

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 9 maart 2016, wordt de zaak behandeld van een politieambtenaar (eiser) die in beroep is gegaan tegen een besluit van de korpschef van politie (verweerder) over de indeling van zijn functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Eiser betwist de matching van zijn korpsfunctie van Bureauchef met de LFNP-functie Bedrijfsvoeringsspecialist B in het domein Ondersteuning. Hij stelt dat zijn functie had moeten worden ingedeeld in het domein Leiding of, subsidiair, in het domein Uitvoering. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de match conform de geldende regels tot stand is gekomen. De rechtbank wijst erop dat de rol van het fuwa-advies en referentiemateriaal bij de totstandkoming van de match niet is onderzocht. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en stelt een termijn van twee maanden in. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/5642 T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.E. Bensoussan).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser over de periode van 31 december 2009 tot en met 31 december 2011 functies in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) toegekend en bepaald dat eiser op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie Operationeel Specialist B, gewaardeerd in schaal 10. Daarnaast bevat het primaire besluit een zogenaamd ‘wijzigingsbesluit’, waarin de door eiser per 1 januari 2012 uitgeoefende korpsfunctie van Bureauchef/036/10 is gematcht met de LFNP-functie Bedrijfsvoeringsspecialist B, gewaardeerd in schaal 10.
Bij besluit van 6 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld om de mogelijkheden te onderzoeken om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Een en ander heeft niet tot een oplossing buiten rechte geleid.
Verweerder heeft op 18 november 2015 een nader verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 25 november 2015 zijn standpunt nader toegelicht.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, om in de zaak uitspraak te doen zonder zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt de onderhavige zaak met inachtneming van de uitspraken die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 1 juni 2015 in LFNP-zaken heeft gedaan (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
2. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft verweerder de uitgangspositie van eiser voor de overgang naar een LFNP-functie vastgesteld op de korpsfunctiebeschrijving TEAMLBUREAU/025/10.
Op 1 november 2011 is eiser door het bureau MD en Leiderschap bij de korpsleiding voorgedragen voor de blijkens deze voordracht nieuwe functie van bureauchef Regionaal Beslaghuis (RBH) met de kanttekening dat de functie executief is om de relatie en verbinding tussen het RBH en het executieve deel van de politieorganisatie te waarborgen. In de voordracht is onder het kopje “aanvullende competenties” onder meer opgenomen dat de voorkeur uitgaat naar een collega die ervaring heeft op het domein van opsporing. Bij besluit van 31 januari 2012 is eiser met ingang van 1 januari 2012 aangesteld in de korpsfunctie van Bureauchef/036/10 (Teamleiderbureau/025/10 in het aanstellingsbesluit betreft een verschrijving) met als plek in de organisatie Dienst Facilitaire Services, Logistieke Dienstverlening, Leiding (DFS LD Leiding).
Eiser heeft tegen de besluiten van 24 oktober 2011 en 31 januari 2012 geen rechtsmiddelen aangewend.
Vervolgens heeft verweerder op 14 mei 2013 aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt de functie van eiser, zoals die gold op 31 december 2011, over te laten gaan naar de LFNP-functie Operationeel Specialist B.
Verder heeft verweerder het voorgenomen wijzigingsbesluit kenbaar gemaakt, inhoudende dat vanaf 1 januari 2012 de door eiser uitgeoefende functie van Bureauchef/036/10 gematcht wordt met de LFNP-functie Bedrijfsvoeringsspecialist B in het domein Ondersteuning (vakgebied: Bedrijfsvoeringspecialismen).
Eiser heeft op 30 mei 2013 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Verweerder heeft vervolgens met toepassing van artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 mei 2013, nr. 382428, directoraat‑generaal Politie / programma Arbeidsvoorwaarden, houdende de overgang van ambtenaren naar een functie van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (de Regeling) het primaire besluit genomen. Bij het tot stand komen van dit besluit heeft verweerder de door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde transponeringstabel gehanteerd. Verweerder heeft dit besluit bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Kern van het beroep
3. Eiser voert als kern van het beroep aan dat hij zich niet kan verenigen met de matching van zijn korpsfunctie van Bureauchef/036/10 met de LFNP functie Bedrijfsvoeringspecialist B in het domein Ondersteuning. Hij stelt zich op het standpunt dat matching primair met het domein Leiding en subsidiair met het domein Uitvoering had moeten plaatsvinden en dat dan was uitgekomen op de functies (primair) Teamchef B of (subsidiair) Operationeel Specialist B.
