ECLI:NL:RBMNE:2016:2362

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
4920379 UV EXPL 16-80 LH/1040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging van de tekst van de CAO in verband met de wettelijke ketenregeling

In deze zaak vordert Matrans Marine Services B.V. (MMS) in kort geding dat de vakbonden FNV en CNV worden veroordeeld om mee te werken aan de wijziging van de tekst van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017. MMS stelt dat de huidige tekst niet in overeenstemming is met de wettelijke ketenregeling van artikel 7:668a BW, die per 1 juli 2015 is gewijzigd. De zaak is ontstaan na een geschil over de interpretatie van de CAO, waarbij werknemers van MMS zich op het standpunt stelden dat zij recht hadden op een vast dienstverband op basis van de oude ketenregeling. MMS heeft geprobeerd om met de vakbonden tot een nieuwe tekst te komen, maar dit is niet gelukt. De kantonrechter oordeelt dat MMS een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, maar dat de vakbonden niet verplicht kunnen worden om een wijziging door te voeren zonder instemming van hun leden. De rechter beveelt de vakbonden om binnen tien dagen in overleg te treden met MMS over een nieuwe tekst die de bedoeling van de CAO-partijen weerspiegelt, zonder af te wijken van de wettelijke ketenregeling. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4920379 UV EXPL 16-80 LH/1040
Kort geding vonnis van 25 april 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Matrans Marine Services B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verder ook te noemen MMS,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.L. van Heusden,
tegen:
1. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
statutair gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen FNV,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.A. Severijn,
en
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV Vakmensen.nl,
statutair gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen CNV,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. A.T. Chinnoe.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de concept dagvaarding en de daarbij behorende producties 1 tot en met 13;
  • de door MMS nagezonden productie 14;
  • de pleitaantekeningen van de gemachtigden van partijen;
  • de aantekeningen van het verhandelde ter zitting van 14 april 2016, alwaar FNV en CNV vrijwillig zijn verschenen.
1.2.
Na sluiting van de mondelinge behandeling van 14 april 2016 is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
MMS is een onderneming die zich in de Rotterdamse haven onder meer bezig houdt met het verrichten van sjorwerkzaamheden (het zeevast zetten - en het losmaken - van lading aan boord van zeeschepen) voor havenbedrijven. Zij heeft ruim 200 personeelsleden.
2.2.
Van 1991 tot 2009 is MMS, samen met andere sjorbedrijven (International Lashing Service B.V. en Unilashing B.V.), aan werkgeverszijde partij geweest bij de CAO voor de Sjorbedrijven in het havengebied van Rotterdam. Deze als ‘sector-CAO’ aangeduide CAO’s zijn van werknemerszijde gesloten door FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen. In deze CAO’s is niet afgeweken van de zogenoemde ketenregeling, die toen was opgenomen in artikel 7:668a (oud) Burgerlijk Wetboek (BW).
2.3.
Sinds 2009 voeren MMS, FNV en CNV met elkaar collectief overleg over de arbeidsvoorwaarden van de medewerkers in dienst van MMS. Van de door partijen gesloten ondernemings-CAO voor de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 september 2012 maakte een Bijlage II (‘Regeling tewerkstelling personeel van derden’) deel uit, die het inhuren van personeel van collega-sjorbedrijven (onder meer ILS en Unilash voornoemd) mogelijk maakt ingeval daaraan door de omvang van het werk behoefte bestaat. Omgekeerd plegen deze andere sjorbedrijven gebruik te maken van MMS-werknemers als zij meer werk hebben en MMS niet genoeg werk heeft. Onder de subtitel ‘Overdragen van werk’ is in genoemde bijlage bepaald:
‘Het overdragen van werk (uitbesteden) tussen de leden van de werkgeversorganisatie blijft te allen tijde mogelijk.
Er kunnen maximaal 3 contracten voor bepaalde tijd voor in totaal maximaal 36 maanden worden aangegaan. De duur van de contracten zal worden gekoppeld aan het schooljaar in verband met de door nieuwe werknemers, bij gebleken geschiktheid, te volgen opleidingen.
Indien medewerkers, ingaande 1-1-2012, na een onderbreking van het dienstverband voor een periode van tenminste 3 maanden plus 1 dag, weer worden aangenomen, krijgen zij alsnog een “uitgestelde vertrekbonus” van 0,8 schemamaandsalaris.’
