ECLI:NL:RBMNE:2016:2087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2016
Publicatiedatum
14 april 2016
Zaaknummer
4855968 AE VERZ 16-22 mc/936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot loondoorbetaling en vergoeding na schending aanzegverplichting in arbeidsovereenkomst

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoekster], om loondoorbetaling na een geschil met haar werkgever, [verweerster]. De werknemer was in dienst als 'Haarstylist 2' en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op 1 juli 2015 begon. De werkgever heeft echter niet voldaan aan zijn aanzegverplichting, waardoor de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd. De werknemer heeft zich op 12 januari 2016 ziek gemeld, maar de werkgever ontkende het bestaan van de arbeidsovereenkomst en weigerde te betalen. De gemachtigde van de werknemer heeft de werkgever in een brief op de hoogte gesteld van de verlenging van de arbeidsovereenkomst en heeft verzocht om betaling van achterstallig loon en vakantiegeld, evenals een vergoeding voor de schending van de aanzegverplichting. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd en dat de werknemer recht heeft op loondoorbetaling en een vergoeding op basis van artikel 7:677 lid 4 BW. De rechter wijst de verzoeken tot betaling van loon en vakantiegeld toe, maar wijst de vergoeding voor de schending van de aanzegverplichting af, omdat dit zou neerkomen op een dubbele sanctie voor de werkgever. De werkgever wordt ook veroordeeld tot het afgeven van loonspecificaties en jaaropgaven, met een dwangsom voor het niet voldoen aan deze verplichtingen. De proceskosten worden aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4855968 AE VERZ 16-22 mc/936
Beschikking van 13 april 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H. den Besten,
tegen:
de vennootschap naar buitenlands recht
[verweerster],
mede gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
procederende bij [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • de aantekeningen van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [1990] , is op 1 juli 2015 in dienst van [verweerster] ge-treden in de functie van ‘Haarstylist 2’. Het dienstverband, dat ziet op een 32-urige werk-week, is aangegaan voor de duur van zes maanden. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 1.670,73 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Kappers van toepassing.
2.2.
[A] is de bestuurder van [verweerster] en als zodanig de werkgever van [verzoekster] . [A] woont eveneens in Amersfoort.
2.3.
In januari 2016 heeft [verzoekster] haar werkzaamheden voortgezet. Op 11 januari 2016 om 11:37 uur heeft [A] aan [verzoekster] via een Whatsapp-bericht onder meer meegedeeld dat zij haar telefoon aan de kant moet leggen omdat zij aan het werk is. In reactie daarop heeft [verzoekster] om 11:52 uur aan [A] teruggestuurd dat zij haar telefoon heeft gepakt “omdat mama weer geopereerd moet worden trouwens.. daar kreeg ik bericht van”.
Vervolgens heeft [A] om 18:03 uur aan [verzoekster] gevraagd hoe haar dag was. Het ant-woord van [verzoekster] luidt dat het wel redelijk ging en dat het vanaf 13:00 uur tot 17:00 een beetje druk was.
[A] stuurt vervolgens om 18:05 uur: “Oké dan zie je Tomorrow” en [verzoekster] reageert met: “Tot morgen”.
2.4.
Op 12 januari 2016 om 10:45 uur heeft [verzoekster] zich via een Whatsapp-bericht ziek gemeld bij [A] . In reactie hierop heeft [A] om 11:04 uur aan [verzoekster] bericht: “Hoezo je bent niet eens in dienst!”
2.5.
Bij brief van 8 februari 2016 heeft de gemachtigde van [verzoekster] aan [verweerster] meegedeeld dat [verzoekster] tot 12 januari 2016 gewoon heeft gewerkt en dat de arbeidsovereen-komst daarmee stilzwijgend geacht wordt te zijn verlengd met dezelfde duur als het vooraf-gaande contract en derhalve doorloopt tot 1 juli 2016. Verder heeft de gemachtigde van [verzoekster] het volgende vermeld:
“Cliënte is bereid om de arbeidsovereenkomst op 12 januari te doen eindigen (met andere woorden het ontslag te accepteren op die datum) indien u tot 12 januari het loon en open-staande vakantiedagen en vakantiegeld betaalt vermeerderd met een schadeloosstelling van twee bruto maandsalarissen vermeerderd met 8% vakantietoeslag en vergoeding van rechts-bijstandskosten zijnde € 750,00 te vermeerderen met BTW.
