ECLI:NL:RBMNE:2016:1306

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
16/661445-15 en 16/661926-15 (ttz gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door levensgezel met snijwonden als gevolg

Op 10 maart 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 12 juni 2015 in Utrecht zijn levensgezel opzettelijk zwaar letsel heeft toegebracht. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn levensgezel, [slachtoffer 1], in het gezicht heeft gestoken met een mes, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk de dood van [slachtoffer 1] heeft geprobeerd te veroorzaken, maar wel dat hij haar opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers en een locatieverbod voor bepaalde wijken in Utrecht. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van € 7.969,60, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661445-15 en 16/661926-15 (ttz gevoegd) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 maart 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , Algerije, op [1968] ,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/661445-15
Primair: op 12 juni 2015 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door meermalen met een mes in de richting van de halsstreek en in het gezicht van die [slachtoffer 1] te steken en door met zijn handen de keel van die [slachtoffer 1] dicht te knijpen;
Subsidiair: op 12 juni 2015 te Utrecht zijn levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar meermalen met een mes in het gezicht te steken;
16/661926-15
Primair: op 12 juni 2015 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een mes in de onderarm van die [slachtoffer 2] te steken;
Subsidiair: op 12 juni 2015 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes in de onderarm van die [slachtoffer 2] te steken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, zoals primair aan hem ten laste gelegd op de dagvaarding met parketnummer 16/661445-15 en dat hij heeft gepoogd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zoals primair aan hem ten laste gelegd op de dagvaarding met parketnummer 16/661926-15. De officier van justitie baseert zijn standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
16/661445-15
De verdediging heeft zich tegen een bewezenverklaring van het ten laste gelegde verzet. Hij heeft daartoe -kort gezegd- het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
Allereerst kan niet worden bewezen dat de verdachte in de richting van de halsstreek van aangeefster zou hebben gestoken. Door aangeefster is dit niet waargenomen. Het was slechts een subjectief gevoel. De opgelopen verwondingen bij aangeefster in het gezicht zijn op te vatten als niet levensbedreigende verwondingen. Er kan dus niet zonder meer van een aanmerkelijke kans op de dood worden gesproken.
De verdediging wijst in dit verband op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 april 2015. Hierbij was ook sprake van met een scherp voorwerp toegebrachte snijverwondingen in het gezicht. Er was een stuk uit de lip van het slachtoffer gesneden waardoor zijn lip half los hing. De verdachte werd in dit geval vrijgesproken van poging doodslag omdat de steek niet was gericht op een vitaal deel van het lichaam van het slachtoffer.
Verder is van belang dat de door de rechter-commissaris gehoorde getuige Woonink, forensisch arts, heeft verklaard dat niet zeker is dat het letsel van aangeefster is veroorzaakt door steken van een mes.
Voor de ten laste gelegde verwurging staat de verklaring van aangeefster tegenover die van de verdachte. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan ook niet bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit:
Niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het feit heeft begaan tegen zijn levensgezel als bedoeld in artikel 304 Sr. Aangeefster heeft zelf verklaard dat de verdachte haar ex-vriend is. Er was geen sprake meer van een nauwe persoonlijke betrekking en van een zekere hechtheid. De verdachte moet daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De wond van aangeefster is volgens de overgelegde medische informatie goed genezen. Er kan dus ook niet worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel.
De verdediging verzoekt de verdachte daarom in deze zaak ook vrij te spreken van zowel het primair, als het subsidiair aan hem ten laste gelegde.
16/661926-15
De verdediging verzoekt de verdachte eveneens vrij te spreken van zowel de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling, als van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] .