2.4.
Nadat de looptijd van de MMS-CAO 2009-2012 was verstreken, zijn MMS en FNV met elkaar in overleg getreden over (de inhoud van) een nieuwe CAO. Dit overleg is namens MMS onder meer gevoerd door haar directeur, de heer [A] , en namens FNV door de heer [B] , vakbondsbestuurder. CNV heeft niet aan dit overleg deelgenomen, maar zou op basis van het onderhandelingsresultaat haar standpunt bepalen en over toetreding tot de CAO beslissen.
2.5.
Het heeft geruime tijd geduurd alvorens MMS en FNV overeenstemming bereikten over de hoofdlijnen van een nieuwe MMS-CAO. Op 10 november 2014 werd het ‘Onderhandelingsresultaat CAO Matrans Marine Services’ ondertekend. Daarin is opgenomen dat de CAO zal worden gesloten voor de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2017. MMS en FNV kwamen voor die looptijd onder meer loonsverhogingen, een werkgelegenheidsgarantie en een regeling ‘Contracten voor bepaalde tijd’ overeen. De werkgelegenheidsgarantie betreft de periode van 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2019. Daarin is onder meer bepaald:
‘Er dient een relatie te worden gelegd tussen de huidige omvang van sjorwerk bij de sjorbedrijven en het aantal medewerkers met een dienstverband voor onbepaalde tijd.’Ten aanzien van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd is in het onderhandelingsresultaat overeengekomen:
‘Indien Matrans contracten van 5 jaar of langer weet te verwerven waarbij het door Matrans te behandelen volume op alle sjorlocaties, uitgedrukt in een jaarvolume, gelijk blijft of toeneemt ten opzichte van het gerealiseerde volume in 2012, zal Matrans meer zekerheid bieden aan medewerkers met een contract voor bepaalde tijd door arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd aan te bieden. Gedurende de looptijd van deze CAO zal zulks geschieden met inachtneming van behoefte, kwaliteit en anciënniteit. Bij gelijke kwaliteit zal anciënniteit de doorslag geven (-).’
2.6.
Nadat bij ledenraadpleging was gebleken dat de meerderheid van de bij MMS werkzame FNV- en CNV-leden instemden met het onderhandelingsresultaat van 10 november 2014, hebben MMS en FNV overleg gevoerd over de tekst van de CAO 2012-2017. Daarbij diende de tekst van de CAO 2009-2012 als uitgangspunt. MMS heeft in het redactieoverleg voorgesteld om in Bijlage II de hierboven onder 2.3. aangehaalde passage (‘Er kunnen maximaal … schemamaandsalaris.’) te laten vervallen. FNV heeft hierop gereageerd met de opmerking dat hierover tijdens het onderhandelingsproces niet was gesproken. MMS beaamde dat er niet over was gesproken, maar wees FNV op de strijdigheid met de op 1 juli 2015 in werking tredende nieuwe wettelijke ketenregeling. Vervolgens hebben MMS en FNV overeenstemming bereikt over de volgende tekst onder de subtitel ‘Overdragen van werk’ van Bijlage II:
‘Het overdragen van werk (uitbesteden) tussen de leden van de werkgeversorganisatie blijft te allen tijde mogelijk.
Er kunnen maximaal 3 contracten voor bepaalde tijd voor in totaal maximaal 24 maanden worden aangegaan. De duur van de contracten zal aansluiten aan het betreffende schooljaar in verband met de door nieuwe werknemers, bij gebleken geschiktheid, te volgen opleidingen.
Indien medewerkers, ingaande 1-2-2015, na een onderbreking van het dienstverband voor een periode van tenminste 6 maanden plus 1 dag, weer worden aangenomen, krijgen zij alsnog een “uitgestelde vertrekbonus” van 1,7 schemamaandsalaris.’
2.7.
Op 9 juli 2015 hebben MMS, FNV en CNV de MMS-CAO 2012-2017 getekend.
2.8.