Bevoegdheid om het besluit op bezwaar te nemen
4. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit namens de korpschef van politie is genomen door de programmadirecteur Human Resource Management. Onder verwijzing naar hetgeen de CRvB heeft overwogen onder punt 5.2 tot en met 5.6 van de uitspraak van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550), is de rechtbank van oordeel dat de programmadirecteur HRM bevoegd was om namens verweerder op het bezwaar van eiser te beslissen.
Transponeringstabel
5. Partijen verschillen verder van mening over het antwoord op de vraag of de transponeringstabel als bijlage bij de Regeling, evenals de Regeling zelf, een algemeen verbindend voorschrift is.
6. Onder verwijzing naar de eerder genoemde uitspraken van de CRvB van 1 juni 2015 is de rechtbank thans van oordeel dat de transponeringstabel - anders dan verweerder bij het bestreden besluit heeft gesteld - geen algemeen verbindend voorschrift is. Het bestreden besluit is daarom in zoverre ondeugdelijk gemotiveerd. Dit motiveringsgebrek kan echter worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, nu eiseres door dit gebrek niet in haar belangen is geschaad.
Juridische grondslag wijzigingsbesluit
7. Partijen verschillen verder van mening over het antwoord op de vraag of de Regeling en de in de bijlage opgenomen transponeringstabel door verweerder in geval van eiser analoog mochten worden toegepast.
8. Onder verwijzing naar de overwegingen 3.2 tot en met 3.5 van uitspraak van de CRvB van 22 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:260) is de rechtbank van oordeel dat het niet onjuist is om bij een aanstelling in een korpsfunctie vanaf 1 januari 2012 de toekenning van en de overgang naar een LFNP-functie op gelijke wijze en volgens dezelfde regels uit te voeren, als in de periode voor 1 januari 2012. Eisers beroepsgrond slaagt daarom niet.
Matchen - Domein
9. Eiser heeft aangevoerd dat zijn korpsfunctie niet in het juiste domein is ingedeeld.
Primair stelt eiser dat hij in het domein Leiding ingedeeld had moeten worden en wel in de functie van Teamchef B. Eiser meent dat hij valt in categorie II (leidinggevende belast met de uitvoering van de politietaak) genoemd in de Instructie organieke matching, Bijlage I van de Wijziging beleidsregel van 16 mei 2013, Staatscourant nr. 12776 (de Instructie organieke matching). Uit de voordracht van 1 november 2011 blijkt dat eiser is voorgedragen en op 1 januari 2012 is aangesteld in de functie van Bureauchef van het RBH. Hiermee is volgens eiser op zijn minst de indruk gewekt dat hij bij de overgang naar het LFNP op een functie geplaatst zou worden in de Uitvoering omdat hierin expliciet staat dat eiser werkzaamheden gaat verrichten in het domein Uitvoering. Eiser geeft in zijn functie van leidinggevende van het RBH ook leiding aan politieambtenaren die zijn gematcht in het domein Uitvoering. Subsidiair stelt eiser dat de matching in zijn geval had moeten plaats vinden in de LFNP-functie Operationeel Specialist B, in het domein Uitvoering.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet in het domein Leiding is gematcht omdat gelet op zijn korpsfunctiebeschrijving en de plek van zijn functie in de organisatie onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat sprake is van leidinggeven aan de uitvoering van de politietaak. Het gegeven dat eiser leiding geeft aan medewerkers met een (persoonlijke) executieve status of het gegeven dat leiding wordt gegeven aan een functie/functies die gematcht zijn in het domein Uitvoering (Intake en Service) is onvoldoende om te oordelen dat in de functie van eiser sprake is van leidinggeven bij de uitvoering van de politietaak. Uit de Handleiding Uitvoering Matching LFNP 2013 (hierna: de Handleiding) blijkt niet dat de functiebeschrijvingen van de functies waaraan leiding wordt gegeven en het LFNP Domein waarin deze zijn gematcht een criterium vormen bij het bepalen van de vraag of bij leidinggevende korpsfunctiebeschrijvingen sprake is van leidinggeven aan de uitvoering van de politietaak. Deze vraag wordt beoordeeld aan de hand van de eigen functiebeschrijving en de plek in de organisatie. Aan de voordracht van eiser als Bureauchef Beslaghuis en de vacatureteksten voor de functies van het beslaghuis kunnen in het kader van de matching gezien het dwingende karakter van artikel 3 van de Regeling overgang naar een LFNP functie, niet hetzelfde gewicht worden toegekend als aan de vastgestelde formele functiebeschrijving in combinatie met de plek in de organisatie.
