In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlening van een omgevingsvergunning voor een tijdelijke losvoorziening ten behoeve van het bouwrijp maken van de Bloemendalerpolder te Weesp. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, maar eisers, waaronder Fontijn Vlees en Vleeswaren B.V. en B2C Europe Netherlands B.V., hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de reguliere voorbereidingsprocedure ten onrechte was gevolgd, omdat de uitgebreide voorbereidingsprocedure had moeten worden toegepast. Dit was noodzakelijk omdat de activiteit onder de bepalingen van het Besluit milieueffectrapportage viel, wat een uitgebreidere procedure vereist. Echter, de rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet vernietigd kon worden op basis van het relativiteitsvereiste, aangezien de normen ter bescherming van milieubelangen niet van toepassing waren op de bedrijfseconomische belangen van eisers.
De rechtbank stelde verder vast dat er een gebrek in de motivering van het besluit was, omdat er geen onderzoek was gedaan naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Desondanks werden de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat uit later ingediend rapport bleek dat de verkeersaantrekkende werking van de tijdelijke losvoorziening niet zou leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van de luchtkwaliteit. De rechtbank heeft de kosten van de procedure toegewezen aan de verweerder, die ook het griffierecht moest vergoeden aan de eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige procedurele afwegingen bij de verlening van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar milieueffecten aan de orde zijn.