4.3
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
16/661445-15
Subsidiair:
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard:
Rond 2007 heb ik [verdachte] leren kennen. Eind 2008 is hij bij mij ingetrokken. Onze relatie was in het begin erg goed. In 2010 ben ik naar België geëmigreerd. [verdachte] bleef heen en weer rijden tussen Nederland en België. [2] Ik heb langere tijd niks van hem gehoord. Ik was inmiddels weer in Nederland. In 2013 kwam er weer contact en bleef hij ook logeren. In juli 2014 was ik ongeveer 4 à 5 maanden zwanger van hem en kregen we een conflict. Daarna ging alles een beetje normaal. Ik had de indruk dat [verdachte] bij mij wilde intrekken in mijn woning te Utrecht. Op 2 januari 2015 werd onze tweede dochter geboren. Na de bevalling heeft hij ruim twee maanden goed voor me gezorgd. Op 10 juni 2015 hadden [verdachte] en ik discussie. Ik zei dat het niet goed ging en dat hij weg moest gaan. [verdachte] zei dat hij niet weg zou gaan. Op 11 juni 2015 vroeg ik hem of hij zijn spullen had gepakt. Hij zei dat hij dit niet had gedaan. [3] [verdachte] ging weg. Ik ging mijn woning in. Op 12 juni 2015 omstreeks 05:20 uur hoorde ik voetstappen in de woning. Ik zag [verdachte] in de woonkamer. Hij duwde me naar beneden. Ik zag ineens iets alsof hij iets pakte. Het volgende moment voelde ik overal bloed. [4]
De geneeskundige verklaring van dr. H.G.X.M. Thomer, KNO-arts van het UMC Utrecht, maakt melding van het volgende letsel:
Een forse huidwond op de linkerwang met een lengte van 8-10 cm en met name ter hoogte van de kin diep in de onderhuid. Geen rechte snee, maar meermaals vertakt en huideilandjes. Talrijke huidhechtingen. Over uiteindelijk zichtbare littekens is nu geen uitspraak te doen. [5]
Forensisch arts F. Woonink heeft ten aanzien van het geconstateerde letsel het volgende verklaard:
Het geheel wijst op een verwonding door een scherprandig voorwerp, zoals een mes. Het geheel past bij toediening van twee messteken in de linkerkin/wang van het slachtoffer. [6]
De verdachte heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik ben op 12 juni 2015 thuis gekomen. Het was net morgen aan het worden. In de woning waren mijn kinderen. Ze lagen te slapen. [7] Ik duwde [slachtoffer 1] . Ik zag dat ze daardoor op de grond viel. [8] De oudste zoon heeft zich niet met de ruzie bemoeid. Hij lag ook te slapen. [9]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
16/661445-16
Vastgesteld kan worden dat de verdachte [slachtoffer 1] in het gezicht heeft gestoken met een scherp voorwerp, zoals een mes. In de geneeskundige verklaring wordt vermeld dat het letsel past bij een dergelijke wijze van verwonding. Verdachte was de enige die op het moment van toebrengen van het letsel bij [slachtoffer 1] in de buurt was. De verdachte heeft zelf verklaard dat de in de woning aanwezige kinderen, waaronder de oudste zoon, op dat moment lagen te slapen. Hij heeft ook verklaard dat zich op dat moment een ruzie tussen hem en [slachtoffer 1] heeft voorgedaan.
Primair:
Een steek met een scherp voorwerp zal in het algemeen slechts een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel tot gevolg hebben indien deze steek is gericht op vitale delen van het lichaam. Te denken valt daarbij aan een steek in de hals van het slachtoffer. Niet vastgesteld kan echter worden dat de verdachte in de richting van de hals van [slachtoffer 1] heeft gestoken, noch dat hij met zijn steek de aanmerkelijk kans op de dood van [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard.
Om die reden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Op basis van de enkele verwurging kan dit evenmin worden bewezen. Onduidelijk is hoe lang de verwurging heeft geduurd en met welke kracht dit gepaard is gegaan. Zonder deze informatie is niet vast te stellen of er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat het slachtoffer als gevolg daarvan het leven zou kunnen verliezen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair aan het ten laste gelegde feit.
Subsidiair:
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, kan wel wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.
Zwaar lichamelijk letsel
Door [slachtoffer 1] te steken in het gezicht met een scherp voorwerp zoals een mes, heeft de verdachte haar opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De wond die de verdachte aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht is zodanig dat deze als zwaar lichamelijk letsel is te kwalificeren. Gelet op de lengte, de diepte en vorm van de snee, is het aannemelijk dat het slachtoffer hier een zichtbaar litteken aan over zal houden. Het feit dat het litteken zich op een duidelijk zichtbare plek in het gezicht bevindt, maakt de aard hiervan ernstiger.
Levensgezel
Aangeefster kan worden aangemerkt als levensgezel van de verdachte op het moment dat het ten laste gelegde feit plaatsvond. Bij de beoordeling of sprake is van een levensgezel acht de Hoge Raad [10] van belang te bekijken of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding en zo ja van welke duur, of betrokkenen een relatie van affectieve aard onderhouden en met name of betrokkenen kennelijk uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid. Zo een relatie is niet automatisch met het enkele feit van het samenwonen gegeven. Mogelijk is ook dat men niet met zijn levensgezel samenwoont.
