Categorie III.
De functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten waarbij geen leiding wordt gegeven aan de uitvoering van de politietaak en waarbij op die beschrijving maximaal salarisschaal 13 staat vermeld, worden ingedeeld in het domein Ondersteuning.
Daarbij is vermeld dat indeling van alle functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten in vier categorieën noodzakelijk is om hiermee op consistente wijze het juiste domein te kunnen bepalen.
Tevens is te lezen: (…)
“De functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten in categorie II zijn unithoofden, waarbij volgens die beschrijving leiding wordt gegeven aan de uitvoering van de politietaak. Het referentiemateriaal vermeldt in dat kader doorgaans het niveaubepalend element ‘eindverantwoordelijkheid’. Het gaat dan in de regel om grotere aantallen medewerkers die deel uitmaken van een unit.
De handelwijze bij functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten is als volgt:
- Op basis van de functiebeschrijving wordt beoordeeld of sprake is van leidinggeven en zo ja, in welke categorie deze functie valt.
- Indien de functiebeschrijving geen of onvoldoende uitsluitsel geeft over de categorie en daarmee de keuze van het meest vergelijkbare domein, dient het fuwa-advies -dat onderliggend is aan de functiebeschrijving- geraadpleegd te worden.
- Indien geen fuwa-advies aanwezig is of wanneer dit onvoldoende uitsluitsel geeft, dient het referentiemateriaal te worden geraadpleegd.
Toelichting:
Tussen korpsen bestaan grote verschillen qua benamingen van functiebeschrijvingen. Zo komen in de leiding van de basispolitiezorg bijvoorbeeld de volgende benamingen voor: chef wijkteam in schaal 10, chef basisteam in schaal 11, chef wijkpolitie in schaal 12. Alle korpsen hebben met elkaar gemeen dat zij gebruik dienen te maken van het referentiemateriaal functiewaardering Nederlandse politie (zie de Regeling vaststelling systeem functiewaardering Nederlandse politie; Stcrt. 1994, 134 en 2005, 126). Indien een functiebeschrijving geen uitsluitsel geeft over de vraag in welke categorie deze ingedeeld dient te worden, zal het fuwa-advies in de meeste gevallen uitkomst bieden. In het hiervoor gegeven voorbeeld van de leiding basispolitiezorg zal dan blijken dat het in casu gaat om respectievelijk de referentiefuncties (Wijk)unithoofd A, (Wijk)unithoofd B en (Wijk)unithoofd C zodat indeling in categorie II dient te volgen. Mocht het fuwa-advies geen uitsluitsel geven, dan kan in laatste instantie het referentiemateriaal worden geraadpleegd.”
Op p. 24 e.v. van de Instructie organieke matching heeft de werkgroep matching uiteen gezet hoe wordt omgegaan met functiebeschrijvingen die ingedeeld worden in het domein Leiding. Van belang is wat onder paragraaf 2c (p. 26) is opgenomen over leidinggevenden in schaal 10, 12, 16 en 18.
Voor zover van belang is daarin bepaald dat alle korpsfunctiebeschrijvingen in schaal 10 ter uitvoering van de politietaak waarin sprake is van eindverantwoordelijkheid en waarvan de salarisschaal voorkomt in het domein Leiding
moetenworden gematcht met de in het domein Leiding overeenkomende salarisschaal. Hierin heeft de werkgroep matching derhalve geen enkele beoordelingsvrijheid.
Uit de Handleiding (p.11) volgt dat de Instructie organieke matching bepaalt welke functiebeschrijvingen met leidinggevende aspecten dwingend ingedeeld moeten worden in het domein Leiding.
Uit de Handleiding (p. 15) en bijlage 4 daarbij volgt voorts dat bij de domeinkeuze voor het domein Uitvoering of Ondersteuning een hulpmiddel kan zijn om vast te stellen of de activiteiten en/of resultaten van die activiteiten zijn gericht op een (beleids) product of dienst dat gericht is op de politietaak (dan domein Uitvoering) of op de bedrijfsvoeringstaak (domein Ondersteuning). Min of meer in het verlengde hiervan betreft de zogeheten plaats in de organisatie (zie paragraaf 3.2.5. van de Handleiding). Deze kan de doorslag geven voor indeling in ofwel het domein Uitvoering ofwel het domein Ondersteuning mits hiervoor objectieve aanknopingspunten zijn. Deze plaats in de organisatie is te vinden in de organogrammen, zoals genoemd bij de korpsspecifieke basisdocumenten en staat als optie ook voorgedrukt op ieder functievergelijkingsformulier zoals dat door de werkgroep matching is gebruikt. Alle korpsen zijn meerdere malen in de gelegenheid gesteld om - indien van toepassing- bij een specifieke functieregel deze plaats in de organisatie op te geven. In noot 44 (p. 16) is vermeld dat als een korps van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt hiermee rekening is gehouden in de matching.
