ECLI:NL:RBMNE:2015:987

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
07/662620-11(P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en witwassen in het kader van hypothecaire geldleningen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valsheid in geschrift en witwassen, gepleegd in het kader van hypothecaire geldleningen. De verdachte, geboren in 1963 en woonachtig in Suriname, werd ervan beschuldigd samen met anderen valse documenten te hebben opgemaakt om hypothecaire leningen te verkrijgen voor de aankoop van woningen. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden over een periode van meerdere jaren, met verschillende zittingen waarin de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opmaken van valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties, die gebruikt zijn om hypothecaire leningen te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders wisten dat de documenten vals waren en dat deze zijn gebruikt om hypotheken te verkrijgen voor woningen in Nederland. De rechtbank heeft de bewijsbestemming van de niet-ondertekende hypotheekaanvragen en de valse werkgeversverklaringen beoordeeld en geconcludeerd dat deze documenten niet als bewijs konden dienen voor de valsheid in geschrift.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het witwassen van de opbrengsten uit de verhuur van de woningen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uren, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook een verbeurdverklaring van de woning geëist die door de verdachte is verkregen met behulp van de valse documenten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 07/662620-11(P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1963] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Behandelingen van deze zaak hebben plaatsgevonden op 15 en 29 maart 2012,
4 en 6 juli 2012, 6 en 26 november 2012, 26 maart 2013, 9 april 2013,
9 en 12 september 2013, 11, 12, 19 en 20 november 2013, 19 december 2013,
20 maart 2014 en 10 april 2014.
Het onderzoek ter terechtzitting is (opnieuw) aangevangen op 17 november 2014 en heeft vervolgens plaatsgevonden op de openbare terechtzittingen van 18 en 20 november 2014,
2 december 2014 en 2 februari 2015.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van
2 december 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te [plaats], hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met een ander valsheid in geschrift heeft gepleegd ter financiering en verkrijging van hypothecaire geldleningen;
feit 2A:samen met een ander woningen aan de [adres] te [plaats], [adres] te [plaats] en [adres] te [plaats] en hypothecaire geldleningen van € 192.000,00, € 211.000,00 en € 303.750,00 heeft witgewassen;
feit 2B:samen met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van huurinkomsten van de woningen aan de [adres] te [plaats] en de [adres] te [plaats].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van de justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak
De woning aan de [adres] te [plaats]
Op 16 oktober 2008 is namens [A] (verder: [A]) een hypotheekaanvraag ingediend voor de woning aan de [adres] te [plaats]. In die hypotheekaanvraag is tevens de aanvraag voor een bouwdepot begrepen. Uit de gegevens in het zaaksdossier met betrekking tot de [adres] kan worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die deze hypotheekaanvraag namens [A] bij de bank heeft ingediend ter verkrijging van een hypothecaire geldlening.
Deze hypotheekaanvraag is niet voorzien van handtekeningen van [A] of de tussenpersoon (verdachte) die de hypotheekaanvraag heeft verzorgd.
De rechtbank ziet zich voor vraag gesteld of een niet ondertekende hypotheekaanvraag kan worden aangemerkt als een geschrift dat is “bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen” (de bewijsbestemming). Voor beantwoording van die vraag is van belang of kan worden vastgesteld dat aan het geschrift in het maatschappelijk verkeer betekenis voor het bewijs van enig feit kan worden toegekend (Hoge Raad 20 april 2004, NJ 2004, 681).
Deze bewijsbestemming komt niet toe aan een niet-ondertekende hypotheekaanvraag.
Uit een hypotheekaanvraag volgt doorgaans dat een natuurlijke persoon een hypothecaire geldlening aanvraagt voor een bepaald onderpand, onder vermelding van enkele gegevens, zoals informatie met betrekking tot zijn inkomen. Met de ondertekening van een dergelijke hypotheekaanvraag staat de aanvrager in voor de juistheid van deze gegevens, op basis waarvan een hypotheekverstrekker vervolgens zal bepalen of en tot welke hoogte een hypothecaire geldlening zal worden verstrekt. In het geval van een ondertekende hypotheekaanvraag geldt – onafhankelijk van het antwoord op de vraag of de door de aanvrager ingevulde gegevens daadwerkelijk overeenkomstig de werkelijkheid zijn – de hypotheekaanvraag derhalve als kenbron voor (ondermeer) de informatie met betrekking tot het inkomen van de aanvrager.
In een niet-ondertekende hypotheekaanvraag kunnen weliswaar evenzeer onjuiste gegevens zijn opgenomen als in een ondertekende hypotheekaanvraag, maar zonder handtekening van de aanvrager ontbreekt de voor een bewezenverklaring van valsheid in geschrift vereiste bewijsbestemming.
Aldus is in het geval van deze hypotheekaanvraag geen sprake van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen zodat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dat feit betrekking heeft op het medeplegen van valsheid in geschrift ten behoeve van de hypotheekaanvraag voor de woning aan de [adres].