Artikel 3 van deze CAO luidt:
‘De loon- en arbeidsvoorwaarden voor de medewerkers zijn vastgesteld gelijk omschreven in de artikelen van deze overeenkomst, alsmede de aan deze overeenkomst gehechte en - overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 - alsnog te hechten bijlagen, welke door partijen zijn gewaarmerkt.’Artikel 4 van de CAO bepaalt:
‘In geval van buitengewone veranderingen in de algemeen sociaaleconomische verhoudingen in Nederland of in geval van tussentijdse wetswijzigingen, kan van deze loon- en arbeidsvoorwaardenregeling worden afgeweken, indien hierover tussen partijen overeenstemming is bereikt.’In artikel 5 van de CAO is bepaald:
‘Bij tussentijdse wijziging of aanvulling ten gevolge van algemeen overleg over de in deze overeenkomst genoemde en door partijen gewaarmerkte loon- en arbeidsvoorwaarden, worden deze gewijzigde of nieuwe loon- en arbeidsvoorwaarden eveneens aan deze overeenkomst gehecht en door partijen gewaarmerkt. Deze overeenkomst blijft overigens onveranderd van kracht.’
2.9.
Inmiddels was op 1 juli 2015, bij de inwerkingtreding van het nieuwe ontslagrecht van de Wet werk en zekerheid (WWZ), de ketenregeling van artikel 7:668a BW gewijzigd, onder meer in die zin dat de maximumduur van de keten van elkaar opvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten is verkort (van 36) tot 24 maanden en de maximumlengte van tussenpozen is verlengd (van 3) tot 6 maanden. In artikel XXIIe van het overgangsrecht bij de WWZ heeft de wetgever voorzien in overgangsrechtelijke bepalingen.
2.10.
Bij e-mail van 1 februari 2016 heeft een 15-tal werknemers van MMS een beroep gedaan op de tweede volzin van het hierboven onder 2.6. geciteerde gedeelte van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017. Deze werknemers zijn, op basis van elkaar opgevolgde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (jaarcontracten), inmiddels langer dan 24 maanden in dienst (geweest) van MMS en stellen zich met het oog op de terugwerkende kracht van de CAO (tot 1 oktober 2012) op het standpunt dat hun laatste, voor bepaalde tijd gesloten, arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. MMS heeft bij brief van 5 februari 2016 aan bedoelde werknemers bericht hun standpunt niet te delen:
‘Met de aangepaste tekst hebben wij evident bedoeld aan te sluiten bij de nieuwe wettelijke regeling zoals deze inmiddels met ingang van 1 juli 2015 onder de Wet werk en zekerheid (WWZ) is komen te luiden (-). De aangepaste tekst vermeldt echter niet met zoveel woorden dat de gewijzigde regeling geldt met ingang van 1 juli 2015 en dat deze niet ziet op de hieraan voorafgaande periode 1 oktober 2012 tot 30 juni 2015. Bij een (te) letterlijke lezing van de betreffende passage zou u alsdan inderdaad mogelijk aanspraak hebben op een vast dienstverband. Dit was en is echter evident niet de bedoeling en wij menen dat u in de gegeven omstandigheden in redelijkheid ook niet van ons kunt verwachten dat wij uw (te) letterlijke lezing van de cao-tekst op dit punt onderschrijven. Wij zijn inmiddels met de vakbonden in overleg getreden om de cao op dit punt te verduidelijken. Wij betreuren het ontstane misverstand zeer, maar kunnen u aldus niet bevestigen dat u inmiddels werkzaam bent op basis van een onbepaalde tijd contract.’Tenminste een van de betrokken werknemers heeft hierover inmiddels tegen MMS een kort geding aanhangig gemaakt.
2.11.
Bij brieven van 29 januari 2016 heeft MMS de kwestie aan FNV en CNV voorgelegd en - samengevat - voorgesteld om, met gebruikmaking van artikel 5 van de CAO, de tekst van Bijlage II zodanig te wijzigen dat daarin tot uitdrukking komt dat het bedoeling van CAO-partijen is dat de wettelijke ketenregeling van toepassing is, in die zin dat tot 1 juli 2015 wat betreft de maximumduur van de keten, het aantal schakels en de lengte van tussenpozen artikel 7:668a lid 1 (oud) BW geldt en dat vanaf 1 juli 2015 daarvoor het bepaalde in artikel 7:668a lid 1 BW geldt zoals dat artikellid sindsdien luidt. FNV en CNV hebben hieraan niet willen meewerken, althans (wat FNV betreft) niet voor zover het gaat om werknemers met opgevolgde tijdelijke contracten die op 1 juli 2015 nog bij MMS in dienst waren. Het overleg van partijen hierover van 9 februari 2016 heeft niet tot overeenstemming geleid.