Verder is op p. 52 van de Handleiding in hoofdstuk 11 ‘Inbeslaggenomen goederen’, toegelicht wanneer indeling in het domein Ondersteuning of het domein Uitvoering het meest vergelijkbaar is.
14. De rechtbank stelt vast dat gelet op wat ter zitting aan de orde is geweest niet in geschil is dat eiser in zijn functie van bureauchef van het RBH, eindverantwoordelijkheid, als hiervoor onder categorie II beschreven, heeft. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser in zijn functie leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak.
15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van eisers korpsfunctiebeschrijving in combinatie met de formele plek daarvan in de organisatie - volgens het organogram bij de Dienst Facilitaire Services wat een dienst is met een bedrijfsvoeringstaak conform de regels voor het matchen terecht is geconcludeerd dat er geen leiding wordt gegeven aan de politietaak. De match in het domein Ondersteuning komt verweerder dan ook niet onredelijk voor.
16. De rechtbank stelt vast dat in eisers korpsfunctiebeschrijving van Bureauchef/036/10, voor zover van belang, staat vermeld dat eiser in zijn functie van bureauchef zelfstandig een eigen bijdrage levert aan een gedefinieerd resultaat en tevens eindverantwoordelijk is voor het behalen van het – op basis van de districts-/dienstchef of korpsleiding geformuleerde doelstellingen gedefinieerde - resultaat van het bureau, waaraan hij/zij leiding geeft. Volgens eisers korpsfunctiebeschrijving kan de plaats van de functie in de organisatie een district of een dienst zijn. De rechtbank is van oordeel dat uit de redactie van eisers korpsfunctiebeschrijving, die leidend is geweest voor de werkgroep matching, niet kan worden afgeleid of eiser in zijn functie al dan niet leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak. Verweerder lijkt dit blijkens het standpunt in het nadere verweerschrift onder 2.3 ook te hebben onderkend. Nu op grond van eisers korpsfunctiebeschrijving niet kan worden beoordeeld of eiser leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak kan op grond daarvan evenmin worden beoordeeld of eisers korpsfunctiebeschrijving in de categorie II (domein Leiding) of categorie III (domein Ondersteuning) van de in de Instructie organieke matching genoemde categorieën moet worden ingedeeld. Uit deze Instructie leidt de rechtbank af, dat als de functiebeschrijving geen of onvoldoende uitsluitsel geeft over de categorie en daarmee de keuze van het meest vergelijkbare domein, het fuwa-advies - dat onderliggend is aan de functiebeschrijving - geraadpleegd dient te worden en als geen fuwa-advies aanwezig is of wanneer dit onvoldoende uitsluitsel geeft, het referentiemateriaal dient te worden geraadpleegd (p. 6).
17. Uit de stukken noch uit verweerders standpunt, mede neergelegd in het nadere verweerschrift van 18 november 2015, blijkt dat conform de Instructie organieke matching de werkgroep matching bij de totstandkoming van de match, het fuwa advies dan wel het referentiemateriaal heeft geraadpleegd. Niet blijkt dus dat de match volgens de daarvoor geldende regels tot stand is gekomen. In het licht van wat in de Handleiding staat vermeld over de wijze waarop dient te worden bepaald of een functie in het domein Leiding wordt ingedeeld, is de rechtbank van oordeel dat de plek van eisers functie in de organisatie niet doorslaggevend kan zijn voor de match van eisers functie in het domein Ondersteuning: dit is immers geen criterium in de Instructie organieke matching, waar de Handleiding als zijnde een dwingend voorschrift naar verwijst. Bovendien wordt in de Handleiding de plaats in de organisatie wel genoemd als hulpmiddel bij de domeinkeuze tussen het domein Uitvoering of Ondersteuning (p. 15) maar niet in het kader van de domeinkeuze Leiding.
