In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 april 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Schoonmaakbedrijven B.V. en een werknemer, hierna aangeduid als [verweerster]. De verzoekende partij, Schoonmaakbedrijven B.V., heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond, namelijk verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, die niet heeft meegewerkt aan haar re-integratie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerster] herhaaldelijk niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts en niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet verbetering poortwachter. De kantonrechter heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zoals genoemd in artikel 7:671b lid 5 BW, is voldaan. Tevens is geoordeeld dat [verweerster] geen recht heeft op een transitievergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van de uitspraak en [verweerster] veroordeeld in de proceskosten van de verzoekende partij, die zijn begroot op € 780,11. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 april 2016.