ECLI:NL:RBMNE:2016:2681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
C/16/379696 / HA ZA 14-828
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid in geschil over vertrekregeling voor melkveehouders

In deze zaak vorderen de eisers, bestaande uit een maatschap van melkveehouders, een verklaring van de rechtbank dat de vertrekregeling die door [gedaagde sub 1] is vastgesteld, in strijd is met toezeggingen aan de Europese Commissie. De eisers hebben hun lidmaatschap van [gedaagde sub 1] beëindigd en stellen recht te hebben op een vertrekpremie van 5 euro per 100 kilogram geleverde melk. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van de eisers en de bevoegdheid om te oordelen over de vorderingen van eiser sub 5, die onder een arbitragebeding valt. De rechtbank oordeelt dat de overige eisers niet-ontvankelijk zijn, omdat zij geen aanvraag voor de vertrekpremie hebben ingediend. De rechtbank concludeert dat de informatie die door [gedaagde sub 1] en DMF is verstrekt over de toepassing van de vertrekregeling correct was, en dat de eisers niet onjuist zijn voorgelicht. De rechtbank verklaart zich onbevoegd voor de vorderingen van eiser sub 5 en wijst de overige vorderingen af. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/379696 / HA ZA 14-828
Vonnis van 25 mei 2016
in de zaak van

1.de maatschap [eiser sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1a.
[eiser sub 1a],
wonende te [woonplaats] ,
1b.
[eiser sub 1b],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende en zaakdoende te [woon- en vestigingsplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende en zaakdoende te [woon- en vestigingsplaats] ,
4. de vennootschap onder firma
[eiser sub 4],
gevestigd te [vestigingsplaats]
4a.
[eiser sub 4a],
wonende te [woonplaats] ,
4b.
[eiser sub 4b],
wonende te [woonplaats] ,
4c.
[eiser sub 4c],
wonende te [woonplaats] ,
4d.
[eiser sub 4d],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende en zaakdoende te [woon- en vestigingsplaats] ,
6. de vennootschap onder firma
[eiser sub 6],
zaakdoende te [vestigingsplaats] ,
6a.
[eiser sub 6a],
wonende te [woonplaats] ,
6b.
[eiser sub 6b],
wonende te [woonplaats] ,
7. de stichting
[eiser sub 7],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers,
advocaat mr. P. Stehouwer te Groningen,
tegen
1. de coöperatie
[gedaagde sub 1] U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.H. Pijnacker Hordijk te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING DUTCH MILK FOUNDATION,
gevestigd te Zoetermeer,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. Drijber te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna eisers, [gedaagde sub 1] en DMF genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1]
  • de conclusie van antwoord van DMF
  • de conclusie van repliek, tevens akte houdende wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 1]
  • de conclusie van dupliek van DMF
  • de akte uitlating producties van eisers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers exploiteren melkveehouderijbedrijven en produceren daarmee biologische melk (melk die afkomstig is van rundvee dat voldoet aan de eisen die zijn neergelegd in Verordening (EEG) nr. 2092/91). Tot en met 31 december 2012 waren zij lid van de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1] : [naam coöperatie 1] U.A. en [naam coöperatie 2] U.A.
2.2.
[gedaagde sub 1] is in 2008 ontstaan na een fusie van de onder 2.1 vermelde rechtsvoorgangers. In het navolgende zullen met “ [gedaagde sub 1] ” ook deze rechtsvoorgangers worden bedoeld.
2.3.
Deze fusie is destijds voorgelegd aan de Europese Commissie. Bij Beschikking van 17 december 2008 (hierna: de Beschikking) heeft de Commissie beslist dat de fusie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, mits aan de Afspraken in de Bijlagen bij de Beschikking wordt voldaan (zaaknummer COMP/M.5046; zie http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/decisions/m5046_20081217_20600_en.pdf). In de in dezen relevante Bijlage D is onder meer het volgende vermeld:
“(116) Raw milk as referred to in the Raw Milk Remedies (“
Raw Milk”) is untreated conventional raw milk produced in the Netherlands. For the purpose of Raw Milk Remedy 2, the following categories of Raw Milk are
excluded:
• Organic raw milk;
• Specialty raw milk ("CLA") used for Campina's branded fresh dairy products;
• Milk used for the production of PDO (Noord-Holland) cheese;
• "Weidemelk" (to the extent used for other than fresh dairy applications).
