ECLI:NL:RBMNE:2016:2567

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
9 mei 2016
Zaaknummer
C/16/389924 / HA ZA 15-318
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aandelenoverdracht en schending van garanties

In deze zaak vorderen de eisers, [eiser sub 1] B.V. en [eiser sub 2], schadevergoeding van de gedaagden, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] B.V. en SNS Bank N.V., naar aanleiding van de aankoop van aandelen in Hala Nederlandsche Lampen Fabriek B.V. (Hala). De eisers stellen dat zij niet op de hoogte waren van de hoofdelijkheid van Hala als schuldenaar jegens SNS, wat hen heeft benadeeld bij de aandelenoverdracht. De rechtbank behandelt de vorderingen van de eisers, die zijn gebaseerd op wanprestatie en onrechtmatige daad, en onderzoekt of de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. De rechtbank concludeert dat [gedaagde sub 2] opzettelijk informatie heeft achtergehouden over de hoofdelijkheid van Hala, wat leidt tot aansprakelijkheid voor de schade die [eiser sub 1] heeft geleden. De rechtbank oordeelt dat de vordering van [eiser sub 2] wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat [gedaagde sub 1] persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering door [gedaagde sub 2] over de vraag of [eiser sub 1] ook zou zijn overgegaan tot de koop van de aandelen als de hoofdelijkheid tijdig was gemeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/389924 / HA ZA 15-318
Vonnis van 18 mei 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F. Heybroek te Bussum,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Le Grand te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Le Grand te Rotterdam,
3. naamloze vennootschap
SNS BANK N.V.,
gevestigd te Utrecht ,
gedaagde,
advocaat mr. F.P. Richel te Utrecht.
Eisers zullen hierna ieder afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] worden genoemd en gezamenlijk [eisers]
Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en SNS genoemd worden. Gedaagden sub 1 en sub 2 worden ook wel gezamenlijk aangeduid met [gedaagden]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord zijdens [gedaagden]
  • de conclusie van antwoord zijdens SNS
  • de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek zijdens [gedaagden]
  • de conclusie van dupliek zijdens SNS
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Toen Hala Nederlandsche Lampen Fabriek B.V. (Hala) in 2010 financieel in zwaar weer verkeerde, hebben haar aandeelhouders ertoe besloten 90% van de aandelen in het kapitaal van Hala over te dragen aan de gevonden nieuwe investeerders, te weten [eiser sub 1] en [bedrijf 2] B.V. ( [bedrijf 2] ).
2.2.
In de daartoe gesloten Koopovereenkomst Aandelen d.d. 29 oktober 2010 (de overeenkomst) is onder meer het volgende bepaald:
PARTIJEN
(1) [bedrijf 1] B.V. (…), rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar statutair bestuurders de heren [A] en [B] , hierna te noemen: “[bedrijf 1]
[gedaagde sub 2] B.V. (…), rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder de heer [gedaagde sub 1] , hierna te noemen: “[gedaagde sub 2]
[bedrijf 1] en [gedaagde sub 2] hierna gezamenlijk ook te noemen“Verkopers”
(2) [bedrijf 2] B.V. (…), rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder de heer [C] , hierna te noemen“ [bedrijf 2] ”,
[eiser sub 1] B.V. (…), rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar statutair bestuurder de heer [eiser sub 2] , hierna te noemen“ [eiser sub 1] ”,
[bedrijf 2] en [eiser sub 1] hierna ook te noemen“Kopers”
(…)
PREAMBULE
(…)
C. Partijen op 29 september 2010 een intentieovereenkomst zijn aangegaan, waarvan een getekend afschrift is gehecht alsBijlage 1bij deze koopovereenkomst (…).
D. Kopers hebben een zgn. due diligence-onderzoek ter zake van de Vennootschap en de door haar gedreven onderneming uitgevoerd zoals bepaald in de sub C hiervoor vermelde intentieovereenkomst, om de fiscale en financiële toestand van de Vennootschap en de door haar gedreven onderneming te onderzoeken en de uitkomsten van dit onderzoek voor Kopers geen aanleiding zijn geweest om de in deze Overeenkomst bedoelde transactie niet, dan wel onder andere voorwaarden aan te gaan.
E. Partijen zijn overeengekomen dat Verkopers aan Kopers 90% van alle door hen gehouden aandelen in de Vennootschap zullen verkopen en leveren aan Kopers welke overeenstemming zij hierbij schriftelijk wensen vast te leggen.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN
(…)

2.VERKOOP EN KOOP VAN DE AANDELEN

(…)

2.3
Na de Levering houden [bedrijf 2] en [eiser sub 1] ieder 45% van het gehele geplaatste aandelenkapitaal van de Vennootschap en [bedrijf 1] de overige 10%
(…)

3.KOOPPRIJS EN BETALING

3.1 (…)
De koopprijs voor de Aandelen tezamen bedraagt daarmee voor ieder van de Kopers te voldoen aan ieder van de Verkopers, derhalve totaal € 4,00 (zegge: vier euro).
3.2
De koopprijs van de Aandelen is door Partijen vastgesteld op basis van:
(…)
(4) een omzetting van de in artikel 6 vermelde leningen van Verkopers aan de Vennootschap in gestort agio op de door hen gehouden Aandelen in de Vennootschap uiterlijk op de Leveringsdatum, doch voor de Levering van de Aandelen.
(…)

7.OVERIGE VERPLICHTINGEN

(…)

7.3
Terstond na de Levering en de benoeming van [C] als bestuurder van de Vennootschap, zullen Kopers in een door hen tussen hen te bepalen verhouding, een lening verstrekken aan de Vennootschap totaal groot € 100.000,00 onder gebruikelijke voorwaarden.
(…)

9.GARANTIES

9.1
Met de Levering verstrekken Verkopers gezamenlijk en hoofdelijk aan Kopers de Garanties vermeld in de Overeenkomst en Bijlage 3 en staan Verkopers gezamenlijk en hoofdelijk in voor de juistheid, nauwkeurigheid en waarheidsgetrouwheid van alle bepalingen daarin.
9.2
Verkopers verbinden er zich ten aanzien van Kopers toe om Kopers onmiddellijk schriftelijk op de hoogte te zullen stellen over belangrijke kwesties en aangelegenheden waar Verkopers kennis van krijgen na de Ondertekeningsdatum en voorafgaand aan de Leveringsdatum, en die ertoe zouden kunnen leiden dat de Garanties op enige wijze niet langer worden nageleefd of dat deze onwaar, onjuist of misleidend zouden worden. Hetzelfde geldt voor informatie die voor Kopers van wezenlijk belang zou kunnen zijn in verband met de waarde van het Eigen Vermogen.
9.3
Garanties en verklaringen welke betreffen de Vennootschap en de Aandelen zijn voor onbepaalde tijd. Garanties en verklaringen met betrekking tot de fiscale aangelegenheden en de fiscale positie van de Vennootschap zijn voor een periode van 5 jaar na de Leveringsdatum. Ale andere Garanties en verklaringen vervallen 1 jaar na de Leveringsdatum. Het verval van een termijn wordt opgeschort door het instellen van een aanspraak als in Artikel 10 bepaald.