11. Zoals de CRvB in genoemde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht kan de transponeringtabel niet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift.
Dit neemt niet weg dat aan deze tabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De transponeringstabel en de wijzigingen daarvan vormen de neerslag van het resultaat van de werkzaamheden van de werkgroep matching. Het betreft hier een breed samengestelde werkgroep, die vanwege haar specifieke deskundigheid voor de matching in het leven is geroepen en waarvan de leden deels op voordracht van de minister en deels op voordracht van de politievakorganisaties zijn benoemd. Van het resultaat van de werkzaamheden van deze werkgroep kan daarom in beginsel niet worden afgeweken. Dit geldt te minder nu de hierop gebaseerde (wijziging van de) transponeringstabel is voorgelegd aan het GOP alvorens deze vast te stellen. Dit alles leidt tot de conclusie dat verweerder bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan mag uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Verweerder mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van de uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
12. Wat betreft eisers betoog dat hij ten onrechte niet in het domein Leiding is ingedeeld overweegt de rechtbank als volgt.
13. In de Instructie organieke matching is onder stap 5 ‘De functiebeschrijving indelen in een LFNP domein’ uiteengezet op welke wijze een korpsfunctiebeschrijving wordt ingedeeld in het meest vergelijkbare domein (p. 4-7). Ten aanzien van het domein Leiding gelden specifieke criteria om te bepalen of dit domein het meest vergelijkbaar is. Alle functiebeschrijvingen worden hiertoe beoordeeld op de vraag of sprake is van leidinggeven. De instructie komt tot een indeling van alle leidinggevenden in vier categorieën. Van belang voor de beoordeling van deze zaak zijn categorie II en III:
Categorie II.
De functiebeschrijvingen met leidinggevenden aspecten op het niveau van unithoofd die leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak en waarbij doorgaans sprake is van eindverantwoordelijkheid, worden ingedeeld in het domein Leiding. (…)

Categorie III.

De functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten waarbij geen leiding wordt gegeven aan de uitvoering van de politietaak en waarbij op die beschrijving maximaal salarisschaal 13 staat vermeld, worden ingedeeld in het domein Ondersteuning.
Daarbij is vermeld dat indeling van alle functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten in vier categorieën noodzakelijk is om hiermee op consistente wijze het juiste domein te kunnen bepalen.
Tevens is te lezen: (…)
“De functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten in categorie II zijn unithoofden, waarbij volgens die beschrijving leiding wordt gegeven aan de uitvoering van de politietaak. Het referentiemateriaal vermeldt in dat kader doorgaans het niveaubepalend element ‘eindverantwoordelijkheid’. Het gaat dan in de regel om grotere aantallen medewerkers die deel uitmaken van een unit.
De handelwijze bij functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten is als volgt:
  • Op basis van de functiebeschrijving wordt beoordeeld of sprake is van leidinggeven en zo ja, in welke categorie deze functie valt.
