ECLI:NL:RBMNE:2015:9580

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juni 2015
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
07.662741-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens vrijspraak in strafzaak

In de ontnemingszaak met parketnummer 07.662741-11 heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 juni 2015 uitspraak gedaan. De zaak betreft een ontnemingsvordering die is gebaseerd op vermeend wederrechtelijk verkregen voordeel, voortkomend uit de verhuur van woningen en de overwaarde van deze woningen. De betrokken persoon, aangeduid als [niet-veroordeelde], was eerder vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, waaronder valsheid in geschrift en witwassen. De ontnemingsvordering werd ingediend door het openbaar ministerie, dat een bedrag van € 114.576,-- vorderde, gebaseerd op een rapport van een financieel deskundige van de politie.

Tijdens de zitting op 9 juni 2015 heeft de officier van justitie gevorderd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zou worden verklaard in de ontnemingsvordering, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad uit 2009. De raadsvrouw van [niet-veroordeelde] heeft de vordering van de officier van justitie bestreden en verzocht om afwijzing van de ontnemingsvordering, dan wel om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank heeft overwogen dat het arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is, aangezien er geen sprake was van een nietigverklaring van de dagvaarding in de strafzaak. Gezien de vrijspraak van [niet-veroordeelde] in de strafzaak, heeft de rechtbank geoordeeld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarmee de rechtbank de ontnemingsvordering niet toekent.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 07.662741-11 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 juni 2015
in de ontnemingszaak tegen
[niet-veroordeelde] ,
geboren [1975] te [geboorteplaats] IJsselmeerpolder,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna te noemen: [niet-veroordeelde] .

1.PROCEDURE

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek, te weten:
  • de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van 14 juni 2012 ten bedrage van € 114.576,--;
  • een Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 27 april 2012, opgemaakt door [A] , buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam als financieel deskundige bij de Financiële Recherche Dienst van Politie Flevoland;
- de overige stukken behorende tot het ontnemingsdossier met parketnummer 07.662741-11, waartoe onder meer behoren:
  • een nadere conclusie van 31 maart 2015 van het openbaar ministerie;
  • een brief van 20 april 2015 van mr. V.C. van der Velde en mr. T.S.S. Overes, advocaten te Almere;
- de stukken behorende tot het strafdossier met parketnummer 07.662741-11, waartoe onder meer behoort het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 16 februari 2015.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2015, waarbij zijn gehoord
  • mr. C.J. Zweers, officier van justitie;
  • mr. T.S.S. Overes, raadsvrouw van [niet-veroordeelde] .

2.BEOORDELING

De ontnemingsvordering is gebaseerd op vermeend wederrechtelijk verkregen voordeel, bestaande uit de opbrengsten uit verhuur van woningen en/of de overwaarde van deze woningen.
[niet-veroordeelde] is bij vonnis van deze rechtbank van 16 februari 2015 vrijgesproken van de haar ten laste gelegde feiten, te weten valsheid in geschrift (feit 1.) en witwassen van woningen, hypothecaire geldleningen en inkomsten uit verhuur van een woning (feit 2.).
De officier van justitie heeft gevorderd het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de ontnemingsvordering. Zij heeft daartoe verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG4258).
De raadsvrouw heeft primair bepleit de vordering van de officier van justitie af te wijzen althans op nihil te stellen en subsidiair om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De rechtbank overweegt dat het arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2009 ziet op de situatie waarbij de dagvaarding in de onderliggende strafzaak nietig is verklaard. In de strafzaak tegen [niet-veroordeelde] is echter geen sprake van nietigverklaring van de dagvaarding, maar is [niet-veroordeelde] vrijgesproken van het haar ten laste gelegde.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet, gelet op voornoemde vrijspraak, worden afgewezen.

3.BESLISSING

De rechtbank wijst de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mrs. M.C. Oostendorp en E.M. de Stigter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2015.