10.AANSPRAKEN ONDER GARANTIES

10.1
Verkopers verbinden zich gezamenlijk en hoofdelijk (waarbij geldt dat als de ene Verkoper betaald heeft, de andere Verkoper gekweten zal zijn) om Kopers schadeloos te stellen voor alle schade in de zin van artikel 6:95 e.v. BW in verband met:
(…)
(2) een onjuistheid, onnauwkeurigheid, onwaarheid of overtreding van een en/of meer Garantie(s) en verklaringen die door Verkopers zijn verstrekt en die zijn opgenomen in de Overeenkomst of in Bijlage 3, waarbij evenwel geldt dat Verkopers niet aansprakelijk zijn voor een inbreuk indien en voor zover de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden aan Kopers bekend zijn gemaakt in het kader van het door en namens Kopers uitgevoerde due diligence onderzoek, dan wel naar redelijke maatstaven bekend hadden kunnen zijn op basis van het due diligence onderzoek, een en ander zoals bedoeld in bijlage 5;
(hierna met inachtneming van het hierna bepaalde te noemen: de “Vergoedbare Schade”).
10.2
In geval van Vergoedbare Schade zullen Verkopers op verzoek van Kopers een vergoeding voor geleden schade betalen ter hoogte van een bedrag (hierna met inachtneming van het hierna bepaalde de“Schadeloosstelling”genoemd) dat noodzakelijk is om de Vennootschap in een financiële situatie te brengen waarin de Vennootschap had verkeerd indien geen sprake zou zijn van een Vergoedbare schade, waarbij de Schadeloosstelling evenwel – onverminderd het overigens in deze Overeenkomst bepaalde – te allen tijde beperkt is tot 90% (zegge: negentig procent) van de Vergoedbare Schade die dientengevolge door de Vennootschap is geleden, ook indien Kopers ervoor kiezen de Schadeloosstelling aan Kopers te laten vergoeden. (…)
(…)
10.4
Kopers dienen Verkopers binnen [20] dagen nadat zij bekend zijn geworden met een Inbreuk, of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn, Verkopers schriftelijk te informeren met een omschrijving van de aard van de Inbreuk en de verwachte Vergoedbare Schade, bij gebreke waarvan het recht van Kopers om te claimen onder de Garanties vervalt. (…)
10.5
Na verval van een Garantie of verklaring als bepaald in Artikel 9.3 worden Verkopers vrijgesteld van iedere aansprakelijkheid ter zake Vergoedbare Schade of een Schadeloosstelling.
(…)
10.8
De in voorgaande leden bepaalde beperkingen van de Schadeloosstelling zijn niet van toepassing op Vergoedbare Schade die voortvloeit uit fraude of het opzettelijk achterhouden van informatie door Verkopers en/of de Vennootschap of haar bestuurder.
(…)”
2.3.
Bijlage 3 bij de overeenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:
BIJLAGE 3
GARANTIES VAN VERKOPERS
(…)
13
Passiva
(1) er zijn geen andere (voorwaardelijke) schulden van de Vennootschap dan die zijn opgenomen in de jaarrekening 2009 en schulden ontstaan uit de normale gang van zaken in 2010.
(…)
(3) in de periode vanaf Ondertekeningsdatum tot aan de Leveringsdatum hebben zich in de schuldpositie van de Vennootschap geen wezenlijke veranderingen voorgedaan.