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot een werkgeversverklaring en salarisspecificatie ten behoeve van de hypotheekaanvraag voor de woning aan de [adres] nu op geen enkele manier is komen vast te staan dat verdachte bij het valselijk opmaken van die stukken is betrokken.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van het witwassen van de hypothecaire geldlening (waaronder mede begrepen het bouwdepot) van € 192.000,00 en de woning aan de [adres]. Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 1 is overwogen vloeit voort dat deze hypothecaire geldlening en de daarmee aangeschafte woning aan de [adres] niet uit het daaraan ten grondslag gelegde grondmisdrijf van valsheid in geschrift afkomstig zijn. Bij die stand van zaken zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2A ten laste gelegde, voor zover dat feit betrekking heeft op de hypothecaire geldlening van € 192.000,00 en de woning aan de [adres]. Van betrokkenheid van verdachte bij het claimen van de gelden uit het bouwdepot behorend bij de woning aan de [adres] is niet gebleken. Verdachte zal om die reden ook van het witwassen van die geldbedragen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2A
De woning aan de [adres] te [plaats]
Op 11 maart 2003 is namens [verdachte] (verder: verdachte) en zijn echtgenote [B] (verder: [B]) een aanvraag hypotheekofferte ingediend ten behoeve van de woning aan de [adres] te [plaats]. [2] Volgens de gegevens op deze aanvraag heeft verdachte bruto inkomens van € 25.805,00 en € 10.000,00, beide uit vast dienstverband. [3]
Op 14 maart 2003 [4] is de koopovereenkomst voor de woning aan de [adres] te [plaats] getekend. [5]
Op 17 maart 2003 is een hypotheekofferte uitgebracht. [6] Onder de te overleggen documenten staat genoemd “een originele werkgeversverklaring van beide werkgevers van
[verdachte]”. [7] Deze hypotheekofferte is door verdachte en [B] ondertekend. [8]
Op 6 juni 2003 is de hypotheekakte gepasseerd. [9]
In het hypotheekdossier zijn twee werkgeversverklaringen gevoegd:
- een werkgeversverklaring van ServiceTec BV (verder: ServiceTec) van 11 maart 2003 waaruit volgt dat verdachte sinds 6 maart 1989 als logistiek medewerker in vaste dienst is tegen een bruto jaarsalaris van € 23.941,00 [10]
en
- een werkgeversverklaring van 7 april 2003 waaruit volgt dat verdachte sinds 1 januari 2002 als adviseur in vaste dienst is tegen een bruto jaarsalaris van € 14.040,00. [11] Het telefoonnummer op deze werkgeversverklaring is afgegeven aan BK Financiële Diensten (verder: BK). [12]
Bij de belastingdienst is ServiceTec in 2003 als enige werkgever van verdachte bekend. Het inkomen van verdachte uit loon bedroeg € 23.106,00 in 2003. [13]
Verdachte heeft verklaard dat de werkgeversverklaring van BK is opgesteld vanuit de gedachte dat hij bij BK in vaste dienst zou komen. [14]
De woning aan de [adres] te [plaats]
Op 18 mei 2004 hebben verdachte en [B] een aanvraag voor een hypotheek ondertekend voor nieuwbouw aan de [adres] in [plaats]. [15] De bemiddelaar bij deze hypotheekaanvraag is BK. [16] Na het gereedkomen van de woning is het adres: [adres] te [plaats]. [17]
Op het aanvraagformulier voor de hypotheek is ingevuld dat verdachte in loondienst is bij BK tegen een bruto jaarinkomen van € 41.999,04. Het gaat om een fulltime dienstverband. Onder “overig vast inkomen” staat € 0,00 ingevuld. [18]
Op het aanvraagformulier wordt voorts melding gemaakt van een tweede werkgever: het bedrijf ServiceTec waar verdachte voor onbepaalde tijd in dienst is sinds 6 maart 1989 tegen een bruto jaarinkomen van € 20.000,00. [19]
Bij “overige financiële verplichtingen” is ingevuld dat daarvan geen sprake is. [20]
Verdachte en [B] zijn op 18 mei 2004 eigenaars van de woning aan de [adres] te [plaats] en van de woning aan de [adres] te [plaats]. [21] Op de woning aan de [adres] rust een hypotheek van € 226.000,00. [22] Op de woning aan de [adres] rust een hypotheek van € 211.000,00. [23]
Het hypotheekdossier van de [adres] bevat werkgeversverklaringen van zowel ServiceTec als BK.