  • Indien de functiebeschrijving geen of onvoldoende uitsluitsel geeft over de categorie en daarmee de keuze van het meest vergelijkbare domein, dient het fuwa-advies -dat onderliggend is aan de functiebeschrijving- geraadpleegd te worden.
  • Indien geen fuwa-advies aanwezig is of wanneer dit onvoldoende uitsluitsel geeft, dient het referentiemateriaal te worden geraadpleegd.
Toelichting:
Tussen korpsen bestaan grote verschillen qua benamingen van functiebeschrijvingen. Zo komen in de leiding van de basispolitiezorg bijvoorbeeld de volgende benamingen voor: chef wijkteam in schaal 10, chef basisteam in schaal 11, chef wijkpolitie in schaal 12. Alle korpsen hebben met elkaar gemeen dat zij gebruik dienen te maken van het referentiemateriaal functiewaardering Nederlandse politie (zie de Regeling vaststelling systeem functiewaardering Nederlandse politie; Stcrt. 1994, 134 en 2005, 126). Indien een functiebeschrijving geen uitsluitsel geeft over de vraag in welke categorie deze ingedeeld dient te worden, zal het fuwa-advies in de meeste gevallen uitkomst bieden. In het hiervoor gegeven voorbeeld van de leiding basispolitiezorg zal dan blijken dat het in casu gaat om respectievelijk de referentiefuncties (Wijk)unithoofd A, (Wijk)unithoofd B en (Wijk)unithoofd C zodat indeling in categorie II dient te volgen. Mocht het fuwa-advies geen uitsluitsel geven, dan kan in laatste instantie het referentiemateriaal worden geraadpleegd.”
Op p. 24 e.v. van de Instructie organieke matching heeft de werkgroep matching uiteen gezet hoe wordt omgegaan met functiebeschrijvingen die ingedeeld worden in het domein Leiding. Van belang is wat onder paragraaf 2c (p. 26) is opgenomen over leidinggevenden in schaal 10, 12, 16 en 18.
Voor zover van belang is daarin bepaald dat alle korpsfunctiebeschrijvingen in schaal 10 ter uitvoering van de politietaak waarin sprake is van eindverantwoordelijkheid en waarvan de salarisschaal voorkomt in het domein Leiding
moetenworden gematcht met de in het domein Leiding overeenkomende salarisschaal. Hierin heeft de werkgroep matching derhalve geen enkele beoordelingsvrijheid.
Uit de Handleiding (p.11) volgt dat de Instructie organieke matching bepaalt welke functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten dwingend ingedeeld moeten worden in het domein Leiding.
Uit de Handleiding (p. 15) en bijlage 4 daarbij volgt voorts dat bij de domeinkeuze voor het domein Uitvoering of Ondersteuning een hulpmiddel kan zijn om vast te stellen of de activiteiten en/of resultaten van die activiteiten zijn gericht op een (beleids) product of dienst dat gericht is op de politietaak (dan domein Uitvoering) of op de bedrijfsvoeringstaak (domein Ondersteuning). Min of meer in het verlengde hiervan betreft de zogeheten plaats in de organisatie (zie paragraaf 3.2.5. van de Handleiding). Deze kan de doorslag geven voor indeling in ofwel het domein Uitvoering ofwel het domein Ondersteuning mits hiervoor objectieve aanknopingspunten zijn. Deze plaats in de organisatie is te vinden in de organogrammen, zoals genoemd bij de korpsspecifieke basisdocumenten en staat als optie ook voorgedrukt op ieder functievergelijkingsformulier zoals dat door de werkgroep matching is gebruikt. Alle korpsen zijn meerdere malen in de gelegenheid gesteld om - indien van toepassing- bij een specifieke functieregel deze plaats in de organisatie op te geven. In noot 44 (p. 16) is vermeld dat als een korps van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt hiermee rekening is gehouden in de matching.
Verder is op p. 52 van de Handleiding in hoofdstuk 11 ‘Inbeslaggenomen goederen’, toegelicht wanneer indeling in het domein Ondersteuning of het domein Uitvoering het meest vergelijkbaar is.