14.Financiële positie

(1) De inhoud van de jaarrekeningen van de Vennootschap over de boekjaren 2007, 2008 en 2009 is juist en volledig en weerspiegelt de werkelijke en correcte boekhoudkundige financiële toestand van de Vennootschap per de betreffende balansdata.
(…)
(4) Verkopers verklaren dat de Vennootschap gedurende het boekjaar 2010 tot en met 30 september 2010 geen schulden, lasten, verplichtingen of aansprakelijkheden heeft die, overeenkomstig de op consistente wijze door de Vennootschap toegepaste algemeen aanvaarde boekhoudkundige normen, in de administratie hadden moeten worden opgenomen of waarvoor voorzieningen hadden moeten worden gereserveerd of waarvan uit de administratie enige andere wijze had moeten blijken, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was.
(…)
16 Mededelingen
Verkopers verklaren dat zij alle in het kader van het due diligence onderzoek door of namens Kopers verzochte inzage in de administratie, documenten, overeenkomsten hebben verstrekt en er geen feiten en omstandigheden zijn welke niet door Verkopers aan Kopers zijn meegedeeld en die voor Kopers aantoonbaar aanleiding zouden zijn geweest om de overeenkomst niet dan wel onder andere voorwaarden aan te gaan.
(…)”
2.4.
De aandelen zijn geleverd op 5 november 2010. Op 8 november 2010 heeft [eiser sub 2] zich in privé borg gesteld tot een bedrag van € 25.000,- ten behoeve van Hala, in verband met een bedrijfskrediet bij ABN AMRO. De borgstelling is ingeroepen bij brief van 3 maart 2014.
2.5.
Op 30 november 2010 heeft [eiser sub 1] € 50.000,- aan Hala uitgeleend, ingevolge artikel 7.3 van de overeenkomst.
2.6.
[eiser sub 1] heeft de volgende bedragen als agio op de aandelen gestort:
  • op 4 maart 2011: € 5.000,-
  • op 30 maart 2011: € 5.000,-
  • op 5 juli 2011: € 20.000,-
  • op 3 augustus 2011: € 30.000,-
2.7.
Op 14 september 2012 heeft [eiser sub 1] een geldlening van € 50.000,- verstrekt aan Hala. Hala heeft op deze lening een bedrag van € 3.000,- afgelost en een rentebetaling van € 4.000,- gedaan.
2.8.
De onderneming van Hala werd gedreven in een gehuurd bedrijfspand, dat in eigendom toebehoorde aan [bedrijf 3] B.V. Op 1 november 2007 is bij notariële akte een recht van hypotheek gevestigd op dit pand, ten behoeve van SNS en strekkend tot zekerheid voor een door haar verstrekte geldlening van € 1.210.000,- (de lening). Als hoofdelijk schuldenaar ter zake van deze lening zijn in de akte aangeduid [gedaagde sub 2] , [bedrijf 3] en Hala.
2.9.
Dat Hala als hoofdelijk schuldenaar verbonden was ter zake van deze geldlening is aan [eisers] voorafgaand en ten tijde van de aandelenoverdracht niet meegedeeld en evenmin bleek dit uit de in het kader van het due diligence onderzoek overgelegde stukken.
2.10.
Op 23 augustus 2012 heeft SNS aan [gedaagde sub 1] , als bestuurder van [bedrijf 3] , per e-mail te kennen gegeven dat een situatie van overkreditering ter zake het bedrijfspand was ontstaan van € 262.500,- welk bedrag in 5 tot 10 jaar diende te worden ingelost.
2.11.
Bij brief van 13 november 2012, gericht aan [gedaagde sub 2] , [bedrijf 3] en Hala, doch ter attentie van [gedaagde sub 1] en ook verzonden aan het adres van [gedaagde sub 2] en [bedrijf 3] (tevens het huisadres van [gedaagde sub 1] ), heeft SNS, samengevat weergegeven, geschreven dat zich diverse gronden hebben voorgedaan voor directe opeisbaarheid van de lening nu aandelen in Hala zijn overgedragen zonder voorafgaand SNS te informeren. Daarnaast is een wijziging overeengekomen in de huurovereenkomst met betrekking tot het verhypothekeerde onroerend goed. Ingevolge de aandelenoverdracht is niet langer sprake van vastgoed in eigen gebruik, maar van commercieel vastgoed, hetgeen gevolgen heeft voor de executiewaarde. Ook de verkorte looptijd van de huurovereenkomst heeft een negatief effect op de executiewaarde. Op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden maakt SNS aanspraak op het verschil tussen het uitstaande bedrag en de executiewaarde, zijnde € 260.000,-, te betalen uiterlijk 12 december 2012.
Daarnaast schrijft SNS in deze brief het volgende:
“U hebt ons verzocht om Hala (…) te ontslaan uit haar debiteurschap. Volgens het handelsregister bent u echter niet bevoegd om Hala (…) te vertegenwoordigen.
Afgezien daarvan gaat SNS bank niet akkoord met het door u gevraagde ontslag van Hala (…) als debiteur. Dat is namelijk nadelig voor onze verhaalspositie en wij hebben daar overigens ook geen enkel baat bij.”
2.12.
Bij brief van 21 december 2012 met bijlagen, heeft SNS aan Hala onder meer het volgende geschreven:
“Geachte heer [C] en heer [eiser sub 2] ,
Inzake (…) de lening en de bijbehorende hypotheekakte van 01-11-2007 berichten wij u als volgt.
Zoals wij u bekend mogen veronderstellen is ‘Hala’ Nederlandsche Lampen Fabriek B.V. debiteur van gemelde lening. Tot op heden hebben wij echter steeds gecorrespondeerd met de heer [gedaagde sub 1] .
Aangezien debiteuren tekort schieten in de nakoming van hun verplichtingen onder de lening hebben wij op verzoek van de heer [gedaagde sub 1] een verlengingsvoorstel gedaan dat in onze ogen zeer coulant is. Dit voorstel heeft de heer [gedaagde sub 1] niet geaccepteerd. Thans staan wij daarom op het punt om de lening op te eisen.
De ondergezette registergoederen zijn recent lager gewaardeerd dan onze vordering. Wij kunnen ons voorstellen dat opeising en uitwinning van ons hypotheekrecht nadelig voor u is, omdat u de enige debiteur bent die verhaal biedt voor de vordering die na eventuele uitwinning zou resteren.
Wij zijn echter bereid om de opeising van de lening tijdelijk opschorten, teneinde u in de gelegenheid te stellen contact met de heer [gedaagde sub 1] op te nemen, de kwestie te bespreken en eventuele schadebeperkende maatregelen te treffen.
(…)”
2.13.
In een e-mailbericht van 31 december 2012 van [gedaagde sub 1] aan [eiser sub 2] en [bedrijf 2] – welk bericht laatstgenoemden eerder heeft bereikt dan de hiervoor genoemde brief van SNS – heeft [gedaagde sub 1] onder meer het volgende geschreven:
“Hallo [C] , [eiser sub 2] ,
Helaas worden jullie betrokken in een vervelende en slepende zaak tussen [bedrijf 3] en de SNS Bank als hypotheekverstrekker van het pand op de [adres] . (…)
Toen Hala in 2010 in zwaar weer terecht was gekomen ben ik met jullie in contact gekomen en jullie waren bereid in Hala te investeren en mijn aandelen over te nemen. Dat heb ik destijds met de SNS Bank besproken (7 oktober 2010) waarbij de SNS Bank bij monde van mijn accountmanager heeft ingestemd met de verkoop waarbij Hala géén kredietnemer kon zijn in de betreffende hypotheekakte.
Niet lang ná dat gesprek, maar wel nadat wij onderling een deal hadden, heeft de SNS aangegeven ‘voorshands’ Hala niet te willen ontslaan als kredietnemer. Ik heb toen direct aangegeven dat dat niet meer ging (wij hadden onderling immers een deal).
Sindsdien zijn de SNS Bank en ik met enige regelmaat in gesprek. (…)
Mijn standpunt is het volgende; De SNS Bank onderneemt nu onjuiste, onzorgvuldige en onbehoorlijke acties. Eén daarvan is jullie aanspreken als debiteur. Daartegen zal ik in ieder geval in verweer gaan. Ik heb inmiddels een advocaat ingeschakeld voor mijn verweer tegen de SNS Bank. Graag wil ik op korte termijn met jullie een afspraak inplannen om te praten over de huidige situatie en de beste reacties daarop. (…)”
2.14.
Tussen [bedrijf 3] , Hala en SNS heeft daarna overleg plaatsgehad, waarbij onder meer is gesproken over verlenging van de huurovereenkomst tussen Hala en [bedrijf 3] .
2.15.
Op 23 december 2013 is Hala in staat van faillissement verklaard. Het faillissement is op 9 december 2014 bij gebrek aan baten opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat:
[gedaagde sub 2] jegens [eiser sub 1] tekort is geschoten in haar verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst door het schenden van de garanties 13.1, 14.1 en 14.3 in bijlage 3 van de overeenkomst en de mededelingsplicht van artikel 9.2 van de overeenkomst en dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de schade die [eiser sub 1] daardoor heeft geleden.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiser sub 2] en [eiser sub 1] hebben gehandeld door:
1) het verzwijgen van de hoofdelijkheid van Hala
2) het geven van valse/misleidende garanties bij de koopovereenkomst,
3) het verzwijgen van de mededeling van SNS dat SNS Hala niet uit de hoofdelijkheid zou ontslaan en
4) het verzwijgen van de hertaxatie van het bedrijfspand in augustus 2012 en de discussie die toen met SNS ontstond over het feit dat de waarde van het bedrijfspand circa € 260.000,- lager werd geschat dan de uitstaande lening
met verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser sub 2] en [eiser sub 1] daardoor hebben geleden.
SNS onrechtmatig jegens [eiser sub 1] heeft gehandeld door Hala pas 21 december 2012 in te lichten over de lagere waardering die bij de hertaxatie in augustus 2012 was geconstateerd en het tekort in de dekking van circa € 260.000,- dat daardoor versneld moest worden afgelost, en daarbij tevens voor recht verklaart dat SNS aansprakelijk is voor de schade die [eiser sub 2] en [eiser sub 1] daardoor hebben geleden.
II. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser sub 1] betalen:
€ 50.000,- inzake de schade door de lening van 30 november 2010;
€ 60.000,- door de agiostortingen;
althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening.
III. [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en SNS hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 43.000,- aan [eiser sub 1] ,
althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening.
IV. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk veroordeelt een bedrag van € 25.000,- aan [eiser sub 2] te betalen,
althans een door de rechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening.
V. Gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten en voor het geval voldoening niet tijdig plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten.
3.2.
[gedaagden] en SNS voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
De kern van het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vordering tot schadevergoeding toekomt omdat zij bij de koop van aandelen in het kapitaal van Hala niet op de hoogte waren van het feit dat Hala als schuldenaar jegens SNS hoofdelijk verbonden was voor de lening. [eiser sub 1] legt aan haar vordering op [gedaagde sub 2] wanprestatie ten grondslag. De vordering van [eiser sub 2] op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] is gegrond op onrechtmatige daad, evenals de vordering van [eiser sub 1] op SNS en de vordering van [eiser sub 1] op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] .
4.2.
In het hiernavolgende zullen achtereenvolgens de volgende onderwerpen worden besproken:
I.
Rechtsverlies
a.
Artikel 10 van de overeenkomst
b.
Klachtplicht
c.
Rechtsverwerking/schikking
II.
Grondslagen van de vorderingen
a.
Wanprestatie
i. [eiser sub 1] – [gedaagde sub 2]
b.
Onrechtmatige daad
ii. [eiser sub 1] – [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1]
iii. [eiser sub 2] – [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1]
iv. [eiser sub 1] – SNS
III.
Schade
a.
Vergoedbare schade en schadeloosstelling
b.
Causaal verband
c.
Redelijke toerekening
d.
Eigen schuld
IV.
Slotsom
I.
Rechtsverlies
4.3.
Met zijn meest verstrekkende verweren betoogt [gedaagden] dat [eisers] in dit geding geen vorderingen in rechte meer kan doen gelden.
a. Artikel 10 van de overeenkomst
4.4.
In het kader van de schadevordering van [eiser sub 1] op [gedaagde sub 2] op grond van wanprestatie heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd dat [eiser sub 1] heeft nagelaten zich tijdig te beroepen op de gestelde inbreuk, als bedoeld in artikel 10.4 van de overeenkomst. Daardoor is het recht om een claim in te dienen onder de garanties vervallen.
Het in artikel 10.8 bepaalde vindt volgens [gedaagde sub 2] geen toepassing, nu niet is gebleken van fraude of het opzettelijk achterhouden van informatie.
4.5.
[eisers] stelt daar onder meer tegenover dat de vervaltermijn van artikel 10.4 niet aan de orde is omdat sprake is van het opzettelijk achterhouden van informatie. Voorts is naar de ratio van die bepaling aan de vereisten voldaan en is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [gedaagde sub 2] een beroep doet op deze bepaling.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
In die gevallen waarin sprake is van fraude of het opzettelijk achterhouden van informatie door Verkopers en/of de Vennootschap of haar bestuurder, bepaalt artikel 10.8 van de overeenkomst dat de in voorgaande leden bepaalde beperkingen van schadeloosstelling niet van toepassing is op de vergoedbare schade. Dat sprake zou zijn van fraude is niet gesteld of gebleken. De vraag die ter beantwoording voorligt is, of [gedaagde sub 2] kan worden verweten dat zij opzettelijk informatie heeft achtergehouden. De rechtbank komt tot het oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende.
4.7.
Uit de overgelegde producties komt naar voren, en dit wordt in zoverre ook niet betwist, dat [gedaagde sub 2] er ten tijde van de aandelenverkoop van op de hoogte was dat Hala als hoofdelijk schuldenaar naast [gedaagde sub 2] en [bedrijf 3] verbonden was ter zake van de lening. Evenmin staat ter discussie dat de financiële situatie van Hala op het moment van overname zorgwekkend was. Volgens [gedaagde sub 2] stevende Hala in 2010 af op een faillissement en zouden [gedaagde sub 2] en [bedrijf 3] in dat geval vermoedelijk het hoofd niet meer boven water hebben kunnen houden. Gelet hierop en op de omvang van de verplichting waarvoor Hala hoofdelijk was verbonden moet [gedaagde sub 2] als verkoper zich bewust zijn geweest van het belang van die verplichting voor de (huidige of toekomstige) aandeelhouders van Hala. Los van de vraag of [eiser sub 1] ook als investeerder zou zijn ingestapt indien deze verplichting haar op dat moment wel bekend was geweest (hierop wordt later teruggekomen), staat als een feit van algemene bekendheid vast dat een investeerder er belang bij heeft op de hoogte te worden gebracht van alle bestaande verplichtingen van de vennootschap waarin de investering is voorgenomen. Partijen hebben dit belang als zodanig ook onderkend in de bepalingen van de overeenkomst en de garanties.
Aan het standpunt van [gedaagde sub 2] , dat zij er op grond van een mededeling van de heer [D] vanuit was gegaan dat de hoofdelijkheid van Hala was opgeheven gaat de rechtbank voorbij, nu [gedaagde sub 2] wist of had moeten begrijpen dat een enkele mededeling of toezegging van een medewerker van SNS – indien daarvan al wordt uitgegaan – niet de beëindiging effectueert van de bij notariële akte vastgelegde hoofdelijkheid van Hala.
Gegeven het kenbare belang van de niet meegedeelde informatie voor de toekomstige aandeelhouders van Hala en gegeven het oordeel dat [gedaagde sub 2] wist of had moeten begrijpen dat die hoofdelijkheid nog onverkort van kracht was, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde sub 2] bewust en daarmee opzettelijk in de zin van artikel 10.8 van de overeenkomst de informatie heeft achtergehouden dat Hala hoofdelijk verbonden was jegens SNS voor de lening. Dat sprake was van bewust en daarmee opzettelijk achterhouden van informatie vindt bevestiging in de omstandigheid dat [gedaagde sub 2] ook na de mededeling van SNS bij mail van 1 november 2010 dat zij voorshands vasthoudt aan het hoofdelijk debiteurschap van Hala, ervoor heeft gekozen om over deze kwestie niets te melden aan [eisers] Het bepaalde in artikel 10.8 van de overeenkomst brengt mee dat de vervaltermijn uit artikel 10.4 van de overeenkomst in dit geval geen toepassing vindt, zodat deze bepaling niet aan het instellen van een schadevergoedingsvordering door [eiser sub 1] in de weg staat.
b. Klachtplicht
4.8.
[gedaagden] doet een beroep op artikel 6:89 BW en/of artikel 7:23 juncto 7:47 BW omdat [eisers] niet tijdig na ontdekking ervan op 21 december 2012, heeft geklaagd over het feit dat Hala als hoofdelijk schuldenaar verbonden was jegens SNS.
4.9.