(117) The Raw Milk covered by the Raw Milk Remedies meets all the EU hygiene and quality requirements
controlled by an independent accredited quality control organisation, also known as Qlip.
(118) Raw Milk Remedy 1 provides for the grant of a lump sum to dairy farmers that leave [afkorting gedaagde sub 1] [ [gedaagde sub 1] ; toevoeging rechtbank] as a member (the “
Start Up Payment”). The amount of the Start Up Payment is 5 EUR per 100 kg raw milk delivered in the year immediately preceding the year in which the application for the Start Up Payment is made. Thus, the aggregate Start Up Payment to a dairy holding of average size in the Netherlands (500,000 kg/year) will be in the range of the average net yearly income of a dairy farmer (EUR 25,000).
(119) Any member of [afkorting gedaagde sub 1] may apply for the Start Up Payment by giving three months written notice to [afkorting gedaagde sub 1] , provided it becomes a supplier to any buyer of Raw Milk in the Netherlands (“
Buyer”). After the three months notice period the applicant farmer may start supplying a Buyer forthwith. The membership of the applicant farmer of [afkorting gedaagde sub 1] is terminated automatically at the end of the first calendar year following the expiration of the three
months notice period. Upon termination, applicant farmers may sell their Member Certificates and/or Member
Bonds to [afkorting gedaagde sub 1] or to remaining members at normal (=nominal) value. For an average farmer, the value of these
Certificates and/or Bonds will be in the range of EUR [...]* (EUR [...]* per [...]* kg of raw milk).
(120) The Start Up Payment will be financed by [afkorting gedaagde sub 1] and granted by DMF directly to the dairy farmer concerned on
a case by case basis. DMF will monitor and supervise the application of Raw Milk Remedy 1, including
verification that the applicant farmer concerned has indeed started supplying Raw Milk to a Buyer following
termination of his supply obligations towards [afkorting gedaagde sub 1] . DMF will pay out the Start Up Payment as soon as it has
made the afore-mentioned verification, but in any event not later than two months from the date the applicant
farmer has started supplying the Buyer.
(121) (…)
(122) The total raw milk volume to which the Raw Milk Remedies apply is 1.2 billion kg. Before the end of each
calendar quarter, the DMF will calculate the aggregate volume of raw milk for which applications have been
made under Raw Milk Remedy 1. This aggregate volume will be deducted from the absolute total volume of
raw milk that will have to be made available by [afkorting gedaagde sub 1] under Raw Milk Remedy 2 as from the next calendar
quarter until the Raw Milk Remedies will expire. However, if a member re-accedes to [afkorting gedaagde sub 1] or definitively stops
supplying Raw Milk altogether within three years from the date he ceases supplying raw milk to [afkorting gedaagde sub 1] , the raw
milk volume for which the Start Up Payment was paid is added to the volume that should be made available
by [afkorting gedaagde sub 1] through DMF from the date the re-accession becomes effective.
(123) Raw Milk Remedy 1 will remain effective until members representing a volume of 1.2 billion have left [afkorting gedaagde sub 1]
(taking into account paragraph 122 above), or until the Raw Milk Remedies have been withdrawn as a result
of a review carried out by the Commission (cf. paragraph 124).
(124) DMF will remain in operation until the volume of raw milk to be made available by [afkorting gedaagde sub 1] through DMF has been reduced to 0 following the application of Raw Milk Remedy 1. Moreover, the Commission will conduct a
review at the request of [afkorting gedaagde sub 1] following the abolition of the milk quota regime. The Commission will decide to
withdraw the Raw Milk Remedy if it is satisfied that sufficient Dutch raw milk is available to Qualified Buyers
as defined below.
(125) The volume of Raw Milk that will be made available under the Raw Milk Remedies should be more than
sufficient (i) to allow access to raw milk for purchasers of the two divestments businesses in the markets for
Fresh Basic Dairy Products and Dutch type nature cheese, and (ii) to facilitate access for existing
competitors and new entrants that wish to build or increase production capacity in the downstream markets
concerned within reasonable limits.
(…)
Raw milk remedy 1 – Incentive to leave
(129) Raw Milk Remedy 1 aims to decrease the market share of [afkorting gedaagde sub 1] on the market for the procurement of Raw Milk in the Netherlands (expressed by the aggregate milk quotas of its members), by providing members of [afkorting gedaagde sub 1] a
financial incentive to leave [afkorting gedaagde sub 1] and to continue their activities as a supplier of Raw Milk to users in the
Netherlands.