De werkgeversverklaring van BK is op 7 juli 2004 ondertekend door medeverdachte
[medeverdachte] (verder: [medeverdachte]). Het dienstverband bij BK is volgens de gegevens op deze werkgeversverklaring ingegaan op 1 januari 2004 en betreft een aanstelling als adviseur voor onbepaalde tijd dan wel een vast dienstverband tegen een bruto jaarsalaris van
€ 25.635,44. [24]
Volgens verdachte is deze werkgeversverklaring van BK gebruikt voor het verkrijgen van de hypothecaire geldlening voor de [adres]. [25]
[medeverdachte] heeft hierover verklaard dat verdachte freelancer was bij BK en niet in loondienst. [26] Geconfronteerd met gegevens van de belastingdienst heeft [medeverdachte] gesteld dat het formeel zo zal zijn geweest dat verdachte sinds 1 september 2006 in dienst was van BK. [27]
Het dienstverband bij ServiceTec betreft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel een vast dienstverband tegen een bruto jaarsalaris van € 19.283,90. [28]
Het hypotheekdossier bevat voorts salarisspecificaties op naam van verdachte van ServiceTec en van BK. Uit de salarisspecificatie van ServiceTec over de maand mei 2004 volgt dat het jaarloon van verdachte in dat jaar € 23.106,00 bedroeg. [29]
Uit de salarisspecificatie van BK over de maand juni 2004 volgt dat verdachte sinds
1 januari 2004 in dienst is tegen een bruto maandsalaris van € 1.836,35. [30]
Volgens gegevens van de belastingdienst heeft verdachte in 2004 een bruto jaarinkomen van € 18.756,00 verdiend. [31] Verdachte heeft dat jaar één (bij de belastingdienst bekende) werkgever gehad. [32]
Verdachte heeft verklaard dat de werkgeversverklaring van BK is opgesteld vanuit de gedachte dat hij bij BK in vaste dienst zou komen. [33]
De overige verklaringen van verdachte
Verdachte heeft wisselend verklaard over het jaar waarin hij bij BK in dienst is getreden. Verdachte heeft in dat verband jaartallen genoemd die variëren van 2001 tot 2005. Vanaf 2005 zou het gaan om een vast dienstverband. Voor die tijd zou hij als freelancer hebben gewerkt voor BK. Verdachte heeft ook verklaard dat hij tot en met het jaar 2004 voor ServiceTec heeft gewerkt.
Nadere overweging met betrekking tot de valsheid
Namens verdachte is gesteld dat onvoldoende is gebleken dat de stukken ten behoeve van de hypotheekaanvragen voor de woningen aan de [adres] en de [adres] valselijk zijn opgemaakt. Verdachte heeft in dat verband verklaard dat die stukken niet vals zijn omdat hij wel degelijk werkzaam was bij BK.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van hetgeen hiervoor met betrekking tot de [adres] en [adres] is opgenomen stelt de rechtbank vast dat verdachte in 2003 en 2004 een vast dienstverband heeft gehad bij ServiceTec. Van een tweede (vast) dienstverband van verdachte bij BK in 2003 of 2004 is niet gebleken. Alleen al om die reden zijn de werkgeversverklaringen van BK valselijk opgemaakt.
De rechtbank neemt bij dit oordeel de juistheid van de gegevens van de belastingdienst tot uitgangspunt, uit welke gegevens op geen enkele wijze is gebleken van twee werkgevers van verdachte in 2003 en 2004, ook niet van een aanstelling van verdachte als freelancer bij BK. De hoogte van het bij de belastingdienst bekende inkomen over de jaren 2003 en 2004 sluit bovendien uit dat sprake is geweest van dienstverbanden van verdachte bij zowel ServiceTec als BK. Daaruit volgt dat ook de op de hypotheekaanvragen voor de woningen aan de [adres] en [adres] opgenomen salarisgegevens onjuist zijn.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de stukken die worden genoemd in de bewezenverklaring valselijk zijn opgemaakt, nu ten aanzien van geen van deze stukken geldt dat de daarin opgenomen gegevens met betrekking tot de aard van het dienstverband (een vaste aanstelling dan wel een aanstelling als freelancer) en de daarin genoemde salarisgegevens overeenkomstig de werkelijkheid zijn.
De rechtbank heeft in dit verband de foutief opgenomen informatie in de aanvraagformulieren en werkgeversverklaringen met betrekking tot de aard van het dienstverband bij BK beschouwd als te zijn een component van de salarisgegevens.
Ten aanzien van de hypotheekaanvraag voor de woning aan de [adres] geldt voorts dat in die aanvraag een onjuiste opgave van reeds bestaande financiële verplichtingen aan banken is gedaan. In die aanvraag is immers ten onrechte geen melding gemaakt van de op verdachte rustende financiële verplichtingen voortvloeiend uit de hypotheken die rusten op de woningen aan de [adres] en [adres].
Gelet op de wisselende verklaringen van de verdachte over de aard van zijn dienstverband bij BK en over zijn datum van indiensttreding bij BK en de uiteenlopende data van indiensttreding zoals die zijn genoemd op de beide werkgeversverklaringen van BK, stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte wist dat deze stukken valselijk zijn opgemaakt.