14. De rechtbank stelt vast dat gelet op wat ter zitting aan de orde is geweest niet in geschil is dat eiser in zijn functie van bureauchef van het RBH, eindverantwoordelijkheid, als hiervoor onder categorie II beschreven, heeft. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser in zijn functie leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak.
15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van eisers korpsfunctiebeschrijving in combinatie met de formele plek daarvan in de organisatie - volgens het organogram bij de Dienst Facilitaire Services wat een dienst is met een bedrijfsvoeringstaak conform de regels voor het matchen terecht is geconcludeerd dat er geen leiding wordt gegeven aan de politietaak. De match in het domein Ondersteuning komt verweerder dan ook niet onredelijk voor.
16. De rechtbank stelt vast dat in eisers korpsfunctiebeschrijving van Bureauchef/036/10, voor zover van belang, staat vermeld dat eiser in zijn functie van bureauchef zelfstandig een eigen bijdrage levert aan een gedefinieerd resultaat en tevens eindverantwoordelijk is voor het behalen van het – op basis van de districts-/dienstchef of korpsleiding geformuleerde doelstellingen gedefinieerde - resultaat van het bureau, waaraan hij/zij leiding geeft. Volgens eisers korpsfunctiebeschrijving kan de plaats van de functie in de organisatie een district of een dienst zijn. De rechtbank is van oordeel dat uit de redactie van eisers korpsfunctiebeschrijving, die leidend is geweest voor de werkgroep matching, niet kan worden afgeleid of eiser in zijn functie al dan niet leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak. Verweerder lijkt dit blijkens het standpunt in het nadere verweerschrift onder 2.3 ook te hebben onderkend. Nu op grond van eisers korpsfunctiebeschrijving niet kan worden beoordeeld of eiser leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak kan op grond daarvan evenmin worden beoordeeld of eisers korpsfunctiebeschrijving in de categorie II (domein Leiding) of categorie III (domein Ondersteuning) van de in de Instructie organieke matching genoemde categorieën moet worden ingedeeld. Uit deze Instructie leidt de rechtbank af, dat als de functiebeschrijving geen of onvoldoende uitsluitsel geeft over de categorie en daarmee de keuze van het meest vergelijkbare domein, het fuwa-advies - dat onderliggend is aan de functiebeschrijving - geraadpleegd dient te worden en als geen fuwa-advies aanwezig is of wanneer dit onvoldoende uitsluitsel geeft, het referentiemateriaal dient te worden geraadpleegd (p. 6).
17. Uit de stukken noch uit verweerders standpunt, mede neergelegd in het nadere verweerschrift van 18 november 2015, blijkt dat conform de Instructie organieke matching de werkgroep matching bij de totstandkoming van de match, het fuwa advies dan wel het referentiemateriaal heeft geraadpleegd. Niet blijkt dus dat de match volgens de daarvoor geldende regels tot stand is gekomen. In het licht van wat in de Handleiding staat vermeld over de wijze waarop dient te worden bepaald of een functie in het domein Leiding wordt ingedeeld, is de rechtbank van oordeel dat de plek van eisers functie in de organisatie niet doorslaggevend kan zijn voor de match van eisers functie in het domein Ondersteuning: dit is immers geen criterium in de Instructie organieke matching, waar de Handleiding als zijnde een dwingend voorschrift naar verwijst. Bovendien wordt in de Handleiding de plaats in de organisatie wel genoemd als hulpmiddel bij de domeinkeuze tussen het domein Uitvoering of Ondersteuning (p. 15) maar niet in het kader van de domeinkeuze Leiding.