De verdachte en aangeefster hebben een affectieve relatie gehad. Samen hebben zij twee kinderen. Ook is gedurende een aanzienlijke periode sprake geweest van een gemeenschappelijke huishouding. Verdachte verbleef in die periode in de woning van aangeefster. Met de zorg voor de kinderen was eveneens sprake van een nauwe lotsverbondenheid. De omstandigheid dat zich meerdere incidenten tussen beiden hebben voorgedaan, dat zij niet gedurende de gehele periode van hun relatie hebben samengewoond en dat aangeefster kort voor het ten laste gelegde feit aan de verdachte heeft laten weten dat zij de relatie met hem wilde verbreken, maakt niet dat aangeefster op het moment van het ten laste gelegde feit niet als levensgezel in de zin van artikel 304 Sr kan worden aangemerkt.
16/661926-15
Niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 2] , noch dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
[slachtoffer 2] , de zoon van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat hij op 12 juni 2015 wakker werd van geschreeuw van zijn moeder. Hij zag toen zijn moeder en [verdachte] in de woonkamer staan. Toen hij zijn moeder zag, heeft hij direct zijn hand gelegd op de verwonding in haar gezicht. Toen hij even later zijn handen ging wassen, viel hem op dat hij zelf ook twee verwondingen had op zijn arm. Hij had niet gemerkt dat [verdachte] hem had geraakt toen hij in de woonkamer was.
Gelet op het voorgaande is niet vast te stellen dat de verdachte een actieve handeling heeft verricht jegens [slachtoffer 2] . Daarmee kan niet worden bewezen dat het opzet van de verdachte erop was gericht letsel toe te brengen aan [slachtoffer 2] . De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van zowel het primair, als het subsidiair ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 12 juni 2015 te Utrecht aan zijn levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel (snijwonden en littekens in het gezicht), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in het gezicht te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte heeft zijn medewerking geweigerd aan diverse persoonlijkheidsonderzoeken. Alhoewel in de rapportages wordt vermeld dat aanwijzingen bestaan voor de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, is het niet mogelijk gebleken een diagnose te stellen die van invloed zou kunnen zijn op zijn strafbaarheid. Verdachte wordt daarom volledig toerekeningsvatbaar geacht.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden,
met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daaraan koppelt de officier van justitie als bijzondere voorwaarden een locatieverbod, primair inhoudende de gehele stad Utrecht en subsidiair de wijken Oog in Al, Rivierenwijk en Kanaleneiland, alsmede een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , met de verklaring dat deze dadelijk uitvoerbaar zijn.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen, dient volgens de verdediging te worden volstaan met een straf die gelijk is aan het voorarrest, zo nodig met een voorwaardelijke straf als stok achter de deur. Bij de bepaling van de hoogte van de straf kan de veroordeling van de verdachte door het Hof uit 2012 niet strafverzwarend werken, nu het feit waarvoor de verdachte toen is veroordeeld dateert uit 2007. Het geëiste contact- en locatieverbod is ten slotte ridicuul, te onbepaald en in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus de verdediging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft slachtoffer [slachtoffer 1] in het gezicht gestoken en daarmee ernstig letsel toegebracht. Aan de steekwond heeft zij een groot litteken overgehouden in haar gezicht. Het is de verwachting dat dit zichtbaar zal blijven. Het slachtoffer zal er dus mee moeten leren leven dat zij bij het kijken in de spiegel een ander gezicht ziet dan zij gewend was. In haar schriftelijke slachtofferverklaring vertelt zij dat zij hier veel moeite mee heeft. Vanwege dat besef dat het litteken voor iedereen zichtbaar is, heeft zij er ook veel moeite mee zich in het openbaar te vertonen. Op straat wordt zij continu aangekeken. Haar leven is daardoor veranderd.
De steekpartij heeft plaatsgevonden in de eigen woning van het slachtoffer, door haar eigen partner. Haar kinderen waren op dat moment -zij het in slaap- in de woning aanwezig en haar oudste zoon heeft haar zwaar gewond en bloedend aangetroffen. Niet alleen het gevoel van veiligheid van het slachtoffer zelf is hierdoor ernstig aangetast, ook dat van haar zoon. Het slachtoffer voelt de angst zelfs in haar eigen vertrouwde omgeving en zelfs ten opzichte van haar eigen familie. Bij haar zoon bestaat veel bezorgdheid om zijn moeder, waaronder zijn sociale leven en zijn schoolresultaten te lijden hebben.