De rechtbank zal verdachte hiervoor dan ook veroordelen.
Bouwdepots [adres] [plaats] en [adres] [plaats]
Op 6 juni 2003 is aan verdachte en [B] ten behoeve van de financiering van de woning aan de [adres] een hypothecaire geldlening verstrekt voor een bedrag van
€ 211.000,00 [34] inclusief een bouwdepot van € 5.000,00. [35]
Verdachte heeft verzocht om uitkering uit het bouwdepot van een bedrag van € 3.650,19. [36]
De verbouwing van de woning aan de [adres] is slechts gedeeltelijk gerealiseerd. [37]
Op 13 september 2004 is aan verdachte en [B] ten behoeve van de financiering van de woning aan de [adres] een hypothecaire geldlening verstrekt voor een bedrag van € 303.750,00 [38] inclusief een bouwdepot van € 40.000,00. [39]
Verdachte heeft verzocht om uitkering uit het bouwdepot. [40] In het hypotheekdossier bevindt zich tevens een nota van aannemersbedrijf [F] van € 38.675,00. [41] Op het verzoek van verdachte om uitkering uit het bouwdepot staat: “betaald 7/10/2004”.
Door of namens verdachte is niet betwist dat uitkering uit deze bouwdepots heeft plaatsgevonden.
Conclusie
Uit hetgeen hiervoor met betrekking tot de hypotheekaanvragen voor de woningen aan de [adres] en [adres] is opgenomen, volgt dat deze hypothecaire geldleningen (inclusief bouwdepots) zijn verstrekt op basis van valselijk opgemaakte stukken. Met deze hypothecaire geldleningen is vervolgens (telkens) de aanschaf van een woning gefinancierd.
Ten aanzien van feit 2B
Verhuur [adres] [plaats] en de [adres] [plaats]
Verdachte en [B] hebben nooit ingeschreven gestaan op de adressen [adres] [42] en [adres]. [43] Verdachte heeft de woning aan de [adres] verhuurd van 2003 tot juni 2011. [44] De bovenverdieping van de woning aan de [adres] heeft hij verhuurd sinds 2006. De benedenverdieping van de woning aan de [adres] werd sinds 2009 permanent verhuurd. [45] De verhuur van de beide woningen verliep via het verhuurbedrijf van [C]. Verdachte heeft de inkomsten uit de verhuur van deze woningen ontvangen op zijn bankrekening. [46]
Nadere overweging met betrekking tot witwassen feiten 2A en 2B
Niet elke gedraging die in artikel 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) is omschreven rechtvaardigt onder alle omstandigheden de kwalificatie (schuld)witwassen. Van de verdachte wordt in beginsel een handeling gevergd die erop is gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als (schuld)witwassen worden gekwalificeerd (Hoge Raad, 26 oktober 2010, NJ 2010, 655). Er moet in dergelijke gevallen sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (Hoge Raad 8 januari 2013, LJN BX 4449). Eén en ander geldt ook indien het gaat om het verwerven van voorwerpen als gevolg van een door de verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad 18 juni 2013, NJ 2013, 453). Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad 17 december 2013, NJ 2014, 75).
In beginsel is het voorgaande niet van toepassing in zaken waarin bewezen wordt verklaard dat sprake is van het overdragen, gebruik maken of omzetten van voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daar staat tegenover dat niet valt uit te sluiten dat de omstandigheden waaronder sprake is van overdragen, gebruik maken of omzetten van voorwerpen die zijn verkregen uit een door verdachte zelf begaan misdrijf niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin de verdachte voorwerpen uit een door hemzelf begaan misdrijf voorhanden heeft of verwerft. Ook in een dergelijk geval dient sprake te zijn van een gedraging die daadwerkelijk is gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen om deze gedraging ook als witwassen te kunnen kwalificeren (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 303). In de situatie waarin het gaat om voorwerpen die middellijk afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf zijn de hiervoor genoemde uitgangspunten niet van toepassing (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 302).
De hypothecaire geldleningen en de woningen aan de [adres] en [adres]
Verdachte heeft (samen met een ander) valsheid in geschrift gepleegd ten behoeve van het verkrijgen van hypothecaire geldleningen zoals opgesomd in de tenlastelegging onder feit 2A. Deze hypothecaire geldleningen zijn vervolgens aangewend voor de financiering van de woningen zoals opgesomd in de tenlastelegging onder feit 2A.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Het verkrijgen van een hypothecaire geldlening en het daarmee financieren van een woning is inherent aan het aan die verkrijging ten grondslag liggende door verdachte zelf begane misdrijf, te weten het medeplegen van valsheid in geschrift. Het financieren van een woning met een daartoe verstrekte hypothecaire geldlening is immers onlosmakelijk verbonden met die valsheid in geschrift, nu de hypothecaire geldlening voor geen ander doel dan de financiering van de woning kan worden aangewend.