(130) Since a cooperative does not have the statutory means to unilaterally terminate the membership of any
members, unless for urgent reasons relating to the conduct of the member concerned, [afkorting gedaagde sub 1] is not in a position
to reduce its market share by terminating membership relations. [afkorting gedaagde sub 1] , however, is not constrained by its
statutes to provide financial incentives to its members to terminate their membership. The financial incentive
of Raw Milk Remedy 1 should be sufficient to stimulate a significant number of members, representing a
significant volume of Raw Milk, to leave [afkorting gedaagde sub 1] as a member.
Raw Milk Remedy 2 - Dutch Milk Fund
(131) The Dutch Milk Fund ensures the supply of Raw Milk through an independent body (DMF) by granting
"drawing rights" to DPC plants. [afkorting gedaagde sub 1] will enter into contracts with Qualified Buyers of Raw Milk through the
intermediary services of DMF. DMF will remain in operation until the volume of raw milk to be made available
by [afkorting gedaagde sub 1] through DMF has been reduced to 0 following the application of the Incentive to leave. Moreover, the
Commission will conduct a review at the request of [afkorting gedaagde sub 1] following the abolition of the milk quota regime. The
Commission will decide to withdraw the Raw Milk Remedy if it is satisfied that sufficient Dutch raw milk is
available to Qualified Buyers.
(132) In order to fulfil the role of an agent in the supply of Raw Milk, DMF will be designed as follows:
(a) DMF will be an independent non-profit organisation (in the form of a foundation --
stichting) acting as a
contracting agent between [afkorting gedaagde sub 1] and the DPC plants in the Netherlands;
(b) DMF will be incorporated before 1 July 2009;
(c) The costs of incorporation of DMF will be paid by [afkorting gedaagde sub 1] ;
(d) The operational costs of DMF will not be borne by the Qualified Buyers;
(e) The board of DMF consists of 3 qualified members, currently not active in the dairy sector and
independent from and not related to the Parties, to be appointed by the Minister of Agriculture
(
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit) or the Minister of Economic Affairs in the
Netherlands;
(f) The operational execution of DMF’s activities may be outsourced (entirely or partly) by the board (at its
discretion) to (i) Productschap Zuivel, a semi-governmental organisation already executing EU market
support regulations in the dairy sector (including milk quota system) or (ii) any other independent
organisation;
(g) DMF will report annually to the Monitoring Trustee on the application of the present remedy.
(…)”
2.4.
Ter uitvoering van de Beschikking is op 29 juni 2009 de onafhankelijke stichting DMF opgericht. Blijkens de akte van oprichting heeft DMF tot doel
op te treden als onafhankelijke organisatie zonder winstbejag in verband met de verplichtingen die voor [gedaagde sub 1] voortvloeien uit de Beschikking, en in dat kader onder meer op te treden
“als betaalagent voor de Coöperatie en in die hoedanigheid aan leden van de Coöperatie een financiële vergoeding (de “Vertrekpremie”) te betalen bij beëindiging van het lidmaatschap van de Coöperatie (…) (“Raw Milk Remedy 1”)”.
2.5.
Voor de praktische uitvoering van de in bijlage D van de Beschikking opgenomen vertrekregeling heeft [gedaagde sub 1] het volgende Reglement Vertrekregeling (hierna: het Reglement) vastgesteld:
“(…)
1. Inleiding
1. De basis voor een (beperkte) vertrekregeling is te vinden in artikel 6, lid 3 van de statuten van [gedaagde sub 1] U.A. De vertrekregeling is een door de Europese Commissie gestelde voorwaarde voor de fusie tussen [naam coöperatie 2] en [naam coöperatie 1] . Voor de leden van [gedaagde sub 1] is deelname aan de vertrekregeling vrijwillig.
2. Uitgangspunt is om door een financiële stimulans voor leden hun melk elders te leveren, de beschikbaarheid van voldoende Nederlandse boerderijmelk voor zuivelverwerkers die concurrenten zijn of worden van [gedaagde sub 1] op de markt te bevorderen.
2. Doelstelling
1. De vertrekregeling is beperkt in doelstelling en toepassing. Aan deze regeling kan geen recht worden ontleend op betaling van een premie of enig ander bedrag in geval van beëindiging van het lidmaatschap, die een andere oorzaak kent dan als hierin beschreven.
