2.3Het oordeel van de rechtbank
De meervoudige strafkamer van deze rechtbank heeft [veroordeelde] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 07.662616-11 bij vonnis van 16 februari 2015 kort gezegd veroordeeld ter zake van deelneming aan een criminele organisatie en ter zake van (medeplegen van) witwassen van geldbedragen die hij van [getuige 4] had ontvangen en waarvan, in opdracht van en/of in overleg met [getuige 4] , geldbedragen op rekeningen van anderen zijn gestort.
[veroordeelde] heeft gesteld met zijn handelen geen voordeel te hebben genoten, welk standpunt hij ter zitting van 11 januari 2016 heeft herhaald. [getuige 4] heeft op 17 december 2015 als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de geldbedragen die hij contant aan [veroordeelde] heeft verstrekt geen eigendom zijn geworden van [veroordeelde] en dat hij [veroordeelde] nimmer een vergoeding heeft betaald voor de door hem verleende diensten. Gelet hierop, op de inhoud van het vonnis van 16 februari 2015 en de overige inhoud van het thans voorliggende dossier, acht de rechtbank aannemelijk dat [veroordeelde] heeft opgetreden als stroman voor [getuige 4] .
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Zij heeft getracht dit standpunt aannemelijk te maken en heeft daartoe het rapport van 27 april 2012 overgelegd, welk rapport de grondslag vormt voor de berekening van het vermeende voordeel. Nadien zijn aanvullende stukken en berekeningen overgelegd en is het in het rapport berekende voordeel meermalen gematigd. Zo heeft het openbaar ministerie aanvankelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel op
€ 260.905,71 geschat, vervolgens op € 97.745,79 en tot slot heeft het openbaar ministerie ter zitting dit bedrag nog eens nader bijgesteld tot een bedrag van € 75.745,79.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van 27 april 2012 en de nadien door het openbaar ministerie overgelegde stukken onvoldoende aannemelijk maken dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Het rapport van 27 april 2012 en de daarin opgenomen berekening zijn niet consequent opgebouwd en onvoldoende duidelijk en kunnen daarom niet dienen als grondslag voor een berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het rapport en de daarin vervatte berekening zijn gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling. Een van de uitgangspunten bij een eenvoudige kasopstelling is dat de geldbedragen worden meegenomen die de betrokkene in de onderzochte periode contant tot zijn beschikking had. Dit contante geld dat betrokkene tot zijn beschikking had, bestaat uit het beginsaldo aan contant geld en de legale contante ontvangsten inclusief de contante opnames van bankrekeningen. In het rapport van 27 april 2012 is dit uitgangspunt verlaten en is in het geheel geen rekening gehouden met legale contante ontvangsten. Van de zijde van de verdediging is hiertegen bezwaar gemaakt; de raadsman heeft deze ontvangsten op basis van opnames door [veroordeelde] van zijn bankrekeningen berekend op een bedrag van € 105.560,--.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van het openbaar ministerie ligt om voldoende duidelijk te maken waarom voornoemd uitgangspunt (om rekening te houden met legale contante ontvangsten inclusief bankopnames) is verlaten maar dat het openbaar ministerie dit niet, althans onvoldoende heeft gedaan. Dit klemt temeer nu contante opnames door [veroordeelde] zijn gedaan van de rekening waar, zo heeft [veroordeelde] ter zitting verklaard, ook het (legale) inkomen van [veroordeelde] uit zijn dienstverband bij de [naam luchtvaartmaatschappij] op binnenkwam.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts niet aannemelijk geworden dat (een deel van) de contante stortingen op de bankrekeningen ten goede zijn gekomen aan [veroordeelde] .
[veroordeelde] heeft verklaard dat de contant op zijn rekeningen gestorte gelden niet van hem waren. [getuige 4] heeft dit bevestigd en ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de door hem aan [veroordeelde] verstrekte bedragen, welke bedragen door [veroordeelde] op zijn rekening zijn gestort, geen eigendom zijn geworden van [veroordeelde] en dat [veroordeelde] niet zelfstandig over deze bedragen kon beschikken. Deze verklaringen vinden tevens (gedeeltelijk) bevestiging in het rapport van 27 april 2012 waarin de overboekingen naar [C] in mindering worden gebracht op het bedrag van de contante stortingen en in het standpunt van de officier van justitie om ook de overboekingen van [veroordeelde] naar notarissen en naar [getuige 4] in mindering te brengen op het berekende voordeel omdat
“contante stortingen op de bankrekeningen van betrokkene uiteindelijk niet bij hem zijn blijven ‘hangen’ maar overgeboekt zijn naar derden, en derhalve voor hem geen voordeel hebben opgeleverd”.De raadsman heeft bij conclusie van 7 mei 2015 een concreet onderbouwd standpunt ingenomen met betrekking tot de contante stortingen, opnames en overboekingen en daarbij een concrete berekening met onderliggende stukken overgelegd, met als conclusie dat geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft bij conclusie van 16 juni 2015 niet inhoudelijk gereageerd op de standpunten van de raadsman en heeft ook ter zitting van 11 januari 2016 desgevraagd meegedeeld niet in staat te zijn inhoudelijk te reageren.
Nu het rapport van 27 april 2012 en de aanvullende berekeningen van de officier van justitie niet aannemelijk maken dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, zal de vordering worden afgewezen.
- wijst de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter, mrs. A. van Maanen en E.M. de Stigter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2016.
De griffier en mr. E.M. de Stigter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.