In deze zaak vorderden de stichtingen PMT, SOOM en SFM betaling van pensioenpremies en proceskosten van de besloten vennootschap [gedaagde]. De procedure begon met een dagvaarding op 10 juli 2015, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De eisende partijen stelden dat [gedaagde] als werkgever verplicht was om premies te betalen aan de pensioenfondsen, maar [gedaagde] betwistte deze verplichting en stelde dat er geen werknemers waren waarvoor premies verschuldigd waren. De kantonrechter oordeelde dat er geen achterstallige premies waren en dat de vorderingen van PMT, SOOM en SFM moesten worden afgewezen. Echter, [gedaagde] werd wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat zij de eisende partijen nodeloos kosten had laten maken door niet tijdig te reageren op de facturen en aanmaningen. De totale proceskosten werden begroot op € 1.060,19, inclusief het salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitgesproken op 2 maart 2016.