ECLI:NL:RBMNE:2015:986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
07.662616-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van geldbedragen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1960 in Suriname, werd beschuldigd van deelname aan een organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, waaronder witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 15 september 2010 betrokken was bij het witwassen van geldbedragen, waarbij hij samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele specifieke tenlasteleggingen, waaronder het witwassen van een woning en hypothecaire lening, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van geldbedragen die uit misdrijf afkomstig waren, en dat hij opzettelijk heeft gehandeld. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank heeft ook de vordering tot verbeurdverklaring van banktegoeden afgewezen, omdat er geen bewijs was dat deze tegoeden uit misdrijf waren verkregen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 07.662616-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1960] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzittingen van 15 en 29 maart 2012, 5 en 6 juli 2012, 6 en 26 november 2012, 26 maart 2013, 9 april 2013, 9 en 12 september 2013, 11, 12, 19 en 20 november 2013, 19 december 2013, 20 maart 2014 en 10 april 2014. Het onderzoek ter terechtzitting is (opnieuw) aangevangen op 17 november 2014 en heeft vervolgens plaatsgevonden op de openbare terechtzittingen van 18 en 20 november 2014, 2 december 2014 en 2 februari 2015.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 2 december 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman mr. J.A. Huibers, advocaat te Amsterdam, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie (feit 1.) en aan (gewoonte)witwassen van een woning, een hypothecaire geldlening betreffende deze woning en geldbedragen (feit 2.).

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4
Waardering van de bewijsmiddelen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen hetgeen de verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd, met uitzondering van het onder 2. ten laste gelegde witwassen van de woning aan de [adres] te [plaats], de hypothecaire geldlening ten behoeve van deze woning en de geldbedragen gestort op een rekening van [zoon medeverdachte 1].
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de hem onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis bespreekt de rechtbank eerst feit 2. en vervolgens feit 1.
Feit 2.
De onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [plaats] en de daarbij behorende hypothecaire geldlening van € 212.907,47
De rechtbank is met het openbaar ministerie en de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen van de woning aan de [adres] te [plaats] en de hypothecaire geldlening van € 212.907,47 ten behoeve van deze woning. Immers bevinden zich in het dossier geen stukken die betrekking hebben op (het witwassen van) dit pand en de hypothecaire geldlening, hetgeen betekent dat ieder wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
Geldbedragen gestort op rekening van [zoon medeverdachte 1]
De rechtbank is voorts met het openbaar ministerie en de verdediging van oordeel dat vrijspraak dient te volgen van het door verdachte storten van geldbedragen van € 57.867,--, € 5.000,-- en € 5.000,-- op een of meer bankrekeningen van [zoon medeverdachte 1], geboren op [2008]. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Uit de tot het dossier behorende stukken blijkt dat in de periode 6 mei 2008 tot en met 15 juli 2011 voornoemd (totaal)bedrag van € 57.867,-- van een bankrekening van verdachte is overgeboekt naar een bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), geboren [1964] (zaaksdossier 131, pag. 2003). Derhalve kan niet bewezen worden verklaard dat dit bedrag, zoals ten laste is gelegd, is overgemaakt naar een rekening van [zoon medeverdachte 1].
Het eerste bedrag van € 5.000,-- is eveneens overgemaakt naar een bankrekening van [medeverdachte 1]. Deze overboeking heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010 vanaf een bankrekening van verdachte (zaaksdossier 131, pag. 2003).
Ten slotte is het tweede bedrag van € 5.000,-- op 18 juli 2010 overgemaakt
vanafeen bankrekening van [zoon medeverdachte 1]
naareen bankrekening van verdachte, terwijl het omgekeerde ten laste is gelegd (zaaksdossier 131, pag. 2003).
Geldbedragen gestort op rekening van [medeverdachte 2]
Verdachte heeft meermalen geldbedragen op zijn eigen bankrekening gestort en vervolgens overgeboekt naar een bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) in Suriname. Het gaat hierbij om bedragen van in totaal € 269.200,-- en € 62.825,-- (zaaksdossier 131, pag. 2002).