[eisers] heeft – onweersproken – aangevoerd dat in de periode tussen 19 en 23 januari 2013 in e-mailverkeer is kenbaar gemaakt dat [gedaagden] aansprakelijk werd gehouden. Voorts is overgelegd de aansprakelijkstelling door de advocaat van [eisers] die dateert van 28 januari 2013. Daarmee heeft [eisers] voldaan aan haar stelplicht dat, wanneer en op welke wijze zij ter zake heeft geklaagd. Het is vervolgens aan [gedaagden] om aan te tonen dat en waarom dit niet tijdig is geweest. Nu [gedaagden] dit laatste niet (onderbouwd) heeft gesteld, kan een beroep op schending van de klachtplicht als bedoeld in artikel 6:89 of 7:23 BW niet slagen.
c. Rechtsverwerking/schikking
4.10.
[gedaagden] stelt zich voorts op het standpunt dat alle betrokken partijen ter beslechting van het geschil over de gebleken hoofdelijke aansprakelijkheid van Hala, na onderhandeling over huurprijsverlaging en ontslag uit hoofdelijkheid, mondeling overeenstemming hadden bereikt. Door zonder enig voorbehoud de onderhandeling aan te gaan en mondeling met het bereikte resultaat in te stemmen heeft [eisers] het recht verwerkt schadevergoeding te claimen, aldus [gedaagden] , die stelt er gerechtvaardigd op te hebben mogen vertrouwen dat met het bereiken van de overeenstemming ‘de kous af was’.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de e-mailcorrespondentie die [gedaagden] heeft overgelegd niet dat ter zake definitieve overeenstemming was bereikt. Maar zelfs als veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van een bereikte overeenstemming ten aanzien van de voorwaarden voor ontslag uit de hoofdelijk van Hala, dan leidt dat nog niet tot de gevolgtrekking dat sprake is van afstand van recht of rechtsverwerking met betrekking tot een schadevergoedingsvordering door [eiser sub 2] en/of door [eiser sub 1] .
Een verbintenis gaat ingevolge artikel 6:160 BW teniet door een overeenkomst van de schuldeiser met de schuldenaar, waarbij hij van zijn vorderingsrecht afstand doet. Niet is gesteld of gebleken dat en op welke wijze [eiser sub 1] en/of [eiser sub 2] expliciet en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht om in rechte een schadevergoedingsvordering in te stellen tegen [gedaagden]
Wil sprake zijn van rechtsverwerking, dan dient de schuldeiser zich volgens vaste rechtspraak gedragen te hebben op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Uitgangspunt daarbij is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, dan wel de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. In dit geval is niet concreet gemaakt hoe een eventueel tussen Hala, [bedrijf 3] en SNS bereikte overeenstemming ten aanzien van ontslag uit de hoofdelijkheid ertoe kan leiden dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] – die bij die overeenkomst niet als partij betrokken zijn – moeten worden geacht afstand te hebben gedaan van een vorderingsrecht.
4.12.
Samengevat weergegeven komt de rechtbank na het voorgaande tot de conclusie dat [eisers] het recht om een schadevergoedingsvordering in te stellen niet heeft verloren op één van de door [gedaagden] voorgestane gronden, zodat aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen wordt toegekomen.
II.
Grondslagen van de vorderingen
a. Wanprestatiei. [eiser sub 1] – [gedaagde sub 2]
4.13.
[eiser sub 1] vordert van [gedaagde sub 2] schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming van haar contractuele verplichtingen (wanprestatie). De verweten wanprestatie bestaat uit een schending van de garanties 13.1, 14.1 en 14.4 bij de overeenkomst, alsmede een schending van de mededelingsplicht in artikel 9.2 van de overeenkomst. De schade die [eiser sub 1] dientengevolge stelt te hebben geleden bestaat uit een bedrag van € 50.000,- wegens de op 30 november 2010 verstrekte lening, een bedrag van € 60.000,- ter zake van agiostortingen in 2011 en een bedrag van € 43.000,- dat [eiser sub 1] op 14 september 2012 aan Hala heeft uitgeleend en niet heeft teruggekregen.
4.14.
[gedaagde sub 2] betwist dat haar wanprestatie kan worden verweten nu het niet ging om het bewust verzwijgen van de hoofdelijkheid van Hala. Bovendien was de hoofdelijkheid van Hala inmiddels vervallen, althans, [gedaagde sub 2] stelt dat zij daarvan mocht uitgaan.
Schending van de garantie 13.1 is niet aan de orde, nu de hypothecaire schuld onvoorwaardelijk was en dus niet valt onder het in de garantie bepaalde.
[gedaagde sub 2] betwist voorts dat de schade die [eiser sub 1] stelt te hebben geleden in causaal verband staat tot de verweten wanprestatie.
4.15.
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Dat Hala hoofdelijk verbonden was jegens SNS voor de lening staat vast, evenals het feit dat deze verplichting van Hala niet bleek uit de ten behoeve van een due diligence onderzoek aan [eiser sub 1] ter beschikking gestelde documentatie. Deze bestaande verplichting van Hala is evenmin op een andere wijze aan [eiser sub 1] bekend gemaakt voorafgaand aan de levering van de aandelen in het kapitaal van Hala. Deze vaststaande feiten zijn niet in overeenstemming te brengen met de afgegeven garanties 13.1, 14.1 en 14.4 die elk naar hun aard de strekking hebben te verklaren dat Hala geen andere schulden of verplichtingen heeft dan wat blijkt uit de beschikbaar gestelde stukken. Aan de stelling van [gedaagde sub 2] dat de hoofdelijkheid van Hala niet valt onder het bepaalde in garantie 13.1 gaat de rechtbank dan ook voorbij. Daarmee staat vast dat [gedaagde sub 2] deze garanties heeft geschonden, hetgeen ingevolge artikel 9.1 van de overeenkomst een tekortkoming oplevert in de nakoming van haar verplichtingen jegens [eiser sub 1] . Deze tekortkoming kan [gedaagde sub 2] ook worden toegerekend. Immers, zoals de rechtbank hiervoor onder 4.7 al heeft overwogen, wist [gedaagde sub 2] , of had zij moeten begrijpen, dat de hoofdelijkheid van Hala nog onverkort gold en heeft [gedaagde sub 2] deze informatie bewust niet aan [eiser sub 1] kenbaar gemaakt.
4.16.
De aan [gedaagde sub 2] verweten tekortkoming jegens [eiser sub 1] staat daarmee vast. Het causaal verband tussen deze tekortkoming en de aangevoerde schade zal hierna onder III
b, overweging 4.34 e.v. worden besproken.
4.17.
Op zichzelf is juist dat [gedaagde sub 2] tevens kan worden verweten dat zij de mededeling die ingevolge artikel 9.2 van de overeenkomst vereist was achterwege heeft gelaten naar aanleiding van het bericht van SNS op 1 november 2010 – een datum gelegen tussen sluiting van de overeenkomst en levering – dat Hala niet uit de hoofdelijkheid zou worden ontslagen. De gevraagde verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor schade als gevolg van deze tekortkoming zal echter niet worden toegewezen nu [eiser sub 1] die schade niet concreet heeft gemaakt. Niet is immers gesteld of gebleken wat de situatie zou zijn geweest wanneer [gedaagde sub 2] de bewuste melding op grond van artikel 9.2 wel zou hebben gedaan. Denkbaar in dat verband is niet alleen het afblazen van de gehele transactie, maar ook het wijzigen van de voorwaarden daarvan. Of schending van deze verplichting schade voor [eiser sub 1] tot gevolg heeft gehad en zo ja welke schade dientengevolge is geleden kan daarom niet worden vastgesteld.
b. Onrechtmatige daad
ii. [eiser sub 1] – [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1]
4.18.
[eiser sub 1] vordert schadevergoeding wegens toerekenbaar onrechtmatig handelen jegens haar door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . [eiser sub 1] verwijt [gedaagden] in dit verband concreet dat de hoofdelijkheid van Hala is verzwegen, dat bij de koopovereenkomst valse of misleidende garanties zijn afgegeven en dat de problematiek met SNS ten aanzien van de hertaxatie en het tekort in de dekking werd verzwegen. De aansprakelijkstelling betreft zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] , nu laatstgenoemde [gedaagde sub 2] telkens heeft vertegenwoordigd, zodat het handelen van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] feitelijk samenvalt.
[eiser sub 1] stelt dat zij dientengevolge schade heeft geleden, die bestaat uit een bedrag van € 50.000,- wegens de op 30 november 2010 verstrekte lening, een bedrag van € 60.000,- ter zake van agiostortingen in 2011 en een bedrag van € 43.000,- dat [eiser sub 1] op 14 september 2012 aan Hala heeft uitgeleend en niet heeft teruggekregen