18. Verder acht de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of eiser in zijn functie leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak van belang dat in hoofdstuk 11 van de Handleiding over ‘Inbeslaggenomen goederen’ (p. 52) is vermeld dat werkzaamheden met betrekking tot inbeslaggenomen goederen zowel een ondersteunend als een executief karakter kunnen hebben. Uit wat in de Handleiding staat vermeld leidt de rechtbank af dat functiebeschrijvingen waarin werkzaamheden voorkomen met betrekking tot inbeslaggenomen goederen een relatie kunnen hebben met het uitvoeren van de politietaak. Bovendien blijkt uit de door eiser overgelegde stukken dat het beslaghuis, ondanks het feit dat dit is ondergebracht bij de Dienst Facilitaire services, een aparte status heeft en dat binnen het voormalig korps Amsterdam-Amstelland al geruime tijd een ontwikkeling gaande is richting het onderbrengen van beslagbeheer “binnen de operatiën” en niet langer binnen de bedrijfsvoering. In het organisatiewijzigingsplan van 17 juni 2011 ‘Oprichting van het Regionaal Beslaghuis Amsterdam-Amstelland’, wordt gesproken over de oprichting van een RBH wat weliswaar onderdeel uitmaakt van de dienst Facilitaire Services, maar dat zowel een administratief proces als een operationeel proces kent. In het organisatiewijzigingsplan is vermeld dat de nieuwe functie van Medewerker Regionaal Beslaghuis op locatie (Medewerker Bedrijfsvoering D) een hybride functie zal zijn en de verbindende functie tussen het RBH en het executieve deel van de politieorganisatie. Verder staat in de voordracht van eiser van 1 november 2011 voor de (nieuwe) functie van Bureauchef van het RBH vermeld dat deze functie behoort tot het domein ‘uitvoeren’ omdat het een taak is die voortvloeit uit de primaire taakstelling van de politie en de functie van bureauchef executief is om de relatie tussen het RBH en het executieve deel van de politieorganisatie te waarborgen. Het draaiboek openstelling vacatures RBH van 24 januari 2012 vermeldt dat zowel vacatures voor executieve/hybride functies als voor ondersteunende functies zullen worden uitgegeven. Als hybride functies worden genoemd de functie van Coördinator operationeel proces RBH (Medewerker bedrijfsvoering E) en de (hybride) functie van Medewerker Regionaal Beslaghuis op locatie (Medewerker bedrijfsvoering D). Eiser heeft in dit verband onweersproken verklaard dat in elk geval de (hybride) functie van Coördinator operationeel proces is uitgegeven en ingevuld. De rechtbank overweegt dat deze ontwikkelingen binnen de voormalige regio Amsterdam-Amstelland aansluiten bij landelijke ontwikkelingen waarbij beslag als gewoon politiewerk wordt gezien, waarvoor de verantwoordelijkheid binnen “operatiën” moet liggen (zie hierover bijvoorbeeld de eindrapportage ‘Impact analyse beslag’ versie 1.4 van 23 oktober 2013, van adviesbureau Lentenaer en de oplegnota van 10 juni 2013 aan het KLO).
19. Ook acht de rechtbank voor de vraag of eiser in zijn functie leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak van belang dat uit de transponeringstabel van het voormalig korps Amsterdam-Amstelland (op www.coa-politie.nl) blijkt dat het beslaghuis zeven keer voorkomt bij de plaats in de organisatie (DFS LD Beslaghuis) en dat van deze functies vier korpsfunctiebeschrijvingen zijn gematcht in het domein Uitvoering en drie in het domein Ondersteuning. In het licht van wat in de Handleiding over inbeslaggenomen goederen is opgenomen is niet uitgesloten dat genoemde functies in het domein Uitvoering zijn gematcht omdat uit de betreffende korpsfunctiebeschrijvingen blijkt dat de werkzaamheden grotendeels of uitsluitend belast zijn met het innemen, beheren en /of de teruggave van inbeslaggenomen goederen zodat voor deze functie conform de Handleiding het domein Uitvoering het meest vergelijkbaar is. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat het hierbij gaat om medewerkers die vanwege hun (persoonlijke) executieve status zijn gematcht in het domein Uitvoering nu dit is bestreden door eiser en uit de thans voorhanden zijnde stukken niet kan worden afgeleid op welke feiten deze stelling is gebaseerd.
