ECLI:NL:RBMNE:2016:1003

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
16.659900-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder tot niet-ontvankelijk verklaren Openbaar Ministerie verworpen in strafzaak tegen verdachte wegens handel in cocaïne en vuurwapens

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en een vuurwapen. De verdachte, geboren in 1993 en woonachtig in Almere, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. T.S.S. Overes. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarin werd gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege verschillende vormverzuimen en de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de politie bevoegd was om de verdachte staande te houden en om zijn telefoon in beslag te nemen, en dat er geen sprake was van onrechtmatige aanhouding of doorzoeking. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, waarbij de verdachte op 9 oktober 2013 in Almere 4,3 gram cocaïne en een revolver met munitie in zijn bezit had. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Tevens werd de teruggave van de in beslag genomen Blackberry telefoon aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659900-13 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting op 5 februari 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N.M. van Collenburg en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2013 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4,3 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 34, althans één of meer pil(len), in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymehtamfetamine), zijnde cocaïne en/of MDMA (3,4 methyleendioxymehtamfetamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 9 oktober 2013 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een (vuur)wapen van categorie III, te weten een revolver (merk onbekend, model Nagant, kaliber 7,62 mm Nagant), en/of (daarbij horende) munitie van categorie III, te weten tien (scherpe) patronen (kaliber 7,62 mm Nagant), voorhanden heeft gehad.