Het gaat bij de verstrekte hypothecaire geldleningen en de daarmee gefinancierde woningen derhalve om voorwerpen die onmiddellijk afkomstig zijn uit door verdachte zelf begane misdrijven zonder dat daarbij vervolgens sprake is van gedragingen die daadwerkelijk zijn gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen.
Anders dan het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat het financieren van een woning met een uit eigen misdrijf verkregen hypothecaire geldlening geen overdragen of omzetten oplevert als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat in de onderhavige casus het grondmisdrijf (valsheid in geschrift) juist met het oog op het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de financiering van de woning is gepleegd.
Ter onderbouwing van het standpunt dat de gedragingen van verdachte met betrekking tot de hypothecaire geldlening en de woning als witwassen kunnen worden gekwalificeerd heeft het openbaar ministerie gewezen op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 juli 2014 (ECLI:GHARL:2014:9858). De onderhavige casus verschilt echter van de casus die ten grondslag lag aan bedoeld arrest. In die casus was sprake van het op basis van valse stukken verkrijgen van hypothecaire geldleningen. Een deel van de op basis van valse voorwendselen verkregen hypothecaire geldlening, het bouwdepot, werd vervolgens aangewend voor de financiering van weer een andere woning. Deze situatie verschilt wezenlijk van de onderhavige casus waarin van een dergelijke gedraging volgend op de verkrijging van de hypothecaire geldlening geen sprake is.
Gelet op de hiervoor weergeven uitgangpunten kunnen de gedragingen van verdachte, voor zover die betrekking hebben op het voorhanden hebben en verwerven van de hypothecaire geldleningen van € 211.000,00 en € 303.750,00 en de woningen aan de [adres] en [adres], weliswaar wettig en overtuigend worden bewezen, maar vervolgens niet als witwassen worden gekwalificeerd.
Verhuur van de woningen aan de [adres] en [adres]
Verdachte heeft de woningen aan de [adres] en [adres] vervolgens op enig moment verhuurd. De rechtbank ziet geen aanleiding om in die situatie de eerder omschreven uitgangspunten uit de jurisprudentie (in het bijzonder de uitgangspunten uit NJ 2014, 303) toe te passen. In dat geval doet zich immers niet de situatie voor dat sprake is van een vorm van gebruik maken die zozeer samenhangt met het verwerven of het voorhanden hebben van de woningen dat niet meer kan worden gesproken van een situatie die niet wezenlijk verschilt van het voorhanden hebben of verwerven van een voorwerp uit een eigen misdrijf.
De inkomsten uit de verhuur zijn ten goede gekomen van verdachte. De rechtbank beschouwt deze huurinkomsten dan ook als indirecte opbrengsten van het door verdachte zelf begane misdrijf van valsheid in geschrift. Ook gedragingen ten aanzien van voorwerpen die middellijk uit misdrijf afkomstig zijn, vallen onder het bereik van het bepaalde in artikel 420bis Sr. In een situatie waarin het gaat om voorwerpen die “middellijk” afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf bestaat er in beginsel geen grond om de hierboven genoemde uitgangspunten uit de jurisprudentie toe te passen (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 302).
De rechtbank zal de gedragingen van verdachte, voor zover die betrekking hebben op het verwerven, voorhanden hebben en gebruiken van de woningen
vanaf het moment dat deze werden verhuurden het verwerven en voorhanden hebben van de huuropbrengsten van de woningen aan de [adres] en [adres] dan ook kwalificeren als witwassen.
Verdachte heeft voorts ten aanzien van de woningen aan de [adres] en [adres] verzocht om uitkeringen uit het bouwdepot.
De uit deze bouwdepots afkomstige geldbedragen zijn, net als de huurinkomsten, indirecte opbrengsten uit het (telkens) door verdachte zelf begane misdrijf van valsheid in geschrift (feit 1). Overeenkomstig het uitgangspunt uit het hiervoor aangehaalde arrest met vindplaats NJ 2014, 302 zal de rechtbank de gedragingen van verdachte betreffende het verwerven en voorhanden hebben van de hypothecaire geldleningen kwalificeren als (het medeplegen van) witwassen, met dien verstande dat dit uitsluitend geldt voor zover die gedragingen betrekking hebben op het verwerven en voorhanden hebben van de bouwdepots.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2003 tot en met 18 mei 2004 in de gemeente [plaats] en [plaats] tezamen en in vereniging met anderen telkens geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
een aanvraagformulier en werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van onjuiste salarisgegevens ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de woning gelegen aan [adres] te [plaats]
en
een aanvraagformulier en werkgeversverklaring en salarisspecificatie valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van onjuiste salarisgegevens en onjuiste opgave van reeds bestaande financiële verplichtingen aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] te [plaats];
2.