Ten laste is gelegd het medeplegen van gewoontewitwassen van deze geldbedragen. De rechtbank overweegt dat voor het medeplegen van gewoontewitwassen bewezen moet worden dat deze geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat bij verdachte sprake is van het opzettelijk plegen van dit misdrijf.
Verdachte heeft op beide punten gemotiveerd verweer gevoerd en, kort gezegd, het volgende verklaard. Verdachte heeft deze bedragen contant ontvangen van [medeverdachte 1] met het verzoek om deze op de bankrekening van [medeverdachte 2] te storten. Hij heeft deze bedragen eerst op zijn eigen rekening gestort en vervolgens overgeboekt naar [medeverdachte 2]. Verdachte heeft enkele keren bij [medeverdachte 1] geïnformeerd naar de herkomst van deze bedragen en kreeg als antwoord dat deze door klanten van [medeverdachte 2] contant aan [medeverdachte 1] waren voldaan in verband met de aankoop van auto’s en onroerend goed. Het was verdachte bekend dat [medeverdachte 2] in auto’s en onroerend goed handelde en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een vriendschappelijke en zakelijke relatie onderhielden. [medeverdachte 2] is een neef van verdachte en [medeverdachte 1] is een vriend van verdachte en voor hen beide is hij een vertrouwenspersoon. Verdachte heeft er voorts op gewezen dat in Suriname en onder Surinamers in Nederland een ‘cash-cultuur’ bestaat.
De rechtbank overweegt dat de verdediging van medeverdachte [medeverdachte 2] in diens strafzaak stukken heeft aangeleverd welke door het openbaar ministerie tevens zijn gevoegd in de strafzaak tegen verdachte. Dit betreft concrete en gedetailleerde specificaties die kennelijk een totale geldstroom van € 1.531.910,-- verklaren, alsmede dat deze specificaties verifieerbaar zijn en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk zijn aan te merken. Het openbaar ministerie is dit oordeel eveneens toegedaan. Gelet hierop lag het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om bewijs bij te brengen van zodanige feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat het niet anders kan dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek gedaan naar deze geldstroom. De rechtbank concludeert dat op grond van dit nadere onderzoek vragen gesteld kunnen worden bij een aantal overboekingen van verdachte naar [medeverdachte 2]. Op zichzelf valt dan ook niet uit te sluiten dat de betreffende gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn. Uit het onderzoek van het openbaar ministerie blijkt echter in onvoldoende mate van feiten en omstandigheden die - op zichzelf of in onderling verband en samenhang bezien - tot het oordeel kunnen leiden dat het niet anders kan zijn dan dat de desbetreffende geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde witwassen van de door verdachte naar [medeverdachte 2] overgeboekte geldbedragen van (in totaal) € 269.200,-- en € 62.825,--.
Geldbedragen gestort op de bankrekening van verdachte en overgeboekt naar rekeningen van notarissen [1]
Uit een analyse van de ABN-Amro bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] [2] ten name van verdachte blijkt dat van deze rekening meerdere geldbedragen zijn overgeboekt naar bankrekeningen van notarissen, waaronder in de ten laste gelegde periode:
  • op 9 februari 2009 naar bankrekening [rekeningnummer] ten name van [()] notarissen drie bedragen van elk € 10.000,-- met als omschrijving ‘[()]’;
  • op 15 september 2010 naar bankrekening [rekeningnummer] ten name van [()] notarissen bedrag van € 45.000,-- zonder nadere omschrijving.