3.DE VOORVRAGEN

Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging moet de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vervolging. Immers, een aantal vormverzuimen heeft zich voorgedaan tezamen met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Hierdoor is ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde, waarbij met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte van zijn recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Door de opeenstapeling van fouten had de officier van justitie er voor moeten kiezen om de zaak te seponeren. Door dat niet te doen, is sprake van strijd met het opportuniteitsbeginsel.
In de eerste plaats heeft de politie na staande houding van verdachte gevraagd of zij foto’s mocht zien, die hij in zijn telefoon opgeslagen had. De enkele staande houding geeft de politie niet het recht die vraag te stellen en, zo de politie die vraag wel mocht stellen, had zij verdachte de cautie moeten geven.
Daarnaast is het in beslag nemen van de telefoon door de politie onrechtmatig geweest, omdat geen sprake was van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit en zich evenmin een geval voordeed van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Vervolgens was de aanhouding van verdachte onrechtmatig, omdat gebreken kleven aan de staande houding en het in beslag nemen van de telefoon en omdat verdachte niet gewezen is op zijn zwijgrecht toen de politie hem uitlevering van wapens vroeg.
Een vierde vormverzuim bestaat eruit dat de politie aan verdachte toestemming gevraagd heeft zijn woning te doorzoeken voordat verdachte een advocaat heeft kunnen raadplegen.
Tenslotte is de doorzoeking van de kamer van verdachte in de woning [adres] te [woonplaats] onrechtmatig geweest, omdat verdachte geen toestemming voor die doorzoeking gegeven heeft en de rechter-commissaris niet bij de doorzoeking betrokken is geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de politie op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet wapens en munitie de bevoegdheid heeft om te allen tijden uitlevering te vordering en tot inbeslagneming over te gaan. Hiervoor is niet vereist dat iemand reeds verdachte is. De officier van justitie heeft een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2001:ZD1858) overgelegd waaruit blijkt dat het niet nodig is op dat moment de cautie te geven.
De aanhouding van verdachte is niet onrechtmatig geweest, omdat dit is gebeurd op het moment dat hij een wapen in zijn tas bleek te hebben.
De telefoon van verdachte had niet in beslag genomen mogen worden, maar dit betreft niet een zodanig vormverzuim dat gesteld kan worden dat er sprake is van een doelbewuste schending van de belangen van verdachte waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
De schending van de redelijke termijn kan hier evenmin toe leiden.
Ten aanzien van de onrechtmatige doorzoeking heeft de officier van justitie opgemerkt dat hieraan reeds voldoende gevolg is gegeven doordat verdachte voor hetgeen bij deze doorzoeking is aangetroffen, niet vervolgd is.
Het oordeel van de rechtbank
De politie heeft, zo leidt de rechtbank uit het proces-verbaal PL242-20130756636-6 d.d. 9 oktober 2013 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] af, verdachte, die foto’s van woningen zou maken, staande gehouden en hem gevraagd een identiteitsbewijs te tonen. Geen rechtsregel verbiedt de politie om verdachte vervolgens te vragen of zij de door hem gemaakte foto’s mocht zien zonder verdachte mede te delen dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Zij nemen op dat moment geen verhoor af en het laten zien van foto’s is niet te beschouwen als het afleggen van een verklaring. Bovendien kon verdachte zonder schending van enige rechtsplicht weigeren (eventuele) foto’s te laten zien, hetgeen hij, zo leest de rechtbank in genoemd proces-verbaal, ook daadwerkelijk gedaan heeft. Toen een van de verbalisanten op de telefoon van verdachte een foto van een hand met patronen zag heeft die verbalisant de telefoon in beslag genomen. Artikel 95 van het Wetboek van Strafvordering gaf hem daartoe de bevoegdheid: verdachte was staande gehouden en hij voerde de telefoon met zich. Vervolgens heeft de politie met gebruikmaking van de bevoegdheid haar geven in artikel 52 van de Wet wapen en munitie verdachte gevorderd wapens uit te leveren. Ook dan is de politie niet gehouden verdachte de cautie te geven, zo blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad.
In het proces-verbaal PL2547-2013075636-19 d.d. 10 oktober 2013 opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] staat dat zij verdachte op 9 oktober 2013 te 21.20 uur mededeelden dat zij zijn kamer willen doorzoeken en dat zij hem, na hem de cautie gegeven te hebben, gevraagd hebben of hij op zijn kamer veel geld, een kluis, dure items, drugs of vuurwapens had liggen. Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte blijkt dat verdachte op 10 oktober 2010 voorafgaand aan het verhoor overleg gepleegd heeft met zijn raadsman. Op 9 oktober 2013 was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verhoor, maar van het stellen van vragen door de politie ter voorbereiding van de voorgenomen doorzoeking. Verdachte had dan ook geen recht om daaraan voorafgaand een advocaat te raadplegen.
Artikel 49 van de Wet wapens en munitie gaf de politie de bevoegdheid de kamer van verdachte te doorzoeken, omdat zij, gelet op hetgeen zij bij verdachte aangetroffen had, redelijkerwijs kon vermoeden dat daar wapens of munitie aanwezig waren. Een voorafgaande rechterlijke toetsing is niet vereist. Tijdens de doorzoeking heeft de politie, zo leest de rechtbank in het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, goederen aangetroffen die op handel van verdovende middelen zouden kunnen duiden. De politie was op grond van artikel 9 van de Opiumwet bevoegd die goederen in beslag te nemen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat van enig gesteld vormverzuim geen sprake is geweest. Ook doet zich niet het geval voor dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. De enkele overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM kan niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging. De rechtbank verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het wapen, de munitie en de drugs zijn bij verdachte aangetroffen.
Er is geen sprake van enig vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting moet leiden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft haar verweer zoals hiervoor genoemd onder punt 3 herhaald. Volgens haar dienen de verzuimen, zo deze niet tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie leiden, wel te leiden tot uitsluiting van bewijs.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en verwijst hiervoor naar hetgeen onder 3 reeds is opgenomen. Nu zich geen van de gestelde vormverzuimen heeft voorgedaan, bestaat evenmin aanleiding om over te gaan tot uitsluiting van bewijs.