2. Leden die in Nederland het melkveehouderijbedrijf uitoefenen, die hun lidmaatschap opzeggen en hun gangbare melk gaan leveren aan een andere koper van boerderijmelk in Nederland ontvangen een éénmalige vertrekpremie van vijf euro (EUR 5,--) per honderd kilo (100 kg) geleverde melk in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin een verzoek tot de vertrekpremie is gedaan. De regeling geldt niet voor leden die bijzondere melk leveren, noch voor leden die buiten Nederland het melkveehouderijbedrijf uitoefenen.
3. Uitvoering
1. De onafhankelijke Stichting DMF is belast met de uitvoering van de vertrekregeling. DMF is bevoegd om een onafhankelijke derde aan te wijzen om DMF bij de uitoefening van haar taken bij te staan.
2. [gedaagde sub 1] U.A. en [bedrijf] N.V. zijn met DMF een overeenkomst aangegaan voor de uitvoering van de vertrekregeling.
3. DMF heeft ZuivelNL gevraagd en bereid gevonden DMF bij de uitoefening van zijn taken bij te staan.
4. Voorwaarden
1. Aan de betaling van de vertrekpremie worden de volgende voorwaarden gesteld:
a. het lid, of zijn bedrijfsvoorganger, moet op het tijdstip van de aanvraag sinds 1 januari 2009 of meer dan een aaneengesloten periode van drie (3) jaar lid zijn van [gedaagde sub 1] U.A., of een van haar rechtsvoorgangers;
b. het lid (en alle andere in het bedrijf samenwerkende leden) moet(en) het lidmaatschap onvoorwaardelijk opzeggen met ingang van 1 januari van het volgende kalenderjaar, met inachtneming van de opzegtermijn als bedoeld in artikel 7, lid 1 van de statuten van de coöperatie;
c. het lid (en alle andere in het bedrijf samenwerkende leden) moet(en) alle in het bedrijf gewonnen melk gaan leveren aan een andere door het Productschap Zuivel erkende koper in Nederland;
d. het voor de vertrekregeling beschikbare melkvolume van 1.2 miljard kg is nog niet uitgeput;
e. de vertrekpremie moet worden aangevraagd door middel van het door DMF beschikbaar te stellen volledig in te vullen en te ondertekenen aanvraagformulier en in het kader van de beoordeling door DMF van de aanvraag, dient alle door of namens DMF gevraagde additionele informatie onverwijld ter beschikking gesteld te worden;
f. door of namens DMF worden controles uitgevoerd op de levering van melk aan de nieuwe koper(s) gedurende drie (3) jaar na beëindiging van de melklevering aan [gedaagde sub 1] ; en
g. eventuele geschillen worden beslecht door middel van arbitrage, zoals vermeld op het aanvraagformulier.
2. DMF zal ontvangst van het volledig ingevulde aanvraagformulier schriftelijk aan de aanvrager(s) bevestigen. DMF zal [gedaagde sub 1] schriftelijk informeren over de aanvraag. [gedaagde sub 1] zal vervolgens de aanvrager(s) een opzeggingsformulier toezenden waarmee het lidmaatschap dient te worden opgezegd en waarmee, zo nodig indien deze niet gelijk is aan de datum van beëindiging van het lidmaatschap, de datum van beëindiging van de melklevering aan [gedaagde sub 1] wordt vastgelegd. Het opzeggingsformulier is als bijlage A bij dit reglement gevoegd. De datum van beëindiging van de melklevering aan [gedaagde sub 1] ligt minimaal 3 volledige kalendermaanden na inlevering bij DMF van het ingevulde en ondertekende aanvraagformulier. Binnen 14 dagen na ontvangst van het volledig ingevulde en ondertekende opzeggingsformulier bevestigt [gedaagde sub 1] de datum van beëindiging van de levering aan de aanvrager(s) en aan DMF. Die bevestiging geldt tevens als ontheffing van de leveringsplicht per die datum, indien deze niet gelijk is aan de datum van beëindiging van het lidmaatschap. De bevestiging is als bijlage B bij dit reglement gevoegd.
Binnen 1 maand na ontvangst van het volledig ingevulde en ondertekende aanvraagformulier informeert DMF de aanvrager(s) schriftelijk of de aanvraag wordt toegekend. Indien de aanvraag wordt toegekend vermeldt de bevestiging het bedrag van de vertrekpremie en de datum waarop de melklevering aan [gedaagde sub 1] wordt beëindigd en de melklevering aan de derde/koper dient aan te vangen.