3.De vordering en het daartegen gevoerde verweer

3.1.
MMS vordert in dit kort geding dat FNV en CNV worden veroordeeld om binnen zeven dagen na het te wijzen vonnis hun medewerking te verlenen aan de wijziging van de tekst van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017, zodanig dat in plaats van de huidige tekst met de subtitel ‘Overdragen van werk’, onder een nieuwe kop ‘Ketenregeling van art. 7:668a BW’ de volgende tekst wordt opgenomen:
‘Het overdragen van werk (uitbesteden) tussen de leden van de werkgeversorganisatie blijft te allen tijde mogelijk.
Voor wat betreft het maximale aantal contracten voor bepaalde tijd op rij volgt MMS de wet en is derhalve de regeling van artikel 7:668a BW van toepassing.
Ter verduidelijking:
Dit betekent dat in de periode tot 1-7-2015, zijnde de datum van de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (WWZ), er maximaal 3 contracten voor bepaalde tijd voor in totaal maximaal 36 maanden kunnen worden aangegaan, waarbij geldt dat tussenpozen van maximaal 3 maanden worden meegeteld (en dus eerst een nieuwe keten ontstaat indien sprake is van een onderbreking van ten minste 3 maanden plus 1 dag).
Dit betekent dat in de periode vanaf 1-7-2015 er maximaal 3 contracten voor bepaalde tijd voor in totaal maximaal 24 maanden kunnen worden aangegaan, waarbij geldt dat tussenpozen van maximaal 6 maanden worden meegeteld (en dus eerst een nieuwe keten ontstaat indien sprake is van een onderbreking van ten minste 6 maanden plus 1 dag).
Voorts geldt:
De duur van de contracten zal aansluiten aan het betreffende schooljaar in verband met de door nieuwe werknemers, bij gebleken geschiktheid, te volgen opleidingen.
Indien medewerkers, ingaande 1-10-2012, na een onderbreking van het dienstverband voor een periode van tenminste 3 maanden plus 1 dag, weer worden aangenomen, krijgen zij alsnog een “uitgestelde vertrekbonus” van 0,8 schemamaandsalaris.
Indien medewerkers, ingaande 1-2-2015, na een onderbreking van het dienstverband voor een periode van tenminste 6 maanden plus 1 dag, weer worden aangenomen, krijgen zij alsnog een “uitgestelde vertrekbonus” van 1,7 schemamaandsalaris.’
3.2.
MMS vordert dat de gevorderde veroordeling wordt versterkt met een dwangsom van € 50.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat FNV en CNV in gebreke blijven daaraan te voldoen. Ter zitting heeft MMS de eis vermeerderd, in die zin dat wordt gevorderd dat FNV en CNV tevens worden veroordeeld om eraan mee te werken dat de gewijzigde MMS-CAO 2012-2017 wordt aangemeld en algemeen verbindend wordt verklaard. Ten slotte vordert MMS dat FNV en CNV worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.
MMS legt aan haar vordering ten grondslag dat FNV en CNV, op grond van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding van partijen beheerst alsmede op grond van de artikelen 3, 4 en/of 5 van de MMS-CAO 2012-2017, jegens haar gehouden zijn om Bijlage II in de hiervoor bedoelde zin te verduidelijken en te wijzigen, opdat die in overeenstemming wordt gebracht met de evidente bedoeling van CAO-partijen om pas vanaf 1 juli 2015 aan te sluiten bij de bij inwerkingtreding van de WWZ aangescherpte ketenregeling van artikel 7:668a lid 1 (nieuw) BW. Het was niet de bedoeling om die regeling met terugwerkende kracht, vanaf 1 oktober 2012, toe te passen en aldus werknemers recht te verlenen op een vast dienstverband waarop zij onder de werking van artikel 7:668a lid 1 (oud) BW geen aanspraak konden maken. Partijen hebben verzuimd expliciet in de CAO te bepalen dat voor de periode tot 1 juli 2015, net als dat in de eerdere CAO’s het geval was, artikel 7:668a lid 1 BW van toepassing blijft, zoals dit artikellid tot 1 juli 2015 luidde. MMS loopt hierdoor het risico dat werknemers, werkzaam op basis van opgevolgde tijdelijke arbeidsovereenkomsten, er met een beroep op een uitleg van Bijlage II volgens de zogenoemde CAO-norm, waarbij aan de voor derden niet kenbare bedoeling van CAO-partijen geen betekenis toekomt, aanspraak op kunnen maken dat hun arbeidsovereenkomst heeft te gelden als aangegaan voor onbepaalde tijd. De groep van werknemers die op en na 1 oktober 2012 een diensttijd van meer dan 24 maanden hebben bereikt, bestaat uit ongeveer 25 werknemers (onder wie de 15 die zich hebben aangesloten bij de e-mail van 1 februari 2016). Ongeveer vier van deze 25 werknemers zijn tussen 1 oktober 2012 en 1 juli 2015 uit dienst getreden en niet meer werkzaam voor MMS.