20. Uit de overwegingen 18 en 19 volgt dat sprake is van een bijzondere positie van het RBH binnen de politieorganisatie. De rechtbank acht het dan ook van belang dat inzichtelijk wordt of hiermee bij de match rekening is gehouden. Het bestreden besluit biedt dit inzicht thans onvoldoende als gevolg van de centrale plaats die verweerder toekent aan eisers korpsfunctiebeschrijving, waarvan de rechtbank al heeft geoordeeld dat die onvoldoende duidelijkheid biedt. De rechtbank wijst er in dat verband op dat met name uit eisers korpsfunctiebeschrijving niet specifiek blijkt dat hij leiding geeft aan het RBH en evenmin welke plaats dit RBH inneemt binnen de organisatie. Daar staat tegenover dat eisers functie nadrukkelijk als executief is beschreven in de voordracht, naar aanleiding waarvan eiser op 1 januari 2012 is aangesteld als leidinggevende van het beslaghuis. Verweerder heeft weliswaar bestreden dat de door eiser overgelegde (hiervoor onder 18. besproken) stukken voor de matching van belang zijn omdat die stukken niet hebben geleid tot een formele reorganisatie en een formele wijziging van de plaats die de functie van eiser inneemt in de organisatie, maar dit standpunt treft geen doel. Eiser heeft er immers terecht op gewezen dat met het organisatiewijzigingsplan juist nadrukkelijk geen reorganisatie is beoogd, zoals onder meer blijkt uit het ‘Aanbiedingsformulier voor het Korpsleidingoverleg’ van 12 juli 2011 waarin de korpsleiding is gevraagd om in te stemmen met de op- en inrichting van een bureau RBH en de brief van 17 januari 2012 van [naam] , commissaris van politie aan de Ondernemingsraad (OR). De OR heeft, in reactie op de brief van 17 januari 2012 op 2 februari 2012 positief geadviseerd over het organisatiewijzigingsplan. Gelet op het voorgaande kan verweerders standpunt dat, gezien de plek van eisers functie in de organisatie, het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, zonder nader onderzoek en een nadere motivering, niet worden gevolgd. Aldus heeft verweerder ook onvoldoende onderbouwd dat aan het uitblijven van een formele reorganisatie relevante betekenis toekomt bij de matching van de korpsfunctie van eiser aan de LFNP functie.
21. Ten aanzien van de subsidiair ingediende beroepsgrond dat het domein Uitvoering het meest vergelijkbaar is, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de Handleiding (paragraaf 3.2.4, p. 15) en bijlage 4 daarbij volgt dat bij de domeinkeuze voor het domein Uitvoering of Ondersteuning een hulpmiddel kan zijn om vast te stellen of de activiteiten en/of resultaten een (beleids) product of dienst leveren gericht op de politietaak (dan domein Uitvoering) of op de bedrijfsvoeringstaak (domein Ondersteuning). Min of meer in het verlengde hiervan wordt betekenis toegekend aan de zogenoemde plaats in de organisatie (zie paragraaf 3.2.5 van de Handleiding). Deze kan de doorslag geven voor indeling in ofwel het domein Uitvoering ofwel het domein Ondersteuning mits hiervoor objectieve aanknopingspunten zijn. Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen kan evenwel de plek in de organisatie ook bij de keuze tussen de domeinen Ondersteuning en Uitvoering, zonder nader onderzoek en nadere motivering, niet doorslaggevend zijn.
22. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
23. Om het gebrek te herstellen dient verweerder nader te onderzoeken of en zo ja welke rol het fuwa-advies en het referentiemateriaal hebben gespeeld bij de totstandkoming van de match. Voor zover uit dit onderzoek blijkt dat dit niet is gebeurd zullen deze stukken, gelet op wat daarover in de Instructie organieke matching is bepaald, alsnog bij de match betrokken moeten worden. Het is verder aangewezen dat, gezien de specifieke (en hybride) positie van het RBH binnen de politieorganisatie, zoals blijkt uit de Handleiding en uit de door eiser overgelegde stukken, de stukken die hierop betrekking hebben nadrukkelijk bij de besluitvorming worden betrokken, hetzij in het kader van de (her)match hetzij in het kader van de hardheidsclausule.
24. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
25. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruikmaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
26. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 maart 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.