4.19.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat de verweten gedragingen onrechtmatig jegens [eiser sub 1] moeten worden geacht. Niet is gebleken dat [gedaagde sub 1] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt; hij heeft persoonlijk geen baat gehad bij het niet melden van de hoofdelijkheid.
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat de schade die [eiser sub 1] stelt te hebben geleden als gevolg van onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 2] gelijk is aan de schade die in het kader van de verweten wanprestatie wordt gevorderd. Nu hiervoor in 4.15 is overwogen dat [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [eiser sub 1] , bestaat geen belang bij beoordeling van deze tweede grondslag voor dezelfde schadevordering.
4.21.
Daar waar [eiser sub 1] [gedaagde sub 1] als bestuurder van [gedaagde sub 2] persoonlijk aansprakelijk houdt voor deze schade geldt het volgende. Het antwoord op de vraag of de bestuurder van een vennootschap persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt onder meer, dat pas sprake is van aansprakelijkheid als de betrokken bestuurder wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de schuldeiser als gevolg van de verweten gedraging schade zou lijden (Hoge Raad 5-9-2014, ECLI:NL:HR:2014:2627).
[eiser sub 1] heeft echter niet gesteld dat de schade waarvan zij vergoeding vordert voor [gedaagde sub 1] als bestuurder voorzienbaar was op het moment van de verweten gedragingen.
[eiser sub 1] heeft in dat verband aangevoerd dat “(...)
sprake is van een zeer ernstige normschending, namelijk bedrog, althans het bewust verzwijgen van essentiële informatie en het geven van valse garanties met als doel [eiser sub 1] ertoe te krijgen de aandelen in Hala over te nemen en in Hala te investeren, terwijl duidelijk was dat [eiser sub 1] dat nooit zou doen als zij op de hoogte was geweest van de hoofdelijkheid. [gedaagde sub 1] wist dus, althans behoorde te weten, dat [eiser sub 1] door het verzwijgen van de hoofdelijkheid ernstig werd benadeeld.Als SNS een beroep op die hoofdelijkheid zou doen, waren de investeringen van [eiser sub 1] immers voor niets geweest. (…)”(dagvaarding, nr. 65; onderlijning toegevoegd).
Bij pleidooi (nr. 15 pleitnota) heeft [eiser sub 1] aangevoerd: “
Het risico op deze schade was voor [gedaagde sub 1] ook voorzienbaar (…)”.Ook in de processtukken heeft [eiser sub 1] zich steeds erop beroepen dat [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] heeft blootgesteld aan het risico dat haar investering waardeloos zou worden (dagvaarding 57 en conclusie van repliek 36).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser sub 1] aldus niet voldaan aan haar stelplicht. Uit de stellingen volgt weliswaar een voorzienbaar risico op schade, maar het intreden daarvan was nog afhankelijk van tussenliggende, onzekere omstandigheden. Een voorzienbaar
risicoop schade (als gesteld) is voor een persoonlijk ernstig verwijt onvoldoende.
iii. [eiser sub 2] – [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1]
4.22.
Ook [eiser sub 2] vordert schadevergoeding op grond van toerekenbaar onrechtmatig handelen jegens hem door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . [eiser sub 2] legt aan zijn vordering op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] dezelfde verwijten ten grondslag als [eiser sub 1] heeft gedaan, namelijk, kort gezegd, het verzwijgen van de hoofdelijkheid van Hala, de afgifte van misleidende garanties en het verzwijgen van de problematiek met SNS ten aanzien van de hertaxatie en het tekort in de dekking. [eiser sub 2] stelt dat hij dientengevolge schade heeft geleden van € 25.000,- die bestaat uit de ingeroepen privé borgstelling door ABN AMRO (zie hiervoor onder 2.4).
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de vorderingen van [eiser sub 2] op deze grondslag niet worden toegewezen. Ten aanzien van [eiser sub 2] ’ vordering op [gedaagde sub 1] wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 4.21 is overwogen. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 1] wist of had moeten begrijpen dat [eiser sub 2] zich in privé borg zou stellen ten behoeve van ABN AMRO, en dat die borgstelling vervolgens zou worden ingeroepen. Dat [gedaagde sub 1] wist of behoorde te weten dat [eiser sub 2] deze schade zou lijden is niet gesteld, zodat niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde sub 1] ter zake een persoonlijk ernstig verwijt treft.
4.24.
Dat en waarom de aan [gedaagde sub 2] verweten gedragingen behalve een tekortkoming in de nakoming van contractuele verplichtingen jegens [eiser sub 1] tevens een onrechtmatige daad jegens [eiser sub 2] opleveren heeft [eiser sub 2] in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde sub 2] onvoldoende concreet gemaakt. [eiser sub 2] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot het oordeel kunnen leiden dat hem vergoeding van schade toekomt dit het gevolg is van toerekenbaar onrechtmatig handelen jegens hem door [gedaagde sub 2] . De enkele stelling dat [eiser sub 2] de natuurlijke persoon was die voor [eiser sub 1] handelde, volstaat daartoe niet.
4.25.
De vorderingen van [eiser sub 2] op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zullen, gezien het voorgaande, worden afgewezen.
iv. [eiser sub 1] – SNS
4.26.
[eiser sub 1] neemt het standpunt in dat SNS onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Concreet verwijt [eiser sub 1] SNS dat zij in augustus 2012 heeft nagelaten Hala te waarschuwen voor de situatie van overkreditering die was ontstaan, terwijl zij [bedrijf 3] daarvan wel op de hoogte had gesteld (per e-mail op 23 augustus 2012). De schade die [eiser sub 1] vergoed wil zien, betreft een lening die zij op 14 september 2012 aan Hala heeft verstrekt en waarvan een bedrag van € 43.000,- oninbaar is gebleken. [eiser sub 1] stelt dat zij die lening niet zou hebben verstrekt indien SNS Hala op de hoogte had gesteld van de situatie, tegelijk met haar melding daarvan aan [bedrijf 3] .
4.27.
SNS stelt voorop dat zij er niet van op de hoogte was dat de hoofdelijkheid van Hala niet bekend was bij [eiser sub 1] . Bovendien, zelfs als SNS hiervan wel op de hoogte zou zijn geweest, dan betwist zij dat dit grond voor aansprakelijkheid oplevert. SNS betwist dat op haar enige verplichting rustte om naast de eigenaar van het pand nog andere hoofdelijk schuldenaren in te lichten over de onderdekking; het staat haar op grond van de wet vrij te bepalen welke schuldenaar zij aanspreekt.
Daarnaast betwist SNS de (hoogte van) de schade, alsmede de voor aansprakelijkheid vereiste causaliteit en relativiteit.
4.28.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser sub 1] onvoldoende gesteld om haar vordering toegewezen te zien. In het bijzonder heeft zij nagelaten concreet te maken op welke grond voor SNS een verplichting gold om Hala op de hoogte te stellen van de ontstane situatie, althans, waarom het onzorgvuldig moet worden geacht dat SNS dat niet op 23 augustus 2012 deed, maar pas op 21 december 2012. De feiten en omstandigheden die [eiser sub 1] heeft geschetst brengen dit in ieder geval niet met zich. Op grond van artikel 6:7 lid 1 BW heeft de schuldeiser tegenover ieder van de hoofdelijk verbonden schuldeisers recht op nakoming voor het geheel. Uit de wet vloeit geen verplichting voor de schuldeiser voort om hoofdelijk verbonden medeschuldenaren er (direct) van op de hoogte te stellen dat één hunner is aangesproken. Dat SNS in dit geval de problematiek aanvankelijk heeft besproken met de rechthebbende van het verhypothekeerde onroerend goed lag voor de hand en is niet in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
4.29.
De vordering van [eiser sub 1] op SNS zal daarom worden afgewezen.
III.
Schade
4.30.
De hiernavolgende bespreking van de onderwerpen die verband houden met de schade zal, gezien het voorgaande, worden beperkt tot de vordering van [eiser sub 1] op [gedaagde sub 2] wegens wanprestatie.
a. Vergoedbare schade en schadeloosstelling
4.31.