A.
in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats] en [plaats] tezamen en in vereniging met anderen telkens onderstaande voorwerpen heeft verworven, voorhanden gehad, omgezet en daarvan gebruik van heeft gemaakt
te weten
  • onroerende zaken/woningen gelegen aan de [adres] te [plaats] en [adres] te [plaats] en
  • geldbedragen van 211.000 Euro en 303.750 Euro
terwijl verdachte en zijn mededaders telkens wisten dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
B.
in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats] en [plaats] van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt immers heeft verdachte telkens onderstaande geldbedragen verworven en voorhanden gehad te weten giraal ontvangen huurinkomsten van de woningen gelegen aan de [adres] te [plaats] en [adres] te [plaats] terwijl verdachte telkens wist dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert, voor zover dat betrekking heeft op de woningen vanaf het moment dat deze werden verhuurd en de geldbedragen uit de bouwdepots, de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 2A: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Feit 2B: van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat met de oplegging van een werkstraf kan worden volstaan. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van oude feiten en ook dat sprake is van “undue delay” bij de behandeling van de strafzaak die niet aan verdachte is te wijten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij betrekt de rechtbank, anders dan het openbaar ministerie, alleen de feiten zoals hiervoor omschreven bij de waardering van de bewijsmiddelen. Het standpunt van het openbaar ministerie dat daarbij alle in het dossier genoemde zaken dienen te worden betrokken, berust op een onjuiste lezing van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1497).
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift ten behoeve van hypotheekaanvragen teneinde daarmee de aanschaf van twee woningen voor privédoeleinden te financieren. Verdachte heeft aansluitend geprofiteerd van de huurinkomsten uit deze twee woningen en uitkeringen uit bouwdepots.
In het economische verkeer spelen hypothecaire geldleningen een belangrijke rol. In alle gevallen gaat het om korter of langer durende financiële verplichtingen die worden aangegaan tussen banken en (natuurlijke) personen. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvrager is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming. Bovendien heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde bescheiden naar waarheid zijn opgemaakt.
Van verdachte, zelf werkzaam bij een hypotheekbemiddelaar, had bij uitstek een integere instelling mogen worden verwacht. Dat verdachte dit heeft nagelaten uit persoonlijk geldelijk gewin, neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Hoewel uit de overige gegevens in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt van de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij meerdere hypotheekaanvragen die op basis van valse voorwendselen zijn gedaan, is hiermee uitdrukkelijk geen rekening gehouden in het kader van het bepalen van de strafmaat.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 oktober 2014, waaruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles afwegende, waaronder de tijd die is verstreken sinds verdachte op 31 oktober 2011 is aangehouden in verband met de onderhavige strafzaak, acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis een passende en geboden reactie op de bewezen verklaarde feiten. Met de oplegging van een voorwaardelijke straf wordt bovendien beoogd te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.

9.De vordering van de benadeelde partij (feit 1)

Voor aanvang van de terechtzitting heeft ING Bank N.V. te Amsterdam – daartoe vertegenwoordigd door [D] – zich ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend strekkende tot vergoeding van schade die verband houdt met verstrekte hypothecaire geldleningen ten behoeve van dertien woningen.
Uit een bij de vordering gevoegd overzicht blijkt dat de vordering geen betrekking heeft op schade ten gevolge van een aan verdachte ten laste gelegd feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en (één van) de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De rechtbank compenseert de door partijen gemaakte kosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt.

10.Beslag

De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van de woning aan de [adres] te [plaats] gevorderd.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte door de verbeurdverklaring van de woning aan de [adres] te [plaats] onevenredig zwaar wordt getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de woning aan de [adres] te [plaats] (op de beslaglijst ook geduid als: [naam], sectie L, nummer 8800) dient te worden verbeurdverklaard omdat dit voorwerp op grond van artikel 33a Sr voor verbeurdverklaring vatbaar is nu deze geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde feiten is verkregen althans de bewezen verklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangekondigd dat op de woning van verdachte aan de [adres] te [plaats] zeer waarschijnlijk conservatoir beslag zal worden gelegd. De woning van verdachte aan [adres] te [plaats] is met verlies verkocht.
Met de verbeurdverklaring van de woning aan de [adres] te [plaats] wordt verdachte dan ook zeer in zijn vermogen getroffen.
De rechtbank zal om die reden, met toepassing van het bepaalde in artikel 33c Sr (de compensatiebevoegdheid), bepalen dat de opbrengst van de verkoop van de woning aan de [adres] als geldelijke tegemoetkoming aan verdachte moet worden betaald. Echter, met dien verstande dat deze opbrengst slechts wordt uitbetaald tot maximaal de hoogte van de hypotheeksom van de woning aan de [adres], te weten een bedrag van € 303.750,00.