Cliënte behoudt zich het recht voor om alsnog de switch te maken naar wedertewerkstelling en in dat geval behoudt cliënte zich beschikbaar voor uw onderneming de overeengekomen werkzaamheden op eerste oproep te verrichten. Echter dit gelet voorwaardelijk nu in de vorige alinea een duidelijke keus is gemaakt.”
2.6.
In reactie hierop heeft [A] via een Whatsapp-bericht aan [verzoekster] (onder meer) meegedeeld dat hij geen contract met haar had en dat hij niet zal gaan betalen. Ten slotte heeft [A] [verzoekster] succes gewenst bij het zoeken naar een nieuwe baan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [verweerster] te veroordelen tot het betalen van het loon tot 12 januari 2016 plus vakantie-geld over januari 2016, te weten € 995,53 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2016 dan wel een in goede justitie te bepalen datum tot de algehele vol-doening;
II. [verweerster] te veroordelen tot het betalen van het vakantiegeld over de periode juli 2015 tot 1 januari 2016, zijnde € 801,96 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 fe-bruari 2016 dan wel een in goede justitie te bepalen datum tot de algehele voldoening;
III. [verweerster] te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 1.804,41, zijnde de ver-
goeding voor de schending van de aanzegplicht ex artikel 7:668 BW, te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf de datum indiening verzoekschrift tot de algehele voldoening;
IV. [verweerster] te veroordelen tot afgifte van de loonspecificatie over november 2015, de-cember 2015 en januari 2016 en een jaaropgave over 2015 en 2016 binnen 14 dagen na be-tekening van deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [verweerster] in gebreke blijft aan de beschikking te voldoen met een maximum van € 5.000,00;
V. verweerder te veroordelen tot de vergoeding ex artikel 7:677 lid 4 BW, zijnde een bedrag van € 5.413,23 bruto;
VI. verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft [verzoekster] aangevoerd dat de arbeidsover-eenkomst na 1 januari 2016 stilzwijgend is verlengd en daarna niet rechtsgeldig is beëindigd. Wat betreft het gevorderde onder V heeft [verzoekster] erop gewezen dat zij haar vordering heeft beperkt tot het vastgestelde loon over een periode van drie maanden inclusief vakantiegeld.
3.3.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [verweerster] heeft gesteld dat hij de arbeidsovereenkomst eind november 2015 mondeling heeft opgezegd en dat [verzoekster] hier-mee heeft ingestemd. De reden voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst was dat er geen geld was - en is - om [verzoekster] in dienst te houden. Er is ook geen geld om aan de vor-dering te kunnen voldoen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 21 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) bevoegd van het onderhavige geschil ken-nis te nemen, nu [verzoekster] als werknemer gewoonlijk werkt in Nederland.
4.2.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. [verzoekster] heeft ter onderbouwing van haar vordering uitsluitend gewezen op het Nederlandse recht en [verweerster] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Verder werd de arbeid gewoonlijk in Nederland verricht. De kantonrechter begrijpt daaruit dat partijen voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht hebben gekozen.
4.3.
Vast staat dat er tussen partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor be-paalde tijd (1 juli 2015 – 31 december 2015). Ingevolge artikel 7:668 lid 1 sub a BW dient de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaal-de tijd van rechtswege eindigt schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst (de aanzegverplichting). Van een dergelijke schriftelijke mededeling aan [verzoekster] is niet gebleken. Ter zitting heeft [A] erkend dat de arbeidsovereenkomst ook niet (schriftelijk) is opgezegd, laat staan dat [verzoekster] daarmee schriftelijk heeft inge-stemd. Gelet op het bepaalde in artikel 7:668 lid 4 sub a BW wordt de arbeidsovereenkomst dan geacht voor dezelfde tijd en op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet. De conclusie luidt dan ook dat de arbeidsovereenkomst niet per 31 december 2015 is geëindigd, maar is verlengd tot en met 30 juni 2016.
