Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
1.De procedure
- de door [gedaagde] ten behoeve van het pleidooi ingediende producties,
- het pleidooi van 29 september 2015 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnota’s,
- de rolbeslissing van 21 oktober 2015,
- de akte uitlaten jurisprudentie van [gedaagde] ,
- de akte uitlaten van Dexia, met productie.
2.De feiten
in conventie en in reconventie
- op of omstreeks 16 juni 1995 overeenkomst met nummer 50507346,
- op of omstreeks 5 juli 1996 overeenkomst met nummer 70906745,
- op of omstreeks 25 juli 1997 overeenkomst met nummer 69005851,
- op of omstreeks 9 oktober 1997 overeenkomst met nummer 57014948,
- op of omstreeks 9 oktober 1997 overeenkomst met nummer 57181290,
- op of omstreeks 29 mei 1998 overeenkomst met nummer 59011476,
- op of omstreeks 17 oktober 2000 overeenkomst met nummer 76006648,
- op of omstreeks 27 september 2001 overeenkomst met nummer 12406554,
- op of omstreeks 7 juni 2002 overeenkomst met nummer 73032641.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
4 november 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4585, r.o. 3.14) heeft het hof Amsterdam overwogen dat het de individuele afnemer, die tijdig een opt-out verklaring heeft afgelegd, niet regardeert dat de Stichting Eegalease in het kader van de schikking (uitmondend in de WCAM-overeenkomst) afstand heeft gedaan van alle rechten en vorderingen die inzet waren van de betrokken collectieve procedure, juist omdat de afnemer heeft verklaard niet aan deze Duisenbergregeling gebonden te willen zijn. Deze overweging en beslissing worden hier overgenomen. In het arrest van 25 november 2014 (r.o. 3.10.5, ECLI:NL:GHSHE:2014:4956) heeft hof Den Bosch overwogen dat de hier bedoelde afstand van recht door Stichting Eegalease ook geldt voor het recht (van de afnemer) een beroep te doen op de in de brief van Stichting Eegalease van 29 januari 2003 en in de dagvaarding van Stichting Eegalease van 13 maart 2003 vervatte vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten. Dit laatste doet echter niet af aan het feit dat uit bovengenoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat het instellen van de betreffende collectieve actie stuitende werking heeft ten aanzien van de verjaring van de bevoegdheid om nadien (alsnog) een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring af te leggen. Het beroep van Dexia op afstand van recht wordt verworpen.
2 mei 2002, brengt niet mee dat het aanhangig maken van de collectieve vordering geen stuitende werking zou kunnen hebben ten aanzien van andere effectenlease-overeenkomsten. Maatstaf is of het gaat om individuele vorderingen (betreffende de vernietiging van effectenleaseovereenkomsten), die bij de in de collectieve actie gevorderde verklaring voor recht aansluiten (vgl. r.o. 3.4.1 arrest Hoge Raad). Voor de vraag of er sprake is van “aansluiten” als hier bedoeld is van belang dat de aanleiding voor de collectieve actie (mede) gelegen was in het toenmalige standpunt van Dexia, dat de artikelen 1:88 en 1:89 BW op geen van de door haar overeengekomen effectenleaseovereenkomsten van toepassing waren, omdat er geen sprake was van koop op afbetaling. De collectieve actie had in hoofdzaak betrekking op twee vorderingen. De eerste vordering was gericht op een verklaring voor recht dat artikel 1:88 BW van toepassing is op “de” door Dexia aangeboden leaseovereenkomsten (in de dagvaarding genoemd onder 89 verschillende benamingen). Deze vordering is door de kantonrechter Amsterdam toegewezen (vonnis van 25 augustus 2004, ECLI:NL:RBAMS:2004:AQ7412). De tweede vordering was gericht op – kort samengevat – een verklaring voor recht dat effectenleaseovereenkomsten, die in een de periode 29 januari 2000 tot en met 1 mei 2002 zonder toestemming van de echtgenoot zijn aangegaan, vernietigd althans vernietigbaar zijn. Deze vordering is door de kantonrechter Amsterdam afgewezen (als zijnde niet toewijsbaar in een vordering ex artikel 3:305a BW). Tegen dat vonnis is hoger beroep ingesteld, zodat dit vonnis niet in kracht van gewijsde is gegaan. De procedure in hoger beroep is geëindigd doordat deze procedure is ingetrokken in verband met de totstandkoming van de Duisenbergregeling en de daarop gebaseerde WCAM-overeenkomst. Met name de eerstgenoemde vordering in de collectieve actie, gericht op een verklaring voor recht dat artikel 1:88 BW wel van toepassing is op de (dat wil zeggen: op alle 89 genoemde soorten) leaseovereenkomsten met Dexia, is essentieel voor het slagen van een vordering van een individuele afnemer als de onderhavige. Er is daarom sprake van “aansluiting” als door de Hoge Raad bedoeld tussen die vordering en de hiervoor bedoelde collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW.
25 januari 2007 definitief is komen vast te staan wat de uitkomst is geweest van de hiervoor bedoelde collectieve actie, en dat een belanghebbende pas op dat moment wist waar hij aan toe was.
r.o. 3.4.2 bedoelde effectieve en efficiënte rechtsbescherming van de belanghebbende geweld wordt aangedaan.
5.De beslissing
woensdag 10 februari 2016teneinde Dexia in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
;