Uitspraak
beslissing
1.De stukken
2.Het onderzoek ter zitting
3.De beoordeling van de vordering
De beslissing
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 december 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de autoriteiten van Turkije. Het verzoek was ingediend door de 14de Strafkamer van de Rechtbank voor Zware Misdrijven te Bakirköy, Turkije, en betrof strafrechtelijke vervolging voor feiten die in het uitleveringsverzoek zijn genoemd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit heeft, momenteel om andere redenen gedetineerd is in Nederland.
De rechtbank heeft het uitleveringsverzoek in behandeling genomen en daarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman gehoord. De officier van justitie heeft aangegeven dat de uitlevering toelaatbaar is, terwijl de raadsman verweer heeft gevoerd op basis van het ne bis in idem-beginsel en de dreiging van een flagrante schending van artikel 6 van het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een eerdere vervolging in Nederland en dat de onderbouwing van de raadsman met betrekking tot mensenrechtenschendingen onvoldoende concreet was.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan de wettelijke eisen voor toelaatbaarheid van de uitlevering is voldaan. Desondanks heeft de rechtbank de minister geadviseerd om geen gevolg te geven aan het uitleveringsverzoek, gezien het aanzienlijke tijdsverloop tussen de feiten en het verzoek, en de omstandigheden die erop wijzen dat de opgeëiste persoon in redelijkheid het vertrouwen heeft gekregen dat zij niet verder vervolgd zou worden voor de feiten waarvoor uitlevering wordt gevraagd. De rechtbank heeft de beslissing genomen om de uitlevering toelaatbaar te verklaren, maar heeft de minister geadviseerd om het verzoek af te wijzen.