5. Betaling Vertrekpremie
1. Het bedrag van de vertrekpremie wordt door DMF berekend door het aantal kg gangbare melk dat door het lid (of zijn bedrijfsvoorgangers) aan [gedaagde sub 1] is geleverd in het jaar direct voorafgaand aan het jaar waarin het verzoek tot de vertrekpremie is gedaan te vermenigvuldigen met € 0,05
2. DMF zal de vertrekpremie betalen door middel van overschrijving van het door DMF berekende, door [gedaagde sub 1] verschuldigde bedrag op een door het lid aangegeven bankrekening.
3. DMF zal de vertrekpremie uiterlijk twee (2) maanden na de beëindiging van de melklevering door het lid aan [gedaagde sub 1] overmaken onder toezending van een betalingsoverzicht.
6. Verplichting terugbetaling vertrekpremie
(…)
7. Onvoorziene omstandigheden
Terzake van alle onderwerpen waarin dit reglement aanleiding zou kunnen geven tot misverstand en bepalingen die voor verschillende interpretatie vatbaar zijn, beslist het bestuur van [gedaagde sub 1] U.A.
8. Wijziging
Het bestuur van [gedaagde sub 1] U.A. is bevoegd dit reglement te wijzigen.
(…)”
2.6.
In het door DMF standaard gehanteerde aanvraagformulier voor de vertrekregeling is onder meer het volgende opgenomen:
“ Ondergetekende(n)
(…) Verklaart/verklaren
• Er mee in te stemmen dat (i) alle geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige aanvraag dan wel van andere aanvragen, die daarvan het gevolg mochten zijn, zullen worden beslecht door middel van een arbitrage overeenkomstig het Arbitrage Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (ii) het scheidsgerecht uit drie arbiters zal bestaan, tenzij alle betrokken partijen er mee instemmen dat het geschil door slechts één arbiter wordt behandeld (iii) de plaats van arbitrage zal zijn gelegen in Amsterdam (iv) de procedure zal worden gevoerd in de Nederlandse taal en (v) het scheidgerecht zal beslissen naar de regelen des rechts.
(…)’
De toelichting bij het aanvraagformulier vermeldt het navolgende:
“(…)
De vertrekregeling is niet van toepassing op producenten van biologische melk.
(…)
Bij eventuele geschillen zijn de door [gedaagde sub 1] met de Europese Commissie in het kader van de fusie gemaakte afspraken (Raw Milk Remedies) leidraad. De geschillen die samenhangen met een aanvraag onder de vertrekregeling zijn onderworpen aan arbitrage.
(…)”
2.7.
Eiser sub 1a en eiseres sub 1b zijn de maten van eiser sub 1. Op 19 november 2012 heeft een adviseur van eiser sub 1a aan [gedaagde sub 1] een brief gestuurd waarin deze aangeeft graag van zijn recht op de vertrekregeling gebruik te maken. Bij brief van 30 november 2012 heeft deze adviseur dat verzoek ook gedaan namens eiseres sub 1b.
2.8.
Bij brief van 19 december 2012 heeft [gedaagde sub 1] op de onder 2.7 bedoelde brieven gereageerd en meegedeeld dat de vertrekregeling niet op eisers sub 1a en 1b van toepassing is.
2.9.
Met uitzondering van eiser sub 5 hebben eisers hun lidmaatschap van [gedaagde sub 1] beëindigd met ingang van 1 januari 2013.
2.10.
Op 9 september 2013 heeft eiser sub 5 het onder 2.6 bedoelde aanvraagformulier ingevuld en vervolgens verstuurd naar DMF, waarin hij heeft aangegeven het lidmaatschap opgezegd te hebben met ingang van 1 januari 2014. Op 11 september 2013 heeft DMF meegedeeld de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de vertrekregeling op grond van artikel 2 lid 2 Reglement niet openstaat voor producenten van biologische melk.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen samengevat - na eiswijziging dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat het bepaalde in artikel 2 lid 2 laatste volzin van het Reglement in strijd is met de toezeggingen die de rechtsvoorgangers van [gedaagde sub 1] hebben gedaan aan de Europese Commissie overeenkomstig artikel 8 lid 2 van EU-concentratieverordening nr. 139/2004,
- [gedaagde sub 1] en DMF hoofdelijk veroordeelt om aan ieder van eisers een eenmalige vertrekpremie te betalen van 5 euro per 100 kilogram geleverde melk in het jaar direct voorafgaand aan het jaar waarin het lidmaatschap is beëindigd, vermeerderd met wettelijke rente,
- [gedaagde sub 1] en DMF hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde sub 1] en DMF voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid ten aanzien van vordering van eiser sub 5

4.1.