4.4.
Aangezien [verzoekster] derhalve in dienst is gebleven bij [verweerster] en in januari 2016 heeft gewerkt bij [verweerster] komt de vordering onder I voor toewijzing in aanmerking. Het gevorderde onder II komt sowieso voor toewijzing in aanmerking, nu de oorspronkelijke ar-beidsovereenkomst zag op de periode tot en met 31 december 2015. De gevorderde rente over deze onderdelen zal, nu deze niet is weersproken, als zodanig worden toegewezen.
4.5.
Onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 7:677 lid 4 BW zal het onder V gevor-
derde bedrag eveneens worden toegewezen. Hiertoe wordt overwogen dat in de arbeidsover-eenkomst geen bepaling is opgenomen dat deze overeenkomst tussentijds kan worden opge-zegd, zodat [verweerster] de in dit artikel bedoelde vergoeding verschuldigd is geworden. Ge-let op de inhoud van de voorlaatste zin van artikel 7:677 lid 4 BW kan deze vergoeding niet lager worden vastgesteld dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden. Dat is wat [verzoekster] vordert en dit is dus ook toewijsbaar.
4.6.
Het onder III gevorderde bedrag zal worden afgewezen. Daartoe wordt het volgende overwogen. In artikel 7:668 lid 3 BW is bepaald dat, indien de werkgever zijn aanzegver-plichting niet is nagekomen, hij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is van maxi-maal één maand salaris. In artikel 7:677 lid 4 BW is bepaald dat de partij die een arbeids-overeenkomst voor bepaalde tijd, die niet tussentijds kan worden opgezegd, in strijd met het bepaalde in lid 1 van dit artikel opzegt, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd is, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsover-eenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. Hiervoor is reeds geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2016 is voortgezet voor een periode van zes maanden en dat het gevorderde onder I en V zal worden toegewe-zen. Nu op de voet van artikel 7:688 lid 4 aanhef en onder a BW de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn voortgezet voor dezelfde tijd is daarnaast geen plaats voor het toekennen van een vergoeding op de voet van het derde lid van dit artikel. De uitkomst van het toepas-sen van artikel 7:668 lid 3 BW in deze situatie zou immers neerkomen op het opleggen van een dubbele sanctie aan de werkgever voor het niet nakomen van de aanzegverplichting. Gelet op de Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 34, moet geoordeeld worden dat dit ook heeft te gelden in het geval de werkgever niet heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet en deze toch wordt voortgezet. Daarmee is het belang van de werknemer, dat hij tijdig weet waar hij aan toe is, ook voldoende beschermd en vindt bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst ook loonbetaling plaats.
4.7.
Het gevorderde onder IV komt eveneens voor toewijzing in aanmerking, nu deze verplichting voor [verweerster] als werkgever uit de wet voortvloeit. Wat betreft de jaaropgave over 2016 wordt er nog op gewezen dat het loon over de periode tot en met 30 juni 2016 is verdisconteerd in het onder V gevorderde bedrag, zodat er in zoverre sprake is van een eind-afrekening. De gevorderde dwangsom zal als onweersproken eveneens worden toegewezen.
4.8.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden ver-oordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris gemachtigde €
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Totaal € 479,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] tegen bewijs van kwijting te betalen:
- € 995,53 bruto ter zake het loon inclusief vakantiegeld over de maand januari 2016, te ver-meerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2016 tot de dag der algehele voldoening;
- € 801,96 bruto ter zake het vakantiegeld over de periode van 1 juli 2015 tot 1 januari 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2016 tot de dag der algehele voldoening;
- € 5.413,23 bruto ter zake de vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 4 BW;
5.2.
veroordeelt [verweerster] om binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking de loonspecificaties over november 2015, december 2015 en januari 2016, alsmede de jaarop-gaven over 2015 en 2016 af te geven, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [verweerster] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van
€ 5.000,00;
5.3.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 479,00, waarin begrepen € 400,00 aan salaris gemachtig-de;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 april 2016.