[gedaagde sub 2] heeft het verweer gevoerd dat, zelfs als in de te beoordelen situatie al sprake is van een grond voor schadevergoeding, er ingevolge lid 2 van artikel 10 in de overeenkomst geen verplichting bestaat tot betaling aan [eiser sub 1] , nu een schadeloosstelling slechts omvat het bedrag dat noodzakelijk is om de vennootschap – Hala dus – in een financiële situatie te brengen waarin zij zou hebben verkeerd indien geen sprake zou zijn van vergoedbare schade in de zin van de overeenkomst. De schadeloosstelling is bovendien beperkt tot 90% van de vergoedbare schade die dientengevolge door de vennootschap is geleden. Nu SNS de vordering jegens Hala niet te gelde heeft gemaakt, heeft de vennootschap geen schade geleden en heeft zich daarom geen situatie voorgedaan waarin een schadevergoedingsplicht bestaat, aldus nog steeds [gedaagde sub 2] .
4.32.
[eiser sub 1] heeft dit verweer weersproken door erop te wijzen dat deze beperkte definitie van de schadevergoedingsplicht ingevolge lid 8 van artikel 10 in de overeenkomst niet opgaat in geval van het opzettelijk achterhouden van informatie door verkopers of de vennootschap en haar bestuur.
4.33.
Met [eiser sub 1] is de rechtbank van oordeel dat het verweer van [gedaagde sub 2] niet opgaat in verband met de werking in deze situatie van artikel 10.8 van de overeenkomst. Hiervoor onder 4.7 heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagde sub 2] opzettelijk in de zin van artikel 10.8 van de overeenkomst de informatie heeft achtergehouden dat Hala hoofdelijk verbonden was jegens SNS voor de lening. Dit artikel bepaalt dat
“De in de voorgaande leden bepaalde beperkingen van de Schadeloosstelling [ ] niet van toepassing[zijn]
op Vergoedbare Schade die voortvloeit uit (…) het opzettelijk achterhouden van informatie (…)”. Uitgangspunt van artikel 10 is, getuige artikel 10.1, dat verkopers zich verbinden kopers (en dus niet: de vennootschap) schadeloos te stellen voor alle schade in de zin van artikel 6:95 BW e.v. in verband met (onder andere) garantieschending. De bepalingen daarna houden een beperking in op dit uitgangspunt. Gelet daarop gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van [gedaagde sub 2] bij gelegenheid van het pleidooi, dat het bepaalde in 10.8 niet van invloed is op de beperkingen in artikel 10.2 van de overeenkomst.
Het bepaalde in artikel 10.2 van de overeenkomst gaat in dit geval niet op en staat dan ook niet aan de vordering van [eiser sub 1] in de weg.
b. Causaal verband
4.34.
[gedaagde sub 2] heeft het verweer gevoerd dat de schadevergoeding die [eiser sub 1] vordert niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat het causaal verband ontbreekt tussen de verweten wanprestatie en de schade die zij stelt te hebben geleden. Ook als [gedaagde sub 2] [eiser sub 1] had ingelicht over de hoofdelijkheid van Hala, was [eiser sub 1] overgegaan tot de koop van de aandelen in Hala, zo stelt [gedaagde sub 2] . En ook in dat geval zou [eiser sub 1] ertoe zijn overgegaan de bedragen te investeren in Hala zoals zij heeft gedaan. Het verlies van die investeringen is het directe gevolg van het faillissement van Hala en staat volgens [gedaagde sub 2] niet in causaal verband met de verzwegen hoofdelijkheid.
4.35.
Vooropgesteld wordt dat het aan [eiser sub 1] is om te stellen dat sprake is van een causaal verband tussen de verweten tekortkoming en de schade. Aan die stelplicht stelt de rechtbank, gezien de omstandigheden van het geval, geen hoge eisen, nu het feit dat de schadelijke gevolgen zich mogelijk gedurende langere tijd hebben kunnen verwezenlijken aan [gedaagde sub 2] te wijten is. Zij heeft immers niet voldaan aan de op haar rustende verplichting om de hoofdelijkheid te melden. Nu zij dit niet heeft gedaan komt de tijd die verstreken is tussen het moment waarop die meldplicht gold en het moment waarop [eiser sub 1] met de hoofdelijkheid van Hala bekend werd, voor rekening van [gedaagde sub 2] en kan zij zich niet tegen een schadevordering verweren met een (enkel) beroep op het verstrijken van die lange tijd.
4.36.
[eiser sub 1] heeft gesteld dat het causaal verband tussen de wanprestatie en de schade gegeven is omdat zij de aandelen in Hala nooit zou hebben overgenomen indien zij op de hoogte was geweest van de op Hala rustende hoofdelijke verbondenheid jegens SNS. Nu Hala in 2010 op de rand van het faillissement stond, zou [eiser sub 1] niet in dat bedrijf hebben geïnvesteerd indien zij had geweten dat Hala als hoofdelijk medeschuldenaar verbonden was aan een substantiële schuld van [gedaagde sub 2] en [bedrijf 3] BV aan SNS.
4.37.
Met [eiser sub 1] neemt de rechtbank aan dat, indien zij voorafgaand aan de koop ingelicht was over de hoofdelijke verbondenheid jegens SNS en die verbondenheid was blijven bestaan, zij niet was overgegaan tot de aandelenkoop. In het licht van de omstandigheden dat Hala bijna failliet was en de nieuwe investeerders een –schuldenvrije- nieuwe start wilden maken met het bedrijf, is moeilijk voorstelbaar dat [eiser sub 1] de koop zou hebben gesloten met een hoofdelijke verbondenheid voor een schuld van € 1.200.000,-. [gedaagde sub 2] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die een dergelijke conclusie kunnen rechtvaardigen. Daarmee is in beginsel het causaal verband tussen de wanprestatie van [gedaagde sub 2] en de schade van [eiser sub 1] , te weten de gepleegde investeringen in Hala, gegeven.
4.38.
[gedaagde sub 2] heeft daar tegenover gesteld dat SNS in de gegeven omstandigheden ten tijde van de verkoop van de aandelen geen andere beslissing had kunnen nemen dan Hala uit de hoofdelijkheid te ontslaan, in het geval dat [eiser sub 1] dit als voorwaarde voor haar investering op tafel had gelegd. De financiële situatie van Hala was immers dermate zorgwekkend dat haar voortbestaan afhankelijk was van een nieuwe investeerder. Als Hala failliet zou gaan, dan zou dit voor [bedrijf 3] het verlies van haar huurder betekenen, met nadelige gevolgen voor de waarde van het verhypothekeerde vastgoed en dus een toename van het risico voor SNS. Daarnaast zou [gedaagde sub 2] in failliete staat in ieder geval geen verhaal meer hebben kunnen bieden voor SNS. [gedaagde sub 2] stelt dat hieruit volgt dat een causaal verband tussen de verweten wanprestatie en de gestelde schade ontbreekt.
4.39.
Dit standpunt van [gedaagde sub 2] houdt meer in dan een betwisting van het door [eiser sub 1] gestelde causale verband, nu [gedaagde sub 2] zich bij die betwisting beroept op de rechtsgevolgen van een tussenliggende, onzekere gebeurtenis die in dat geval in haar visie zou hebben plaatsgevonden, namelijk bereikte overeenstemming met SNS over ontslag van Hala uit de hoofdelijkheid en vervolgens ongewijzigde bereidheid van [eiser sub 1] om de aandelen in Hala te verwerven. Het is daarom aan [gedaagde sub 2] om bewijs te leveren van haar als zelfstandig verweer aan te merken standpunt dat [eiser sub 1] ook zou zijn overgegaan tot de koop van de aandelen in het kapitaal van Hala indien de hoofdelijkheid wel tijdig zou zijn gemeld, omdat in dat geval overeenstemming zou zijn bereikt met SNS over ontslag van Hala uit die hoofdelijkheid, waardoor vervolgens in ongewijzigde vorm uitvoering zou zijn gegeven aan de overeenkomst.
4.40.
Als [gedaagde sub 2] slaagt het haar opgedragen bewijs te leveren, dan ontbreekt het causaal verband (in de zin van een condicio-sine-qua-non verband) tussen de verweten tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst enerzijds, en de gestelde schade anderzijds. Als [gedaagde sub 2] in de bewijslevering niet slaagt, dan staat het causaal verband vast en is zij gehouden de schade te vergoeden die het gevolg is van haar wanprestatie.
4.41.
Voor het geval na bewijslevering komt vast te staan dat [gedaagde sub 2] de schade van [eiser sub 1] moet vergoeden, oordeelt de rechtbank als volgt.
c. Omvang en redelijke toerekening
4.42.
[gedaagde sub 2] heeft de hoogte van de door [eiser sub 1] gevorderde schade betwist. Met een beroep op artikel 6:98 BW stelt [gedaagde sub 2] voorts dat niet alle schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dat [eiser sub 1] haar investeringen is kwijtgeraakt staat in een te ver verwijderd verband van de verweten wanprestatie. Slechts vergoeding van de koopprijs die is betaald voor de aandelen (€ 1,-) is volgens [gedaagde sub 2] redelijk.
4.43.