3.4.
FNV en CNV betwisten dat MMS bij haar vordering een spoedeisend belang heeft. Ook menen zij dat die vordering zich er niet voor leent in kort geding te worden beslist, omdat daarvoor getuigen zullen moeten worden gehoord en omdat de vordering niet strekt tot het treffen van een spoedvoorziening, maar een declaratoir karakter heeft. FNV heeft zich verzet tegen de eisvermeerdering ter zitting.
3.5.
Ten gronde stellen FNV en CNV zich op het standpunt dat met MMS volledige overeenstemming is bereikt over de tekst van de MMS-CAO 2012-2017, dat die tekst duidelijk is en dat er geen reden is om die open te breken. Van de CAO maakt Bijlage II deel uit. Daaruit volgt dat, nu de CAO loopt vanaf 1 oktober 2012, werknemers van MMS die op basis van opeengevolgde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam, en in de periode tot 1 juli 2015 langer dan 24 maanden in dienst zijn (geweest), geacht worden een vast dienstverband te hebben. Het was MMS zelf die in het kader van het redactieoverleg heeft voorgesteld om in Bijlage II de maximale periode waarin op tijdelijke contracten mag worden gewerkt op 24 maanden te stellen, wetende dat de CAO terugwerkende kracht zou hebben en dat zij tijdelijke krachten in dienst had die in de maanden april, mei en juni 2015 hun derde achtereenvolgende jaarcontract kregen. MMS heeft deze groep voorafgaand aan de totstandkoming van de CAO niet ter sprake gebracht en de vakbonden wisten daar niet van. De artikelen 3, 4 en 5 van de CAO bieden evenmin grondslag voor de vordering van MMS.
3.6.
FNV en CNV betwisten dat MMS een zwaarwegend belang bij wijziging van de CAO heeft. Het gaat om een betrekkelijk kleine groep werknemers die zich erop kan beroepen ingevolge Bijlage II bij MMS in vaste dienst te zijn. Er is in de Rotterdamse haven geen sprake van een afname van de totale hoeveelheid sjorwerk. Nu MMS met de collega-sjorbedrijven is overeengekomen dat personeel naar behoefte over en weer wordt in- en uitgeleend, zal geen overbezetting ontstaan doordat de betrokken werknemers een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd blijken te hebben gekregen.
3.7.
Ten slotte beroepen FNV en CNV zich erop dat voor een wijziging van de CAO, zoals MMS die verlangt, noodzakelijk is dat haar betrokken leden daarover worden geraadpleegd en daarmee instemmen.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
FNV en CNV hebben enkele preliminaire verweren opgeworpen, waarop moet worden beslist alvorens aan de beoordeling van de inhoud van het geschil kan worden toegekomen. De vakbonden betwisten allereerst dat MMS bij haar vordering een spoedeisend belang heeft, omdat de MMS-CAO 2012-2017 al geruime tijd geleden, op 9 juli 2015, is getekend. Dit verweer wordt verworpen. Niet in geschil is dat eerst in de loop van januari 2016 door de ondernemingsraad bij MMS is aangekaart dat een aantal werknemers, werkzaam (geweest) op verlengde jaarcontracten, zich op Bijlage II bij de CAO wilden beroepen. Kort daarna heeft MMS zich bij brieven van 29 januari 2016 tot FNV en CNV heeft gewend, waarna partijen op 9 februari 2016 met elkaar hebben gesproken. Toen dat overleg niet tot overeenstemming leidde en een van de 15 werknemers die de e-mail van 1 februari 2016 zonden een kort geding aanhangig maakte, heeft MMS op 18 maart 2016 een datum gevraagd voor het onderhavige geding tegen de vakbonden. Nu voorts vast staat dat een deel van de betrokken werknemers werkzaam is (geweest) op opgevolgde jaarcontracten die in de periode van 1 april tot 1 juli 2016 aflopen, kan van MMS niet worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. Zoals hierna wordt overwogen, bestaat daarvoor ook geen reden in verband met het horen van getuigen. Gezien het inhoudelijke verweer dat de vakbonden hebben gevoerd, kan in dit kort geding over de vordering van MMS worden beslist.