[gedaagde sub 1] en DMF stellen zich op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is om op de vorderingen te beslissen voor zover deze door eiser sub 5 zijn ingesteld, aangezien met deze eiser een arbitragebeding is overeengekomen.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1022 Rv is de rechter onbevoegd als het gaat om een geschil waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten. Het arbitragebeding ziet op geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van een aanvraag voor een vertrekpremie (en eventuele nadere aanvragen). Tussen partijen is niet in geschil dat dit arbitragebeding zowel geldt in de relatie van eiser sub 5 tot DMF als in de relatie tot [gedaagde sub 1] (zoals in het vonnis van deze rechtbank van 4 december 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7752, r.o. 4.4, ook is overwogen). Dit betekent dat de rechtbank onbevoegd is om op de tegen [gedaagde sub 1] en DMF ingestelde vorderingen te beslissen voor zover deze op (het niet in behandeling nemen van) de door eiser sub 5 ingediende aanvraag (productie 4 van DMF) zijn gebaseerd.
4.3.
Bij conclusie van repliek hebben eisers hun vorderingen tevens gegrond op een onrechtmatige daad van de zijde van [gedaagde sub 1] en DMF die daaruit bestaat dat zij voorafgaande aan de aanvraag hen onjuist hebben voorgelicht over de (uitleg van de) Beschikking. Dit kan niet worden aangemerkt als een geschil “naar aanleiding van de aanvraag”, nu de gestelde onrechtmatige daad heeft plaatsgevonden voorafgaande aan het indienen van de aanvraag door eiser sub 5, en de gehanteerde aanvraagprocedure niet (rechtstreeks) berust op de Beschikking, maar op het Reglement Vertrekregeling. Ook in de toelichting bij het aanvraagformulier wordt onderscheid gemaakt tussen “geschillen die samenhangen met een aanvraag onder de vertrekregeling”, die zijn onderworpen aan arbitrage, en overige geschillen. De rechtbank is derhalve bevoegd om van de door eiser sub 5 ingestelde vorderingen kennis te nemen voor zover deze op deze nieuwe grondslag berusten.
Niet-ontvankelijkheid overige eisers
4.4.
[gedaagde sub 1] en DMF hebben vervolgens betoogd dat de overige eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen moeten worden verklaard, aangezien zij geen aanvraag voor een vertrekpremie hebben ingediend en dat ook niet alsnog kunnen doen (vanwege de driemaandentermijn van artikel 4 lid 2 van het Reglement), zodat toewijzing van de vorderingen niet tot enige uitbetaling aan deze eisers zou kunnen leiden. Volgens hen geldt dat ook voor eiser sub 1, omdat de brieven van 19 en 30 november 2012 (productie 8 van [gedaagde sub 1] ), waarin de wens kenbaar is gemaakt om van de vertrekregeling gebruik te maken:
- zijn gericht aan [gedaagde sub 1] en niet aan DMF,
- niet zijn gedaan in de vorm van een aanvraagformulier,
- niet tijdig zijn verstuurd, gelet op de hiervoor genoemde driemaandentermijn.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de enkele omstandigheid dat eisers niet hebben voldaan aan alle formele vereisten die in het Reglement zijn opgenomen, niet zonder meer in de weg aan hun ontvankelijkheid. Immers, vaststaat dat het Reglement door [gedaagde sub 1] is opgesteld ter praktische invulling van de Beschikking. DMF is ook op grond van de Beschikking en haar oprichtingsakte niet belast met de uitvoering van het Reglement, maar met de uitvoering van de uit de Beschikking voortvloeiende verplichtingen van [gedaagde sub 1] . Dit betekent dat eisers alleen aan het Reglement zijn gebonden voor zover dit reglement niet in strijd met de Beschikking is. Het feit dat het Reglement is goedgekeurd door de toezichthouder (Monitoring Trustee; zie productie 3 van DMF) betekent niet zonder meer dat daarvan geen sprake is. Dat vergt een inhoudelijke beoordeling door de rechtbank.
4.6.