18. Verder acht de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of eiser in zijn functie leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak van belang dat in hoofdstuk 11 van de Handleiding over ‘Inbeslaggenomen goederen’ (p. 52) is vermeld dat werkzaamheden met betrekking tot inbeslaggenomen goederen zowel een ondersteunend als een executief karakter kunnen hebben. Uit wat in de Handleiding staat vermeld leidt de rechtbank af dat functiebeschrijvingen waarin werkzaamheden voorkomen met betrekking tot inbeslaggenomen goederen een relatie kunnen hebben met het uitvoeren van de politietaak. Bovendien blijkt uit de door eiser overgelegde stukken dat het beslaghuis, ondanks het feit dat dit is ondergebracht bij de Dienst Facilitaire services, een aparte status heeft en dat binnen het voormalig korps Amsterdam-Amstelland al geruime tijd een ontwikkeling gaande is richting het onderbrengen van beslagbeheer “binnen de operatiën” en niet langer binnen de bedrijfsvoering. In het organisatiewijzigingsplan van 17 juni 2011 ‘Oprichting van het Regionaal Beslaghuis Amsterdam-Amstelland’, wordt gesproken over de oprichting van een RBH wat weliswaar onderdeel uitmaakt van de dienst Facilitaire Services, maar dat zowel een administratief proces als een operationeel proces kent. In het organisatiewijzigingsplan is vermeld dat de nieuwe functie van Medewerker Regionaal Beslaghuis op locatie (Medewerker Bedrijfsvoering D) een hybride functie zal zijn en de verbindende functie tussen het RBH en het executieve deel van de politieorganisatie. Verder staat in de voordracht van eiser van 1 november 2011 voor de (nieuwe) functie van Bureauchef van het RBH vermeld dat deze functie behoort tot het domein ‘uitvoeren’ omdat het een taak is die voortvloeit uit de primaire taakstelling van de politie en de functie van bureauchef executief is om de relatie tussen het RBH en het executieve deel van de politieorganisatie te waarborgen. Het draaiboek openstelling vacatures RBH van 24 januari 2012 vermeldt dat zowel vacatures voor executieve/hybride functies als voor ondersteunende functies zullen worden uitgegeven. Als hybride functies worden genoemd de functie van Coördinator operationeel proces RBH (Medewerker bedrijfsvoering E) en de (hybride) functie van Medewerker Regionaal Beslaghuis op locatie (Medewerker bedrijfsvoering D). Eiser heeft in dit verband onweersproken verklaard dat in elk geval de (hybride) functie van Coördinator operationeel proces is uitgegeven en ingevuld. De rechtbank overweegt dat deze ontwikkelingen binnen de voormalige regio Amsterdam-Amstelland aansluiten bij landelijke ontwikkelingen waarbij beslag als gewoon politiewerk wordt gezien, waarvoor de verantwoordelijkheid binnen “operatiën” moet liggen (zie hierover bijvoorbeeld de eindrapportage ‘Impact analyse beslag’ versie 1.4 van 23 oktober 2013, van adviesbureau Lentenaer en de oplegnota van 10 juni 2013 aan het KLO).
19. Ook acht de rechtbank voor de vraag of eiser in zijn functie leiding geeft aan de uitvoering van de politietaak van belang dat uit de transponeringstabel van het voormalig korps Amsterdam-Amstelland (op www.coa-politie.nl) blijkt dat het beslaghuis zeven keer voorkomt bij de plaats in de organisatie (DFS LD Beslaghuis) en dat van deze functies vier korpsfunctiebeschrijvingen zijn gematcht in het domein Uitvoering en drie in het domein Ondersteuning. In het licht van wat in de Handleiding over inbeslaggenomen goederen is opgenomen is niet uitgesloten dat genoemde functies in het domein Uitvoering zijn gematcht omdat uit de betreffende korpsfunctiebeschrijvingen blijkt dat de werkzaamheden grotendeels of uitsluitend belast zijn met het innemen, beheren en /of de teruggave van inbeslaggenomen goederen zodat voor deze functie conform de Handleiding het domein Uitvoering het meest vergelijkbaar is. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat het hierbij gaat om medewerkers die vanwege hun (persoonlijke) executieve status zijn gematcht in het domein Uitvoering nu dit is bestreden door eiser en uit de thans voorhanden zijnde stukken niet kan worden afgeleid op welke feiten deze stelling is gebaseerd.