De officier van justitie heeft geen verbeurdverklaring gevorderd van de woning aan de [adres] te [plaats] (op de beslaglijst ook geduid als: [naam], sectie L. nummer 5439). Op deze woning rust thans strafvorderlijk beslag zoals bedoeld in artikel 94 Sv. Van conservatoir beslag is (nog) geen sprake. Ten aanzien van de woning aan de [adres] is niet komen vast te staan dat deze in relatie staat tot één van de bewezen verklaarde strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook de teruggave gelasten aan verdachte van de woning aan de [adres] te [plaats].

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 33c, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 2A: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
feit 2B: van het plegen van witwassen een gewoonte maken, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Benadeelde partij (feit 1)
Verklaart ING Bank N.V. te Amsterdam niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat ieder de eigen kosten draagt.
Beslag
Verklaart verbeurd: de woning aan de [adres] te [plaats], [naam], sectie L, nummer 8800.
Bepaalt dat de opbrengst van de verkochte woning aan de [adres] te [plaats], [naam], sectie L, nummer 8800, als geldelijke tegemoetkoming aan veroordeelde wordt uitbetaald, tot een maximum van € 303.750,00.
Gelast de teruggave aan de verdachte van: de woning aan de [adres] te [plaats], [naam], sectie L, nummer 5439.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. E.M. de Stigter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2015
BIJLAGE: De tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2003 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats] en/of [plaats]
, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens )
een of meer geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
te weten
(een) aanvraagformulier (en) en/of werkgeversverklaring (en) en/of
salarisspecificatie(s) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het
oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van onjuiste salaris (sen)
en/of onjuiste salarisgegeven(s) en/of onjuiste opgave van (reeds bestaande)
financiële verplichtingen aan banken ter financiering en verkrijging van een
hypotheciare lening en/of het overleggen bij/aan de notaris ter fine
van/voorafgaand aan het passeren van de leveringsakte en/of hypotheekakte met
betrekking tot de onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de
[adres] te [plaats] (zaak 197) en/of [adres] te [plaats]
(zaak 260) en/of [adres] te [plaats] (zaak 319) ;
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
A.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober
2011 in de gemeente [plaats] en/of [plaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) (van) onderstaande voorwerp (en) ,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen
en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was en/of
- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of
gebruik gemaakt, te weten
- ( een) onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [adres] te
[plaats] (zaak 197) en/of [adres] te [plaats] (zaak 260)
en/of [adres] te [plaats] (zaak 319) en/of
- ( een) geldbedrag (en) van 192.000 Euro (hypothecaire lening zaak 197) en/of
211.000 Euro (hypothecaire lening zaak 260) en/of 303.750 Euro (hypothecaire
lening zaak 319), althans enig(e) geldbedrag (en)
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) , althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerpen) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
B.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 oktober 2011
in de gemeente [plaats] en/of [plaats], althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het
plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte
en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) (van) onderstaande geldbedrag(en),
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld (heeft), althans verborgen en/of
verhuld (heeft) wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag (en) was en/of
- verworven, voorhanden (heeft) gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik
gemaakt,
te weten (contant en/of giraal) ontvangen huurinkomsten van een/de onroerende
za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [adres] te [plaats]
(zaak 260) en/of [adres] te [plaats] (zaak 319),
terwijl hij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist (en) , althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag (en) - onmiddellijk
of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420quater Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/ond 1 Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende (papieren) dossier PESETA bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekofferte van Falcon Leven d.d. 17 maart 2003, zaaksdossier 260, bijlage 11, pagina 92.
3.Het schriftelijke bescheid, te weten: een aanvraag hypotheekofferte d.d. 11 maart 2003, zaaksdossier 260, bijlage 3, pagina 22.
4.Het schriftelijke bescheid: te weten: een koopovereenkomst d.d. 14 maart 2003, zaaksdossier 260, bijlage 20, pagina 145.
5.Het schriftelijke bescheid: te weten: een koopovereenkomst d.d. 14 maart 2003, zaaksdossier 260, bijlage 20, pagina 129.
6.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekofferte van Falcon Leven d.d. 17 maart 2003, zaaksdossier 260, bijlage 11, pagina 91.
7.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekofferte van Falcon Leven d.d. 17 maart 2003, zaaksdossier 260, bijlage 11, pagina 92.
8.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekofferte van Falcon Leven d.d. 17 maart 2003, zaaksdossier 260, bijlage 11, pagina 94.
9.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekakte d.d. 6 juni 2003, zaaksdossier 260, bijlage 10, pagina
10.Het schriftelijke bescheid, te weten: de werkgeversverklaring d.d. 11 maart 2003, zaaksdossier 260, bijlage 13, pagina 99.
11.Het schriftelijke bescheid, te weten: de werkgeversverklaring d.d. 7 april 2003, zaaksdossier 260, bijlage 14, pagina 101.
12.Het proces-verbaal “Financiële en tactische analyse feitencomplex zaak 260” d.d. 12 maart 2012, opgemaakt door [E], zaaksdossier 260, pagina 11.