De rechtbank constateert dat de Beschikking geen formele regels bevat voor de wijze van het aanvragen van een vertrekregeling. Wel staat in paragrafen 119 en 120 van Bijlage D van de Beschikking dat:
- bij de aanvraag een opzegtermijn van 3 maanden in acht moet worden genomen,
- het lidmaatschap wordt beëindigd aan het eind van het kalenderjaar na deze termijn en
- de premie wordt betaald na verificatie, maar in ieder geval 2 maanden na de overstap naar een nieuwe koper.
Gelet hierop kan een dergelijke aanvraag niet worden gedaan als een lid zich niet aan de opzegtermijn heeft gehouden, en dus evenmin na beëindiging van het lidmaatschap. Dus ook al zou artikel 2 lid 2 van het Reglement in strijd met de Beschikking zijn, dan nog zou dit de eisende partijen van wie vaststaat dat het lidmaatschap al op 1 januari 2013 is geëindigd zonder het tijdig indienen van een aanvraag, niet helpen, want dat zou hen geen recht geven op een vertrekpremie onder de Beschikking. Voor zover de vorderingen derhalve op een onjuiste uitvoering van de Beschikking zijn gebaseerd, zijn de overige eisers (dus eisers met uitzondering van eiser sub 5) daarin niet-ontvankelijk.
4.7.
Bij conclusie van repliek hebben eisers hun vorderingen evenwel tevens gebaseerd op de onder 4.3 bedoelde onrechtmatige daad. Voor zover de vorderingen op deze grondslag zijn gebaseerd, zijn eisers daarin wel ontvankelijk, aangezien het niet in acht nemen van voormelde opzegtermijn op zich niet in de weg staat aan het toekennen van een vertrekpremie bij wijze van schadevergoeding wegens het gestelde onrechtmatig handelen. Het verwijt in dit kader is immers juist gelegen in het feit dat eisers door de onrechtmatige daad zijn afgehouden van het (tijdig) indienen van een aanvraag.
Onjuiste informatieverstrekking?
4.8.
De rechtbank moet derhalve beoordelen of de informatie die [gedaagde sub 1] en DMF aan eisers hebben verstrekt met betrekking tot de vertrekregeling, namelijk dat deze regeling alleen zou gelden voor leden die gangbare melk leverden en niet voor leden die bijzondere melk leverden, zoals biologische melk, correct was in het licht van de inhoud van de Beschikking (waarvan deze vertrekregeling onderdeel uitmaakt). Dit betekent dat de vraag moet worden beantwoord of de Beschikking aldus moet worden uitgelegd dat biologische melk (“organic raw milk”) is uitgesloten van de vertrekregeling die in Bijlage D van de Beschikking is opgenomen.
4.9.
Het gaat hier om de uitleg van een Beschikking van de Europese Commissie, en dus om de uitleg van gemeenschapsrecht (artikel 249 EG-verdrag/288 VWEU). Uitleg hiervan moet plaatsvinden door deze in haar context te plaatsen en uit te leggen in het licht van dit recht in zijn geheel, zijn doelstellingen en zijn ontwikkelingsstand op het ogenblik waarop de betrokken bepaling moet worden toegepast (Hof van Justitie 6 oktober 1982, zaak 283/81, r.o. 20 (CILFIT-arrest)).
4.10.
De onderhavige Beschikking (waarvan Bijlage D onderdeel uitmaakt) vindt zijn grondslag in artikel 6 lid 1 sub c van de EU-concentratieverordening nr. 139/2004 (paragraaf 2 van de Beschikking). Die verordening (en daarmee ook deze Beschikking) heeft tot doel om te verzekeren dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst (considerans 2 van de Concentratieverordening). De Europese Commissie concludeert uiteindelijk in haar Beschikking dat de fusie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, mits aan de Afspraken in de Bijlagen bij de Beschikking, waaronder dus Bijlage D, wordt voldaan (par. 1898). Dit oordeel is gebaseerd op de conclusie dat voormelde Afspraken verzekeren dat de fusie de daadwerkelijke mededinging niet op significante wijze zou belemmeren “in the markets in which this Decision have identified competition concerns” (par. 1894). Een van de markten waarin de Commissie “competition concerns” heeft vastgesteld, betreft de markt voor “conventional raw milk” (hierna: gangbare boerderijmelk). Zie paragraaf 132 van de Beschikking. Ten aanzien van biologische boerderijmelk (“organic raw milk”) heeft de Commissie geoordeeld dat de fusie waarschijnlijk niet zal leiden tot een significante belemmering van de mededinging (par. 136). Dit betekent dat de voorwaarden die zijn opgenomen in Bijlage D aldus moeten worden uitgelegd dat deze beperkt waren tot de markt voor gangbare boerderijmelk.