Bij de behandeling ter terechtzitting van 2 december 2014 is aan verdachte voorgehouden dat hij een aantal keren geldbedragen heeft overgemaakt naar [()] notarissen. Verdachte heeft daarop verklaard dat dit juist is en dat hij deze geldbedragen had ontvangen van [medeverdachte 1]. [3]
Verdachte heeft over de (in totaal) € 30.000,-- verklaard dat hij het geld contant heeft ontvangen van [medeverdachte 1] [4] en dat hij het in opdracht van [medeverdachte 1] moest overboeken naar [()] notarissen. [5]
Over het bedrag van € 45.000,-- heeft verdachte verklaard: ‘
Dat geld heb ik contant van [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) [6] gehad en vervolgens heb ik het op mijn rekening gestort. Ik heb op verzoek van [medeverdachte 1] dit geld overgeboekt naar notaris [()]. Ik veronderstel dat dit is om een huis te kopen. Meestal bracht [medeverdachte 1] het geld bij mij thuis. Ik heb dit geld in mijn jaszakken gestopt en ben op de tram gestapt en toen naar de bank gegaan en heb het daar gestort’. [7]
Nadere overwegingen met betrekking tot witwassen
Uitgangspunten uit de rechtspraak van de Hoge Raad
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 28 september 2004 (NJ 2007, 278) heeft geoordeeld dat op grond van het doel en de strekking van de strafbaarstelling in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf afkomstig is” indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (Hoge Raad 13 juli 2010, NJ 2010, 456). Het is aan het openbaar ministerie bewijs bijeen te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De rechtbank overweegt dat uit de tot het strafdossier van verdachte behorende stukken niet is gebleken van een legale bron of herkomst van de contante gelden die door verdachte op zijn rekening zijn gestort en vervolgens zijn overgeboekt naar de bankrekening van een notaris. Dit betekent dat ten aanzien van verdachte een ernstig vermoeden bestaat dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Onder die omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Die verklaring dient concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn (NJ 2010, 460).
Verdachte heeft verklaard [8] dat hij alleen voor [medeverdachte 1] dergelijke bedragen naar een ander heeft overgeboekt en dat dit drie of vier keer is voorgekomen. Hij heeft telkens aan [medeverdachte 1] gevraagd waar het geld vandaan kwam en [medeverdachte 1] heeft hem geantwoord dat het om de handel in onroerend goed in Suriname ging; verdachte ging er daarom vanuit dat het wel goed was. [medeverdachte 1] was een druk zakenman en had om die reden geen tijd om de stortingen zelf te doen. Bovendien was hij, verdachte, gewend om voor zijn werkgever grote bedragen bij de bank te storten en woonde hij vlak bij deze bank, zodat hij het storten van geld eenvoudig voor [medeverdachte 1] kon verzorgen. Voorts bestond tussen [medeverdachte 1] en verdachte een vertrouwensband en heeft verdachte er (ook in dit kader) op gewezen dat in Suriname en onder Surinamers in Nederland een ‘cash-cultuur’ bestaat.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte gegeven verklaring omtrent de herkomst van de geldbedragen niet meer omvat dan de enkele stelling dat [medeverdachte 1] hem heeft meegedeeld dat deze bedragen waren verkregen uit de handel in onroerend goed. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring van verdachte voor de herkomst van de geldbedragen niet alleen niet concreet maar ook op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat betalingen betreffende onroerend goed-transacties niet contant worden gedaan maar via bankrekeningen verlopen. De stelling van verdachte dat onder Surinamers een ‘cash-cultuur’ bestaat doet daaraan, gelet op de hoogte van de bedragen en de omstandigheid dat het transacties in onroerend goed betreft, niet af. Het is temeer onwaarschijnlijk dat meerdere van dergelijke transacties in contanten worden voldaan. Bovendien acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat indien het zou gaan om
legalecontante inkomsten uit onroerend goed-transacties, [medeverdachte 1] als zakenman en handelaar in onroerend goed deze gelden niet zelf op zijn eigen bankrekening stort of laat storten, maar dat hij dit in contanten afdraagt aan verdachte met de opdracht om dit geld op zijn, verdachtes, rekening te storten en vervolgens over te boeken naar de rekening van een derde.
Gelet op het voorgaande dient de verklaring van verdachte terzijde te worden geschoven. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Verdachte heeft, door te handelen zoals hiervoor omschreven, zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij zich schuldig zou maken aan het witwassen van uit misdrijf afkomstige geldbedragen en hij heeft deze kans ook willens en wetens aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve sprake van opzet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Van de strafverzwarende omstandigheid dat sprake zou zijn van gewoontewitwassen wordt verdachte vrijgesproken nu slechts twee witwashandelingen bewezen kunnen worden.
Feit 1.