Verbalisanten hebben verdachte op 9 oktober 2013 op de Paso Doblesingel te Almere aangetroffen. Zij hebben hierover het volgende opgenomen:
“Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] zei: “Ik heb een wapen in het tasje wat ik bij mij draag.” (…) Ik, verbalisant [verbalisant 1] , trof in een bruin schoudertasje welke [verdachte] onder zijn jas droeg op zijn buik, een zwart kleurige Revolver aan. In de rechterbinnenzak van zijn jas trof ik, (…) een plastic zakje aan met 10 patronen van het kaliber 7.62. (…) In de linker binnenzak trof ik (…) een zakje aan met blauwkleurige pillen. (…) Tijdens de insluitingsfouillering trof ik (…) in het eerder genoemde schoudertasje en zakje met een wit kleurig op cocaïne gelijkend poeder aan.” [2]
Bij verdachte zijn 34 pillen aangetroffen en 4,3 gram witkleurig op cocaïne gelijkend poeder. [3]
Verdachte heeft verklaard:
“Het zat in mijn tas. Het is een revolver ik weet dat omdat het geen magazijn heeft en de munitie gaat in een soort trommel (…) V: Van wie is de revolver? A: Van mij. (…) V: Wat heb je er nog meer bijgekocht A: Niks V: Geen kogels? A: Nee, dat zat er gewoon bij. [4] (…) V: Wat is er nog meer bij jou aangetroffen? A: Pillen. V: Wat zijn het voor pillen? A: XTC [5] (…) V: Wat zit er in dat zakje A: Als het poeder is denk ik cocaïne” [6]
Ten aanzien van het vuurwapen heeft de verbalisant waargenomen dat het een revolver betrof van vermoedelijk het merk Nagant, type 1895, kaliber 7.62mm. In het rondsel van het wapen waren alle zeven plaatsen voorzien van scherpe patronen met bodemstempel Nagant, 7.62mm. Bij het wapen waren nog 10 scherpe patronen aanwezig voorzien van hetzelfde bodemstempel. Het vuurwapen is een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. [7] De verbalisant, werkzaam bij het bureau Wapens en Munitie binnen de afdeling Forensische Opsporing van politie Midden Nederland heeft bevestigd dat het wapen een revolver van categorie III sub I betreft. De 17 scherpe patronen waren geschikt om met het vuurwapen te worden afgeschoten. De patronen betreffen munitie in de zin van artikel 1 aanhef onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. [8]
Door de politie zijn 4,3 gram (netto) poeder en 34 blauwe pillen getest. De Narcotest gaf een positieve reactie op cocaïne voor het poeder en MDMA voor de pillen. Het is voor nader onderzoek naar het NFI gestuurd. [9]
Volgens het onderzoek van het NFI bevat de 4,3 gram crèmekleurig poeder en brokjes in een plastic zakje cocaïne en de 34 gleuftabletten (à 0,27 gram), blauw met apple logo, in een gripzakje MDMA. Beide zijn vermeld op lijst I van de Opiumwet. [10]
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 9 oktober 2013 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4,3 gram cocaïne en 34 pillen van een materiaal bevattende MDMA (3,4 methyleendioxymehtamfetamine), zijnde cocaïne en MDMA (3,4 methyleendioxymehtamfetamine) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 9 oktober 2013 te Almere een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver (merk onbekend, model Nagant, kaliber 7,62 mm Nagant), en daarbij horende munitie van categorie III, te weten tien scherpe patronen (kaliber 7,62 mm Nagant), voorhanden heeft gehad.
Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Zij heeft daarmee rekening gehouden met de ernst van de feiten en met de redelijke termijn.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf gesteld dat de vormverzuimen en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat moeten worden meegenomen. Zij heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf, dan wel een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs. Dergelijke drugs vormen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien gaan drugs vaak gepaard met overige criminaliteit.
Verdachte heeft daarnaast een geladen vuurwapen en scherpe patronen bij zich gehad . Het ongecontroleerd wapenbezit houdt een ernstige bedreiging voor de veiligheid van de samenleving in. De rechtbank neemt het de verdachte dan ook zeer kwalijk dat hij deze goederen op straat bij zich had. Verdachte wordt bovendien aangerekend dat hij geen volledige openheid van zaken heeft gegeven met betrekking tot de herkomst van het wapen, de munitie en de verdovende middelen.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 28 december 2015 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten.
Verder is op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht relevant een tegen verdachte uitgevaardigde strafbeschikking ter zake van diefstal van 9 november 2015.
Rekening is ook gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, waaruit blijkt dat voor de aangetroffen harddrugs doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken wordt opgelegd, dat voor het aanwezig hebben van een pistool of revolver van categorie III, doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden wordt opgelegd en dat voor het aanwezig hebben van de scherpe munitie doorgaans een geldboete wordt opgelegd.
De rechtbank acht in beginsel een gevangenisstraf voor de duur 3 maanden en 2 weken passend en geboden, maar houdt rekening met de omstandigheid dat sprake is van - kort gezegd - 'undue delay' in de zin van artikel 6 EVRM. Verdachte is op 10 oktober 2013 in verzekering gesteld. Tot aan de uitspraak zijn aldus ruim 28 maanden verstreken.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn - te weten een overschrijding met 4 maanden - zal de op te leggen straf worden verlaagd en wordt volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

9.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat de in beslag genomen Blackberry telefoon aan verdachte geretourneerd kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende Blackberry telefoon, aangezien deze/dit niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 27, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar, zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave onder de verdachte in beslag genomen Blackberry telefoon;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mr. C.A. de Beaufort en mr. drs. H. Vegter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013075636, doorgenummerd 1 tot en met 93.
2.Pagina 6.
3.Pagina 3.
4.Pagina 36.
5.Pagina 37.
6.Pagina 38.
7.Pagina 91.
8.Het door [verbalisant 5] , brigadier rechercheur, werkzaam bij het bureau Wapens en Munitie binnen de afdeling Forensische Opsporing van politie Midden Nederland op 28 november 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2562-2013077403-23, houdende een proces-verbaal bevindingen.
9.Pagina 93.
10.Rapport identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut opgemaakt door ing. A.G.A. Sprong, NFI-deskundige forensische drugsanalyse op 24 oktober 2013, pagina 2.