4.11.
De omstandigheid dat in paragraaf 116 van Bijlage D van de Beschikking “Organic raw milk” expliciet is uitgezonderd “for the purpose of Raw Milk Remedy 2” (die de beschikbaarheid van voldoende boerderijmelk op de Nederlandse markt moet bevorderen), brengt gelet op het hiervoor geschetste kader waarin de Beschikking is gegeven, dan ook niet mee dat deze categorie melk als het gaat om “Raw Milk Remedy 1” (de vertrekregeling) wel onder de definitie van “Raw Milk” zou vallen.
4.12.
Dit wordt ook bevestigd door het karakter van Raw Milk Remedies 1 en 2 als communicerende vaten. Als een lid gebruik maakt van de vertrekregeling (Raw Milk Remedy 1), dan wordt diens volume afgetrokken van het volume van 1,2 miljard kg “Raw Milk” dat de gefuseerde onderneming [gedaagde sub 1] op grond van Raw Milk Remedy 2 voor derden beschikbaar moet houden (par. 1872 van de Beschikking en par. 122 van Bijlage D). Als eisers zouden worden gevolgd in hun stelling dat Raw Milk Remedy 1 ook van toepassing is op leden die
biologischeboerderijmelk leverden, dan zou [gedaagde sub 1] het volume van dergelijke vertrekkende leden niet in mindering mogen brengen op het volume dat zij beschikbaar moet houden voor derden. Dat volgt immers uit de uitdrukkelijke uitzondering van “Organic raw milk” in paragraaf 116 van Bijlage D. Dan zou [gedaagde sub 1] dus een vertrekvergoeding moeten betalen, terwijl zij daartegenover geen mogelijkheid heeft om het volume van het vertrekkende lid in mindering te brengen. Weliswaar zou vertrek van leden die biologische boerderijmelk leveren, ertoe kunnen leiden dat leden die gangbare boerderijmelk leveren, omschakelen naar biologische boerderijmelk (zodat alsnog een vermindering van de gangbare boerderijmelk plaatsvindt), maar dat is afhankelijk van de wil van laatstbedoelde leden en de omvang van de groep leden die deze wil heeft. Daarmee is de vermindering van de gangbare boerderijmelk op deze wijze te onzeker en te indirect om te rechtvaardigen dat [gedaagde sub 1] vanwege deze mogelijkheid ook de verplichting heeft om vertrekvergoedingen te betalen aan leden die biologische boerderijmelk leveren. In paragraaf 1872 van de Beschikking wordt een directere link vereist tussen de vertrekvergoeding en het volume boerderijmelk dat mag worden afgetrokken (“the raw milk volume for which the Start Up Payment has been paid”).
De conclusie van het voorgaande is dat de uitleg die eisers aan paragraaf 116 van Bijlage D geven in strijd is met het karakter van beide Remedies als communicerende vaten.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] en DMF eisers niet onjuist hebben voorgelicht door hen mee te delen dat de vertrekregeling niet van toepassing is op leden die biologische boerderijmelk leveren. In zoverre kan derhalve niet geconcludeerd worden dat sprake is van een onrechtmatige daad van de zijde van [gedaagde sub 1] en DMF, zodat de vorderingen ook moeten worden afgewezen, voor zover deze op deze grondslag zijn gebaseerd.
Proceskosten en nakosten
4.14.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proces- en nakosten worden veroordeeld.
4.15.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en DMF worden per gedaagde partij begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.512,00
4.16.
De nakosten, waarvan [gedaagde sub 1] en DMF betaling vorderen, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De door [gedaagde sub 1] gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart zich onbevoegd om op de tegen [gedaagde sub 1] en DMF ingestelde vorderingen te beslissen voor zover deze op (het niet in behandeling nemen van) de door eiser sub 5 ingediende aanvraag zijn gebaseerd,
5.2.
verklaart de overige eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen, voor zover deze op een onjuiste uitvoering van de Beschikking zijn gebaseerd,
5.3.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en DMF tot op heden per gedaagde partij begroot op € 1.512,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt eisers, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde sub 1] volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis door deze partij gemaakte kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.5.
veroordeelt eisers, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door DMF volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis door deze partij gemaakte kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, bijgestaan door mr. W.A. Visser als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: WV/4208