20. Uit de overwegingen 18 en 19 volgt dat sprake is van een bijzondere positie van het RBH binnen de politieorganisatie. De rechtbank acht het dan ook van belang dat inzichtelijk wordt of hiermee bij de match rekening is gehouden. Het bestreden besluit biedt dit inzicht thans onvoldoende als gevolg van de centrale plaats die verweerder toekent aan eisers korpsfunctiebeschrijving, waarvan de rechtbank al heeft geoordeeld dat die onvoldoende duidelijkheid biedt. De rechtbank wijst er in dat verband op dat met name uit eisers korpsfunctiebeschrijving niet specifiek blijkt dat hij leiding geeft aan het RBH en evenmin welke plaats dit RBH inneemt binnen de organisatie. Daar staat tegenover dat eisers functie nadrukkelijk als executief is beschreven in de voordracht, naar aanleiding waarvan eiser op 1 januari 2012 is aangesteld als leidinggevende van het beslaghuis. Verweerder heeft weliswaar bestreden dat de door eiser overgelegde (hiervoor onder 18. besproken) stukken voor de matching van belang zijn omdat die stukken niet hebben geleid tot een formele reorganisatie en een formele wijziging van de plaats die de functie van eiser inneemt in de organisatie, maar dit standpunt treft geen doel. Eiser heeft er immers terecht op gewezen dat met het organisatiewijzigingsplan juist nadrukkelijk geen reorganisatie is beoogd, zoals onder meer blijkt uit het ‘Aanbiedingsformulier voor het Korpsleidingoverleg’ van 12 juli 2011 waarin de korpsleiding is gevraagd om in te stemmen met de op- en inrichting van een bureau RBH en de brief van 17 januari 2012 van [naam] , commissaris van politie aan de Ondernemingsraad (OR). De OR heeft, in reactie op de brief van 17 januari 2012 op 2 februari 2012 positief geadviseerd over het organisatiewijzigingsplan. Gelet op het voorgaande kan verweerders standpunt dat, gezien de plek van eisers functie in de organisatie, het domein Ondersteuning het meest vergelijkbaar is, zonder nader onderzoek en een nadere motivering, niet worden gevolgd. Aldus heeft verweerder ook onvoldoende onderbouwd dat aan het uitblijven van een formele reorganisatie relevante betekenis toekomt bij de matching van de korpsfunctie van eiser aan de LFNP functie.
21. Ten aanzien van de subsidiair ingediende beroepsgrond dat het domein Uitvoering het meest vergelijkbaar is, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de Handleiding (paragraaf 3.2.4, p. 15) en bijlage 4 daarbij volgt dat bij de domeinkeuze voor het domein Uitvoering of Ondersteuning een hulpmiddel kan zijn om vast te stellen of de activiteiten en/of resultaten een (beleids) product of dienst leveren gericht op de politietaak (dan domein Uitvoering) of op de bedrijfsvoeringstaak (domein Ondersteuning). Min of meer in het verlengde hiervan wordt betekenis toegekend aan de zogenoemde plaats in de organisatie (zie paragraaf 3.2.5 van de Handleiding). Deze kan de doorslag geven voor indeling in ofwel het domein Uitvoering ofwel het domein Ondersteuning mits hiervoor objectieve aanknopingspunten zijn. Gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen kan evenwel de plek in de organisatie ook bij de keuze tussen de domeinen Ondersteuning en Uitvoering, zonder nader onderzoek en nadere motivering, niet doorslaggevend zijn.
22. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
23. Om het gebrek te herstellen dient verweerder nader te onderzoeken of en zo ja welke rol het fuwa-advies en het referentiemateriaal hebben gespeeld bij de totstandkoming van de match. Voor zover uit dit onderzoek blijkt dat dit niet is gebeurd zullen deze stukken, gelet op wat daarover in de Instructie organieke matching is bepaald, alsnog bij de match betrokken moeten worden. Het is verder aangewezen dat, gezien de specifieke (en hybride) positie van het RBH binnen de politieorganisatie, zoals blijkt uit de Handleiding en uit de door eiser overgelegde stukken, de stukken die hierop betrekking hebben nadrukkelijk bij de besluitvorming worden betrokken, hetzij in het kader van de (her)match hetzij in het kader van de hardheidsclausule.
24. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twee maanden na verzending van deze tussenuitspraak.
25. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruikmaakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
26. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.