[eiser sub 1] heeft de omvang van haar schadevordering onderbouwd door overlegging van bankafschriften waaruit beide verstrekte leningen en de agiostortingen blijken. Dat er dividenduitkeringen zouden hebben plaatsgevonden en/of aflossing op de lening uit 2010, is weerlegd door productie 26 bij conclusie van repliek, waarin de accountant van Hala verklaart dat dit niet het geval is geweest van 2010 tot en met 2012. Ook in 2013 is hiervan geen sprake geweest. Ter onderbouwing voert [eiser sub 1] aan dat Hala in dat jaar failliet is verklaard en de curator ter zake geen (terug)vorderingen heeft ingesteld, hetgeen voor de hand had gelegen als dividend was uitgekeerd en/of een door de aandeelhouder verstrekte lening in het zicht van het faillissement (gedeeltelijk) zou zijn afgelost. [gedaagde sub 2] heeft daarom het bestaan en de omvang van de schadeposten onvoldoende gemotiveerd betwist in het licht van de onderbouwing daarvan door [eiser sub 1] en de overige gebleken omstandigheden van het geval.
4.44.
Artikel 6:98 BW bepaalt dat voor vergoeding slechts in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
Als [eiser sub 1] de aandelen in Hala niet zou hebben verworven, dan zouden de investeringen die hij in deze procedure vergoed wil zien, niet zijn gepleegd. Het is aan [gedaagde sub 2] om omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat de investeringen door [eiser sub 1] in een te ver verwijderd verband staan om te kunnen worden toegerekend aan haar wanprestatie. Hiervoor onder 4.35 is al overwogen dat het feit dat de schadelijke gevolgen zich gedurende langere tijd hebben kunnen verwezenlijken aan [gedaagde sub 2] te wijten is, reden waarom zij zich niet tegen een schadevordering kan verweren met een (enkel) beroep op het verstrijken van die lange tijd. [gedaagde sub 2] heeft niet gesteld, en dit is overigens ook niet gebleken, dat de investeringen door [eiser sub 1] niet stroken met een normaal ondernemingspatroon met bijbehorende investeringen. Evenmin wordt [gedaagde sub 2] gevolgd in het standpunt dat de negatieve gevolgen van het faillissement ten onrechte op haar als willekeurige partij worden afgewenteld, terwijl die gevolgen niet samenhangen met haar wanprestatie. Gebleken is immers dat de hoofdelijkheidsproblematiek voor Hala vanaf het moment dat deze aan het licht kwam ook daadwerkelijk tot diverse problemen heeft geleid. Zo was er bij de bestaande aandeelhouders geen bereidheid meer tot het doen van investeringen, en was de opgekomen kwestie bovendien mede aanleiding voor een geschil met en het vertrek van één van de investeerders, namelijk [bedrijf 4] Bovendien was voor Hala een koers uitgezet waarbij bepaalde activiteiten zouden worden uitbesteed, waardoor zij op korte termijn kleiner en aanmerkelijk goedkoper kon gaan huren. Die koers werd doorkruist door de eisen die SNS rondom verlenging van de huurovereenkomst kon stellen in verband met de hoofdelijkheid van Hala. Deze door [eiser sub 1] gestelde omstandigheden zijn niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist door [gedaagde sub 2] . Dat naast deze problematiek ook andere factoren hebben bijgedragen aan het faillissement van Hala doet hieraan niet af. Van belang is dat de hiervoor genoemde omstandigheden blijk geven van een oorzakelijk verband tussen de wanprestatie en de schade van [eiser sub 1] , zodat niet kan worden geoordeeld dat die schade of een gedeelte daarvan niet als een gevolg van die wanprestatie kan worden toegerekend.
4.45.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de omvang van de schade zoals die door [eiser sub 1] is gesteld en aangetoond, en slaagt het beroep van [gedaagde sub 2] op artikel 6:98 BW ter beperking van de omvang van haar schadevergoedingsverplichting niet.
d. Eigen schuld
4.46.
[gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat haar eventuele schadevergoedingsplicht moet worden verminderd in verband met ‘eigen schuld’ aan de zijde van [eiser sub 1] . Zij stelt in dat verband dat het feit dat het [eiser sub 1] niet is gelukt Hala winstgevend te maken voor haar eigen rekening moet blijven en dat de verantwoordelijkheid daarvoor niet door middel van een schadevergoedingsvordering bij [gedaagde sub 2] kan worden neergelegd.
4.47.
Wanneer schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (artikel 6:101 BW).
4.48.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde sub 2] niet, althans onvoldoende concreet, aangevoerd welke aan [eiser sub 1] toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan de schade. Zij stelt in dit verband dat [eiser sub 1] het faillissement niet heeft voorkomen en dat zij zich afvraagt of [eiser sub 1] wel verstandige investeringsbeslissingen heeft genomen. Daarmee zijn echter nog geen omstandigheden aangewezen die de schade hebben veroorzaakt en die voor rekening en risico van [eiser sub 1] behoren te blijven. Temeer niet nu hiervoor onder 4.44 is overwogen dat de gevolgen van de wanprestatie van [gedaagde sub 2] in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de problemen bij Hala.
4.49.
Het beroep van [gedaagde sub 2] op artikel 6:101 BW leidt er niet toe dat haar schadevergoedingsplicht zal worden verminderd.
IV.
Slotsom
4.50.
[gedaagde sub 2] zal het bewijs worden opgedragen van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [eiser sub 1] ook zou zijn overgegaan tot de koop van de aandelen in Hala als [gedaagde sub 2] de hoofdelijkheid van Hala wél had gemeld voorafgaand aan of ten tijde van de verkoop, omdat in dat geval overeenstemming zou zijn bereikt met SNS over ontslag van Hala uit de hoofdelijkheid.
4.51.
Het voorgaande leidt voor het overige tot de slotsom dat:
- de vordering van [eiser sub 2] op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] wordt afgewezen,
- de vordering van [eiser sub 1] op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] wegens onrechtmatige daad wordt afgewezen,
- de vordering van [eiser sub 1] op SNS wordt afgewezen,
- de beslissing op de vordering van [eiser sub 1] op [gedaagde sub 2] wegens wanprestatie wordt aangehouden voor het nemen van een akte door [gedaagde sub 2] .
4.52.
Om te voorkomen dat de hoger beroepstermijnen ten aanzien van de verschillende vorderingen uit elkaar gaan lopen, zal de rechtbank de hiervoor vermelde eindbeslissingen nog niet in het dictum tot uitdrukking brengen, met uitzondering van de vorderingen van [eiser sub 1] op SNS. Deze worden, zoals overwogen in 4.29 afgewezen.
4.53.
[eiser sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SNS worden begroot op:
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
3.576,00(4,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 5.485,00
4.54.
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen op de hierna, in het dictum, weergegeven wijze worden begroot.
5. De beslissing
De rechtbank
met betrekking tot de vorderingen op SNS:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van SNS tot op heden begroot op € 5.485,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door SNS volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
met betrekking tot de vorderingen van [eiser sub 1] op [gedaagde sub 2] :
5.5.
draagt [gedaagde sub 2] het bewijs op van de feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 4.39 en 4.50 omschreven,
5.6.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag
15 juni 2016teneinde [gedaagde sub 2] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren,
5.7.
bepaalt dat, indien [gedaagde sub 2] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen,
5.8.
bepaalt dat, indien [gedaagde sub 2] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven,
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden,
5.9.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend,
- indien [gedaagde sub 2] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is,
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten,
5.10.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald,
met betrekking tot de vorderingen van [eisers] op [gedaagden] :
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, mr. J.K.J. van den Boom en mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: FB/4723