4.2.
CNV heeft zich er nog op beroepen dat zij niet zelf heeft deelgenomen aan het overleg dat aan het sluiten van de MMS-CAO 2012-2017 is voorafgegaan en daarom een andere positie heeft dan FNV. De kantonrechter volgt CNV hierin niet. Weliswaar moet er in dit kort geding vanuit worden gegaan dat CNV zich inderdaad, zoals zij stelt en MMS niet betwist, in de onderhandelingen met MMS die tot het onderhandelingsresultaat van 10 november 2014 hebben geleid niet door FNV heeft laten vertegenwoordigen, maar daarna heeft zij besloten dit onderhandelingsresultaat aan haar leden voor te leggen en hebben haar leden daarmee bij meerderheid ingestemd. Door vervolgens het redactieoverleg aan FNV over te laten en de uiteindelijke tekst op 9 juli 2015 als CAO te tekenen, heeft CNV een positie ingenomen die overeenkomt met die van een vakbond die, zoals in dit geval FNV, heeft deelgenomen aan het overleg dat tot het sluiten van een CAO heeft geleid. MMS heeft daarom ook jegens CNV een spoedeisend belang bij haar vordering.
4.3.
Ook het karakter van de door MMS ingestelde vordering staat er, anders dan FNV en CNV menen, niet aan in de weg dat deze in kort geding wordt behandeld en beslist. Op voorhand is niet uitgesloten dat gedaagden bij wege van voorlopige voorziening kunnen worden veroordeeld om er op enigerlei wijze aan mee te werken dat de tekst van de CAO wordt gewijzigd zonder dat hierdoor de rechtsverhouding van partijen definitief wordt vastgesteld.
4.4.
De kantonrechter komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil. MMS heeft haar vordering, kort gezegd: dat de vakbonden eraan meewerken dat de tekst van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017 wordt gewijzigd, onder meer gebaseerd op het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 van de CAO. Het verweer van FNV en CNV dat deze CAO-bepalingen aan de vordering geen grondslag bieden, slaagt. Deze bepalingen geven een voorziening voor het geval zich na het afsluiten van de CAO bijzondere omstandigheden, daaronder wetswijzigingen, voordoen die ertoe nopen de overeengekomen arbeidsvoorwaarden te wijzigen. CAO-partijen kunnen dan een afwijking van die arbeidsvoorwaarden overeenkomen en door aanhechting van een bijlage aan de CAO bereiken dat die afwijking onderdeel van de CAO gaat uitmaken, zonder dat de rest van de CAO behoeft te worden gewijzigd. Een situatie waarvoor deze voorziening in het leven is geroepen doet zich naar het oordeel van de kantonrechter niet voor. De regeling in de artikelen 3 tot en met 5 van de CAO heeft de kennelijke strekking om CAO-partijen de mogelijkheid te bieden te reageren op (bijzondere) omstandigheden die zich tijdens de looptijd van de CAO voordoen en door hen bij het sluiten van de CAO niet zijn voorzien. De per 1 juli 2015 gewijzigde wettelijke ketenregeling is niet zo’n omstandigheid, omdat die wetswijziging tijdens het redactieoverleg onder ogen is gezien en juist de reden vormde voor de wijziging van de tekst van Bijlage II. Partijen zijn dus niet met een onvoorziene wetswijziging geconfronteerd, maar hebben daarop juist geanticipeerd. Dit lijkt ook de reden waarom MMS zich in dit geding niet heeft beroepen op het bepaalde in artikel 6:258 BW, dat bij onvoorziene omstandigheden de rechter de mogelijkheid biedt de gevolgen van een overeenkomst te wijzen. Die wetsbepaling vindt geen toepassing waar het omstandigheden betreft die partijen bij het sluiten van hun overeenkomst hebben verdisconteerd.