Voorafgaand aan de steekpartij heeft de verdachte het slachtoffer proberen te wurgen, haar gestompt en haar aan haar haren naar de woonkamer gesleurd. Dit onderschrijft de brute wijze waarop de verdachte jegens het slachtoffer te keer is gegaan.
Genoemde omstandigheden maken het door de verdachte gepleegde feit zeer ernstig en maken dat naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De oriëntatiepunten van het LOVS [11] voor zware mishandeling maken onderscheid in gradaties van zwaar lichamelijk letsel. Indien geen volledige genezing wordt verwacht, zoals in deze zaak het geval is, wordt gesproken van zeer zwaar lichamelijk letsel. Het oriëntatiepunt houdt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in van één jaar.
Het feit dat de verdachte de mishandeling heeft begaan tegen zijn levensgezel, in samenhang bezien met de omstandigheden waaronder hij dit heeft gedaan zoals hiervoor weergegeven, werken echter aanmerkelijk strafverhogend.
Ook werkt strafverhogend dat de verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. Deze veroordeling door het Hof Arnhem vond blijkens de justitiële documentatie van de verdachte plaats door het Hof op 6 maart 2012. Dat het feit dateert uit 2007, maakt niet dat de rechtbank hieraan voorbij gaat. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat de veroordeling uit 2012 hem er niet van heeft weerhouden drie jaar later opnieuw een soortgelijk feit te plegen.
Deze eerdere veroordeling vormt bovendien aanleiding om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld een lange proeftijd.
Van strafverminderende omstandigheden is in deze zaak niet gebleken.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is. Daarnaast zal zij, conform de eis van de officier van justitie, een verbod opleggen contact te hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , alsmede een locatieverbod voor de Utrechtse wijken Oog in Al, Rivierenwijk en Kanaleneiland. Dit gebied (bestaande uit genoemde wijken) wordt in het Zuiden begrensd door de rijksweg A12, in het Westen door het Amsterdam-Rijnkanaal, in het Noord-Oosten door het Merwedekanaal lopend tot aan de Balijelaan, vanaf daar wordt de Noordelijke begrenzing gevormd door de Balijelaan en de Vondellaan lopend tot aan de Vondellaan, vanaf waar de Vaartsche Rijn de Zuid-Oostelijke begenzing vormt tot aan de rijksweg A12. Gelet op de impact van het feit op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer acht de rechtbank deze maatregel op zijn plaats. Dat dit in strijd is met het bepaalde in artikel 8 EVRM is door de verdediging onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu het bewezenverklaarde feit gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
De straf die de rechtbank zal opleggen is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat zij tot een andere, beperktere bewezenverklaring is gekomen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op het feit dat van de zijde van de verdediging vrijspraak is bepleit.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de behandeling van de vorderingen gelet op de omvang, aard en veelheid aan posten, die ook worden betwist, een onevenredige belasting vormt van het strafgeding, zodat ook op deze grond niet-ontvankelijkheid moet volgen.
Meer subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vorderingen moeten worden afgewezen, nu de opgevoerde posten onvoldoende zijn onderbouwd, terwijl niet alle opgevoerde posten in een rechtstreeks verband staan met de onderhavige zaak.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1]levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor subsidiair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Wat betreft de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende onderbouwd is dat het aankleedkussen en beddengoed van de benadeelde partij vervangen moesten worden ten gevolge van het feit. Het wassen van deze goederen was mogelijk voldoende om ze opnieuw te kunnen gebruiken. Deze post komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Dat geldt ook voor de vergoeding voor kleding. Gelet op het tijdstip van de mishandeling is het niet de verwachting dat de benadeelde voor een bedrag van € 150,-- aan kleding heeft gedragen. Het gevorderde bedrag voor het eigen risico van de zorgkosten en de gevorderde verhuiskosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking. Deze posten zijn onvoldoende onderbouwd. Voor de verhuiskosten geldt bovendien dat dit toekomstige kosten zijn, nu de verhuizing nog niet heeft plaatsgevonden.
De overige gevorderde kosten, te weten de gevorderde reiskosten, parkeerkosten, telefoonkosten en de kosten voor de vervanging van het slot, zijn wel voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor. Deze kosten zullen dan ook in zijn geheel worden toegewezen.
Wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 7.500,-- redelijk.