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, betrekt de rechtbank alleen de feiten die bewezen kunnen worden verklaard, zoals hiervoor is omschreven, alsmede de zich in het dossier bevindende feiten en omstandigheden die (concreet) in het door het openbaar ministerie opgestelde bewijsmiddelenoverzicht worden genoemd én uitdrukkelijk ter zitting zijn besproken. Het openbaar ministerie heeft een zeer omvangrijk dossier aangeleverd, waarin tal van zaken worden genoemd die mogelijk een strafrechtelijk verwijt zouden kunnen opleveren. In de voorbereiding op de zitting heeft de rechtbank het openbaar ministerie verzocht een bewijsmiddelenoverzicht op te stellen, zodat niet alleen verdachte en zijn raadsman maar ook de rechtbank zich adequaat op de zitting zou kunnen voorbereiden. Gelet op de omvang van het dossier en de veelheid aan mogelijke strafbare feiten, kon immers niet van verdachte worden gevergd dat hij zich adequaat zou voorbereiden op alle feiten en omstandigheden die het openbaar ministerie en/of de rechtbank mogelijk van belang zou kunnen achten bij de beoordeling van dit feit. Voor zover het openbaar ministerie slechts in min of meer algemene bewoordingen heeft verwezen naar andere zaaksdossiers of naar indicaties voor de omvang van het witwassen, gaat de rechtbank daaraan dan ook voorbij. Dit geldt ook voor zaken die de rechtbank ambtshalve bekend zijn geworden omdat deze bij de behandeling ter terechtzitting van de strafzaken tegen medeverdachten zijn besproken, waarbij ook de naam van verdachte is genoemd.
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een organisatie en dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Het moet daarbij gaan om een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen. Van deelname is sprake indien de deelnemer tot de organisatie behoort en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. De deelnemer dient in zijn algemeenheid wetenschap te hebben gehad dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uit de motivering van het onder 2. bewezen verklaarde feit en de verklaring van verdachte drie of vier keer gelden van [medeverdachte 1] heeft ontvangen die hij op zijn rekening heeft gestort en doorgestort aan een derde, volgt dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband, waarbij verdachte zich gedurende langere tijd schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Verdachte heeft daarbij samengewerkt met [medeverdachte 1].
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de in de tenlastelegging genoemde ‘hypotheekfraude’ en ‘vastgoedfraude’ nu niet (geheel) duidelijk is welke betekenis aan deze termen dient te worden toegekend en deze termen ook overigens niet strafrechtelijk relevant zijn.
Door bovengenoemde wijze van samenwerken, de nauwe afstemming onderling en het bewezen verklaarde tijdsverloop is voldaan aan het vereiste van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er sprake is geweest van een criminele organisatie.
De rechtbank stelt voorts op grond van de bewezen verklaarde feiten vast dat het doel van deze organisatie het plegen van misdrijven was, namelijk het witwassen van geldbedragen.
Dat ook het verschaffen van verblijf/woonruimte aan illegale vreemdelingen in Nederland en/of het plegen van geweldsdelicten en/of bedreigen met geweldsdelicten een doel van de organisatie was, zoals door de officier van justitie is betoogd, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank ziet daartoe geen aanknopingspunten in het dossier en zal verdachte van dit deel van het onder 1. ten laste gelegde vrijspreken.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 15 september 2010 in de gemeente Amsterdam heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van witwassen;
2.
hij in de periode van 1 januari 2009 tot en met 15 september 2010 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander telkens van onderstaande voorwerpen heeft
- verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was en
‐ verworven en voorhanden gehad en overgedragen, te weten
‐ geldbedragen contant gestort op zijn, verdachtes, bankrekening en
‐ (waarvan) geldbedragen (werden) gestort op (een) rekening(en) van een (of meer) ander(en)
in opdracht van en/of in overleg met een ander, medeverdachte [medeverdachte 1],
terwijl hij verdachte en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1.:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Feit 2.:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd..