13.Het schriftelijke bescheid, te weten: de aangifte inkomstenbelasting 2003 d.d. 22 september 2007, zaaksdossier 260, bijlage 8, pagina 38.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 2 december 2014.
15.Het schriftelijke bescheid, te weten: het aanvraagformulier voor een hypothecaire geldlening d.d. 23 april 2004, zaaksdossier 319, bijlage 3, pagina 22.
16.Het schriftelijke bescheid, te weten: het aanvraagformulier voor een hypothecaire geldlening d.d. 23 april 2004, zaaksdossier 319, bijlage 3, pagina 22.
17.Het proces-verbaal van relaas d.d. 9 maart 2012, opgemaakt door [E], zaaksdossier 319, pagina 4.
18.Het schriftelijke bescheid, te weten: het aanvraagformulier voor een hypothecaire geldlening d.d. 23 april 2004, zaaksdossier 319, bijlage 3, pagina 22.
19.Het schriftelijke bescheid, te weten: het aanvraagformulier voor een hypothecaire geldlening d.d. 23 april 2004, zaaksdossier 319, bijlage 3, pagina 24.
20.Het schriftelijke bescheid, te weten: het aanvraagformulier voor een hypothecaire geldlening d.d. 23 april 2004, zaaksdossier 319, bijlage 3, pagina 24.
21.Het proces-verbaal “Financiële en tactische analyse feitencomplex zaak 319” d.d. 9 maart 2012, opgemaakt door [E], zaaksdossier 319, pagina 10.
22.Het proces-verbaal “Financiële en tactische analyse feitencomplex zaak 319” d.d. 9 maart 2012, opgemaakt door [E], zaaksdossier 319, pagina 10.
23.Verklaring verdachte d.d. 31 oktober 2011, persoonsdossier [verdachte], bijlage 12, pagina 97.
24.Het schriftelijke bescheid, te weten: de werkgeversverklaring d.d. 7 juli 2004, zaaksdossier 319, bijlage 13, pagina 54.
25.De verklaring van verdachte d.d. 1 november 2011, zaaksdossier 319, bijlage 28, pagina 140.
26.De verklaring van [medeverdachte] d.d. 22 november 2011, zaaksdossier 319, bijlage 29, pagina 177.
27.De verklaring van [medeverdachte] d.d. 22 november 2011, zaaksdossier 319, bijlage 29, pagina 176.
28.Het schriftelijke bescheid, te weten: de werkgeversverklaring d.d. 10 mei 2004, zaaksdossier 319, bijlage 10, pagina 48.
29.Het schriftelijke bescheid, te weten: een salarisspecificatie d.d. 18 mei 2004, zaaksdossier 319, bijlage 9, pagina 46.
30.Het schriftelijke bescheid, te weten: een salarisspecificatie, zaaksdossier 319, bijlage 11, pagina 50.
31.Het schriftelijke bescheid, te weten: een uitdraai ABS d.d. 28 februari 2012, zaaksdossier 319, bijlage 12, pagina 52.
32.Het proces-verbaal “Financiële en tactische analyse feitencomplex zaak 319” d.d. 9 maart 2012, opgemaakt door [E], zaaksdossier 319, pagina 11.
33.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 2 december 2014.
34.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekakte d.d. 6 juni 2003, zaakdossier 260, bijlage 10, pagina 65.
35.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekakte d.d. 6 juni 2003, zaakdossier 260, bijlage 10, pagina 69.
36.Het schriftelijke bescheid, te weten: een brief d.d. 22 oktober 2003, zaaksdossier 260, bijlage 22, pagina 154.
37.Het schriftelijke bescheid, te weten: een taxatierapport d.d. 12 juli 2011, zaaksdossier 260, pagina
38.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekakte d.d. 13 september 2004, zaaksdossier 319, bijlage 8, pagina 38.
39.Het schriftelijke bescheid, te weten: een hypotheekakte d.d. 13 september 2004, zaaksdossier 319, bijlage 8, pagina 43.
40.Het schriftelijke bescheid, te weten: de brief d.d. 1 oktober 2004 aan Direktbank N.V., zaaksdossier 319, bijlage 24, pagina 123.
41.Het schriftelijke bescheid, te weten: de nota van aannemersbedrijf [F] d.d. 27 september 2004, zaaksdossier 319, bijlage 25, pagina 125.
42.Het schriftelijke bescheid, te weten: de GBA-uitdraai, zaaksdossier 260, bijlage 21, pagina 147 t/m 152.
43.Het schriftelijke bescheid, te weten: de GBA-uitdraai, zaaksdossier 319, bijlage 21, pagina 87 t/m 92.
44.De verklaring van verdachte d.d. 31 oktober 2011, persoonsdossier, pagina 98.
45.De verklaring van verdachte d.d. 31 oktober 2011, persoonsdossier, pagina 98.
46.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 2 december 2014.