De rechtbank waardeert de toe te kennen schade dan ook op € 7.969,60 (zevenduizend negenhonderd negenenzestig euro en zestig eurocent), te weten € 7.500,-- aan immateriële schade en € 469,60 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 12 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Niet gebleken is dat het bewezen geachte feit aan
[slachtoffer 2]rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht in de zin van shockschade. Om in aanmerking te komen voor een vergoeding van shockschade is vereist dat sprake is van een overlijden ten gevolge van een ernstig ongeval, welk ongeval het gevolg is van de overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm, de benadeelde moet dit ongeval hebben waargenomen dan wel direct met de gevolgen hiervan zijn geconfronteerd. Bovendien moet het bestaan van het geestelijk letsel in rechte zijn vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Blijkens een door de benadeelde [slachtoffer 2] overgelegde brief van de gezondheidspsycholoog van het UMC Utrecht bestaan bij de benadeelde weliswaar klachten die passen bij een Post Traumatische Stress Stoornis, maar voor het overige is in dit geval niet voldaan aan de eisen die aan de toekenning van shockschade worden gesteld. Er is in dit geval geen sprake geweest van een ernstig ongeval ten gevolge waarvan iemand is overleden.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] is daarom in zijn vordering niet-ontvankelijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 24c, 36f, 38v, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het primair op de dagvaarding met parketnummer 16/661445-15 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het op de dagvaarding met parketnummer 16/661926-15 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
6 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat de verdachte zich moet onthouden van contact met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedurende de proeftijd van drie jaren.
Beveelt dat de verdachte zich niet mag ophouden in het gebied dat wordt bestreken door de wijken Oog in Al, Rivierenwijk en Kanaleneiland, alle drie gelegen in Utrecht, gedurende de proeftijd van drie jaren. Dit gebied (bestaande uit genoemde wijken) wordt in het Zuiden begrensd door de rijksweg A12, in het Westen door het Amsterdam-Rijnkanaal, in het Noord-Oosten door het Merwedekanaal lopend tot aan de Balijelaan, vanaf daar wordt de Noordelijke begrenzing gevormd door de Balijelaan en de Vondellaan lopend tot aan de Vondellaan, vanaf waar de Vaartsche Rijn de Zuid-Oostelijke begrenzing vormt tot aan de rijksweg A12.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 7.969,60 (zegge: zevenduizend negenhonderd negenenzestig euro en zestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 12 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd voor het subsidiair op de dagvaarding met parketnummer 16/661445-15 ten laste gelegde feit.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] € 7.969,60 (zegge: zevenduizend negenhonderd negenenzestig euro en zestig eurocent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 12 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 74 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in de vordering is.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Perrick, voorzitter,
mrs. J.G. van Ommeren en J.A. Spee, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 maart 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt op de dagvaarding met parketnummer 16/661445-15 tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 12 juni 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- meermalen met een (zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van de halsstreek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, althans bewogen, en/of [slachtoffer 1] in het gezicht heeft gestoken/gesneden en/of
- met een of meer hand(en) de hals/keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen
en/of dichtgeknepen gehouden, althans samendrukkend geweld heeft gebruikt op
de hals/keel van die [slachtoffer 1] (en/of daarbij die [slachtoffer 1] meermalen in het
gezicht en/of tegen het hoofd heeft gestompt/geslagen),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 juni 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, aan zijn levensgezel [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel (snijwonden en/of littekens in het gezicht en/of verlamming/(gedeeltelijk) ontbreken van gevoel in het gezicht/gelaat), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer 1] opzettelijk meermalen met een (zak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht te steken/snijden.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt op de dagvaarding met parketnummer 16/661926-15 tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 12 juni 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in een
(onder)arm van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 juni 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met een mes, althans met
een scherp en/of puntig voorwerp in een (onder)arm van die [slachtoffer 2] heeft
gestoken en/of gesneden, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer PL0900-2015179123 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 juni 2015, pag. 28.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 juni 2015, pag. 29.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 12 juni 2015, pag. 30.
5.Geneeskundige verklaring opgemaakt door dr. H.G.X.M. Thomer, KNO-arts van het UMC Utrecht d.d. 13 juni 2015, pag. 44.
6.Geneeskundige verklaring opgemaakt door F. Woonink, forensisch arts d.d. 19 juni 2016, pag. 48.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 12 juni 2015, pag. 102.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 12 juni 2015, pag. 103.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 12 juni 2015, pag. 104.
10.HR 29 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:1075 (https://www.navigator.nl/document/id61e45f53d4db4a2eb5a5eaabcb20bdfa?idp=LegalIntelligence&anchor=id-fa9d82c1-41ea-4db3-a080-eb41feb39681).
11.Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren van rechtbanken en gerechtshoven