4.5.
MMS heeft haar vordering voorts gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid, die volgens haar de rechtsverhouding tussen CAO-partijen beheerst. FNV en CNV hebben hiertegen ingebracht dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat MMS aan de tekst van de CAO wordt gehouden. Aan die strenge toets is niet voldaan, zo menen de vakbonden. Met dit verweer miskennen FNV en CNV dat MMS zich klaarblijkelijk baseert op het bepaalde in artikel 6:2 lid 1 BW, dat inhoudt dat schuldeiser en schuldenaar zich jegens elkaar hebben te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid, en niet op artikel 6:248 lid 2 BW, inhoudende dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Laatstbedoelde wetsbepaling wenst MMS kennelijk, gezien het slot van haar brief van 5 februari 2016, wel mede tegen te werpen aan de 15 werknemers die haar de e-mail van 1 februari 2016 stuurden, maar jegens de vakbonden stelt zij zich op het standpunt dat de gewijzigde tekst van Bijlage II bij de nieuwe CAO niet strookt met de bedoeling die CAO-partijen daarmee hadden. Die bedoeling was, zo stelt MMS, om vanaf 1 juli 2015 aan te sluiten bij de per die datum verscherpte wettelijke ketenregeling, maar nìet om aan tijdelijke arbeidskrachten rechten te verlenen die zij op grond van de tot 1 juli 2015 gegolden hebbende tekst van artikel 7:668a lid 1 (oud) BW niet hadden.
4.6.
FNV en CNV hebben niet gemotiveerd weersproken dat de bedoeling van de wijziging van de tekst van Bijlage II was om aan te sluiten bij de op 1 juli 2015 in werking getreden nieuwe ketenregeling van artikel 7:668a lid 1 (nieuw) BW, en niet om aan die wetsbepaling ten gunste van MMS-personeel, voor wie sinds jaar en dag geen afwijking van het wettelijke regiem van artikel 7:668a lid 1 BW heeft gegolden, terugwerkende kracht te verlenen, in die zin dat opgevolgde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd alsnog hebben te gelden als voor onbepaalde tijd aangegaan zodra het dienstverband 24 maanden heeft geduurd. De kantonrechter houdt het er daarom, in het kader van dit kort geding, voorshands voor dat CAO-partijen, niet alleen MMS maar ook FNV en CNV, met de wijziging van Bijlage II niet anders tot uitdrukking hebben willen brengen dan dat ook vanaf 1 oktober 2012 - net als voordien - niet van de wettelijke ketenregeling wordt afgeweken, en dat CAO-partijen zich niet hebben gerealiseerd dat de gewijzigde tekst, gelezen in samenhang met de terugwerkende kracht van de CAO, door werknemers anders zou kunnen worden begrepen. MMS heeft er daarom belang bij dat de tekst van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017 in overeenstemming wordt gebracht met de bedoeling die CAO-partijen daarmee hadden. Dit is niet anders indien - zoals de vakbonden hebben benadrukt - het totale volume van het sjorwerk in de Rotterdamse haven niet afneemt. Ook ingeval de sjorbedrijven, zoals tussen MMS, ILS en Unilash gebruikelijk is, naargelang de omvang van het werk in hun ondernemingen bij elkaar personeel blijven inlenen, wordt MMS bij een gelijkblijvend totaalvolume in die zin benadeeld dat zij de 25 werknemers die onbedoeld een vast dienstverband zouden kunnen claimen, bijna een achtste van haar personeelsbestand, alsnog dient te betrekken in de werkgelegenheidsgarantie voor de periode tot en met 31 augustus 2019 en dat zij - in het geval de voorwaarden, in het onderhandelingsresultaat van 10 november 2014 onder de kop ‘Contracten voor bepaalde tijd’ omschreven, worden vervuld - bij de aanbieding van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd onder meer de kwaliteit van het functioneren niet in aanmerking mag nemen.