7.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de onder 1. en 2. bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen. Voor het geval de rechtbank verdachte niet vrijspreekt van het ten laste gelegde heeft de raadsman gewezen op een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder meer inhoudende dat verdachte al gedurende 28 jaar een dienstverband heeft bij de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij en dat, indien hij zal worden veroordeeld, ontslag zal volgen en niet kan worden verwacht dat verdachte, gelet op zijn leeftijd, opleiding en strafblad, nog elders een baan zal kunnen vinden. De raadsman heeft voorts gewezen op de duur van de onderhavige procedure en de onzekerheid die dit voor verdachte heeft meegebracht.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Bij het bepalen van de aard en de ernst van de deelname aan een criminele organisatie betrekt de rechtbank, anders dan het openbaar ministerie, alleen de feit zoals hiervoor omschreven bij de waardering van de bewijsmiddelen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van geldbedragen. Door het witwassen werd de werkelijke, criminele herkomst van deze geldbedragen versluierd en werd daaraan een legale herkomst verschaft.
De rechtbank neemt verdachte het voorgaande zeer kwalijk. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in ernstige mate schaden van (het vertrouwen in) het financiële en economische verkeer. Verdachte heeft zich hier kennelijk geen rekenschap van gegeven en zich niet bekommerd om mogelijke schadelijke gevolgen van deze gedragingen voor anderen.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij haar beslissing houdt de rechtbank voorts rekening met de lange duur van de procedure en ten slotte met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.

9.Beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de tegoeden op een tweetal bankrekeningen van verdachte ten bedrage van € 1.831,58 en € 11.201,33.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van voornoemde tegoeden af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat geen aanwijzingen bestaan dat de door het openbaar ministerie bedoelde banktegoeden van verdachte ten bedrage van € 1.831,58 en € 11.201,33 uit het misdrijf witwassen zijn verkregen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen en de teruggave gelasten aan verdachte van de hem toebehorende banktegoeden van € 1.831,58 en € 11.201,33.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte deswege strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht (berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag);
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 3 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- wijst af de vordering tot verbeurdverklaring van de banktegoeden ten bedrage van € 1.831,58 en € 11.201,33;
- gelast de teruggave aan verdachte van de banktegoeden ten bedrage van € 1.831,58 en € 11.201,33.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. E.M. de Stigter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst en L.J. Verborg, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij in de periode van 1 december 2005 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Almere en/of Lelystad en/of Amsterdam, althans in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van valsheid in geschrift ten behoeve van hypotheekfraude en/of vastgoedfraude en/of het verschaffen van verblijf/woonruimte aan illegale vreemdelingen in Nederland en/of het plegen van witwassen en/of het plegen van witwassen en/of het plegen van geweldsdelicten en/of bedreigen met geweldsdelicten; (zaak 309)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) (van) onderstaande voorwerp(en)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld (heeft), dan wel verborgen en/of verhuld (heeft) wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/was en/of
‐ verworven en/of voorhanden (heeft) gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruikt gemaakt, te weten
‐ een onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (zaak 51) en/of
‐ een geldbedrag van 212.907,47 Euro (hypothecaire lening zaak 51), althans enig geldbedrag en/of
‐ (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 553.685 Euro, althans enig geldbedrag, (contant) gestort op zijn, verdachtes, bankrekening en/of
‐ (waarvan) (een) geldbedrag(en) (werd(en)) gestort op (een) rekening(en) van een (of meer) ander(en) waaronder
medeverdachte [medeverdachte 2], te weten 269.200 Euro en/of 62.825 Euro, althans enig geldbedrag en/of
[zoon medeverdachte 1] (geboren op [2008]), te weten 57.867 Euro en/of 5.000 Euro en/of 5.000 Euro,
in opdracht van en/of in overleg met (een) ander(en), waaronder medeverdachte [medeverdachte 1],
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in het papieren dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal relaas onderzoek gewoontewitwassen, zaaksdossier 131, pagina 37 en Proces-verbaal analyse bankrekeningen t.n.v. [verdachte], zaaksdossier 131, pagina’s 2002-2003
3.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 december 2014
4.Proces-verbaal verhoor d.d. 10 november 2011, persoonsdossier [verdachte], pagina 55
5.Proces-verbaal verhoor d.d. 1 november 2011, persoonsdossier [verdachte], pagina 45
6.Proces-verbaal verhoor d.d. 10 november 2011, persoonsdossier [verdachte], pagina 55
7.Proces-verbaal verhoor d.d. 1 november 2011, persoonsdossier [verdachte], pagina 45
8.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer d.d. 2 december 2014