4.7.
Heeft MMS op grond van het voorgaande terecht van FNV en CNV gevorderd dat zij hun medewerking verlenen aan een wijziging van de tekst van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017 van bovenbedoelde strekking, deze vordering is niet toewijsbaar in de zin dat de vakbonden kunnen worden veroordeeld een CAO-wijziging door te voeren buiten hun betrokken leden om. Anders dan MMS stelt, gaat het - zeker voor de betrokken groep van tijdelijke arbeidskrachten - om een zodanig ingrijpende wijziging dat FNV en CNV, als verenigingen van werknemers, daarvoor een ledenraadpleging dienen te kunnen houden. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het niet op de weg van de rechter is om de tekst van een CAO-bepaling vast te stellen. De rechter heeft bovendien de interne democratische structuur van FNV en CNV te respecteren. Alvorens de vakbondsleden hun oordeel kunnen vellen, moeten CAO-partijen de gelegenheid hebben om met elkaar te onderhandelen over een nieuwe tekst die aansluit bij hun bedoeling om de achtereenvolgende wettelijke ketenregeling van toepassing te doen zijn, maar ook om te voorzien in een overgangsrechtelijke bepaling, bijvoorbeeld die welke is opgenomen in artikel XXIIe van het overgangsrecht bij de WWZ. Daarbij kan ook aandacht worden besteed aan de positie van de (vier) werknemers, wier opgevolgde arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vóór 1 juli 2015 zijn geëindigd. Ter zitting is aan de orde gesteld dat de belangen van de vakbondsleden die op basis van opeenvolgende jaarcontracten in dienst van MMS zijn (geweest) niet dezelfde zijn als die van de FNV- en CNV-leden die bij MMS in vaste dienst zijn. Door de vakbondsleden te raadplegen over een nieuwe tekst van Bijlage II bij de CAO hebben zij de kans zich hierover uit te spreken en zal de onderlinge getalsverhouding van deze tijdelijke en vaste arbeidskrachten de uitkomst van de ledenraadpleging kunnen beïnvloeden. Dat strookt met de democratische besluitvorming in verenigingsverband.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de veroordeling, zoals hierna omschreven. De eisvermeerdering die MMS ter zitting heeft gedaan en waartegen FNV zich heeft verzet, kan niet tot een dienovereenkomstige veroordeling van de vakbonden leiden, omdat artikel 2 van de CAO bepaalt dat MMS namens CAO-partijen de aanmelding van de CAO verzorgt. Van een algemeen verbindendverklaring van bepalingen van de MMS-CAO 2012-2017 kan geen sprake zijn, omdat het om een ondernemings-CAO gaat. Voor versterking daarvan met een dwangsom ziet de kantonrechter geen reden, omdat van FNV en CNV bekend is dat zij rechterlijke uitspraken naleven.
4.9.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter reden om de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen. Dit sluit aan bij de omstandigheid dat partijen er elk toe hebben bijgedragen dat de situatie is ontstaan die voor MMS aanleiding was dit kort geding te voeren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
veroordeelt FNV en CNV om binnen tien kalenderdagen na het wijzen van dit vonnis met MMS in overleg te treden over een nieuwe tekst van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017 die tot uitdrukking brengt dat het de bedoeling van CAO-partijen is om niet af te wijken van de wettelijke ketenregeling van artikel 7:668a lid 1 BW, noch - in de periode tot 1 juli 2015 - van artikel 7:668a lid 1 (oud) BW, noch - in de periode vanaf 1 juli 2015 - van artikel 7:668a lid 1 (nieuw) BW;
veroordeelt FNV en CNV om dit overleg met MMS binnen zes weken na het wijzen van dit vonnis af te ronden en om binnen twee weken na afronding van het overleg hun betrokken leden te raadplegen over de met MMS overeengekomen nieuwe tekst van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017;
veroordeelt FNV en CNV om, indien de meerderheid van hun betrokken leden met deze nieuwe tekst van Bijlage II bij de MMS-CAO 2012-2017 instemt, er vervolgens binnen 10 kalenderdagen na de beëindiging van de ledenraadpleging aan mee te werken dat die tekst onderdeel van die CAO gaat uitmaken;
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen de eigen kosten dragen;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 april 2016.