ECLI:NL:RBMNE:2015:952

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
07.662741-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrift en witwassen in een complexe strafzaak met meerdere zittingen en verweren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en witwassen. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer en heeft een lange voorgeschiedenis met meerdere zittingen die plaatsvonden tussen 2012 en 2015. De verdachte werd beschuldigd van het valselijk opmaken van hypothecaire aanvraagformulieren en het witwassen van woningen en huurinkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging is gewijzigd en dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de feiten die haar zijn ten laste gelegd. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bevestigd. De rechtbank heeft de bewijswaardering van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig overwogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte is integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook de vordering tot verbeurdverklaring van de panden afgewezen en de teruggave aan de verdachte gelast. De benadeelde partijen, SNS Bank N.V. en ING Bank N.V., zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er geen rechtstreeks verband was met de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 07.662741-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1975] te [geboorteplaats]. IJsselmeerpolder,
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Behandelingen van deze zaak hebben plaatsgevonden op 16 en 29 maart 2012, 4 en 6 juli 2012, 6 en 26 november 2012, 26 maart 2013, 9 april 2013, 9 en 12 september 2013, 11, 12, 19 en 20 november 2013, 19 december 2013, 20 maart 2014 en 10 april 2014.
Het onderzoek ter terechtzitting is (opnieuw) aangevangen op 17 november 2014 en heeft vervolgens plaatsgevonden op de openbare terechtzittingen van 18, 20 en 27 november 2014 en 2 februari 2015.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 27 november 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift (feit 1.) en witwassen van woningen, hypothecaire geldleningen en inkomsten uit verhuur van een woning (feit 2.).
De rechtbank begrijpt dat de steller van de tenlastelegging ten aanzien van de leveringsakte en de hypotheekaktes genoemd onder feit 1. (ook) heeft bedoeld ten laste te leggen dat de genoemde geschriften ‘
valselijk zijn opgemaakt en/of vervalst, bestaande die valsheid uit’ het (mee) ondertekenen van die geschriften, waarin - verkort weergegeven - een verplichting was opgenomen om het pand zelf te gaan bewonen en/of een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand zonder voorafgaande toestemming van de hypotheekverstrekker.
De rechtbank zal de tenlastelegging in die zin gewijzigd lezen en de tekst van de tenlastelegging dienovereenkomstig aanpassen. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad. Immers heeft de verdediging geen verweer gevoerd met betrekking tot dit punt en is ook overigens ter terechtzitting gebleken dat de tekst van de tenlastelegging voor verdachte en haar raadsvrouw duidelijk is.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft bepleit de dagvaarding voor wat betreft het onder 2. ten laste gelegde (als geheel) partieel nietig te verklaren, omdat het ten laste gelegde onvoldoende feitelijk en bovendien onbegrijpelijk is. Immers zijn de onderdelen “
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, en/of omgezet (…) althans gebruik gemaakt” onvoldoende gespecificeerd waardoor uit het ten laste gelegde niet kan worden opgemaakt welke gedragingen van verdachte zouden hebben geleid tot witwassen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Voor de gedragingen verwerven, voorhanden hebben en overdragen heeft de Hoge Raad reeds bij arrest van 9 februari 1999 (NJ 1999/327) geoordeeld dat deze termen voldoende feitelijke betekenis hebben, zodat ze niet nader omschreven hoeven te worden. De stelling van de verdediging dat de Hoge Raad in voornoemd arrest heeft geoordeeld dat voor de termen verhullen, verbergen, omzetten en gebruiken, mogelijk wel een nadere omschrijving nodig zal zijn, berust op een onjuiste lezing van dat arrest. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in de tenlastelegging gebezigde gedragingen omzetten en gebruiken, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk welke feitelijke gedragingen verdachte worden verweten.
De rechtbank verwerpt dit beroep op de partiële nietigheid van de dagvaarding.
De verdediging heeft tevens bepleit de dagvaarding voor wat betreft het onder 2.B ten laste gelegde partieel nietig te verklaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het ten laste gelegde onvoldoende feitelijk en bovendien onbegrijpelijk is, aangezien gewoontewitwassen niet kan worden gepleegd in de culpoze variant.
De rechtbank overweegt dat onder 2.B in één feit zowel schuldwitwassen (artikel 420quater van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr), witwassen (artikel 420bis Sr) en gewoontewitwassen (artikel 420ter Sr) van ontvangen huurinkomsten van de woning aan de [adres] te [woonplaats] ten laste is gelegd. Daarmee heeft de officier van justitie de rechtbank een keuze geboden hetgeen geenszins in strijd is met het bepaalde in artikel 261 Sv. Immers, indien de rechtbank het voor een bewezenverklaring van witwassen en gewoontewitwassen (een specialis van witwassen) vereiste opzet niet aanwezig acht, zal de rechtbank daarvan vrijspreken en indien voldoende bewijs voorhanden is voor schuldwitwassen daarvoor veroordelen. Dit onderdeel van de dagvaarding behelst tegen het licht van de inhoud van het dossier tevens een voldoende duidelijke en feitelijke omschrijving van hetgeen aan verdachte wordt verweten.
Dit verweer slaagt dus evenmin en de rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de dagvaarding geldig is.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft overeenkomstig de ter zitting van 27 november 2014 overgelegde pleitaantekeningen bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de
vervolging aangezien sprake is van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust, althans minimaal met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan haar recht op een behoorlijke behandeling van de onderhavige strafzaak. Er is sprake van vormverzuimen die ertoe leiden dat de procedure niet meer ‘as a whole fair’ is te noemen, aldus de verdediging.
De rechtbank stelt vast dat de inhoud van genoemde pleitaantekeningen exact overeenkomt met de inhoud van de pleitaantekeningen die de verdediging op de zitting van 12 november 2013 heeft voorgedragen en overgelegd.
De rechtbank overweegt dat zij bij beslissing van 19 december 2013 gemotiveerd heeft geoordeeld dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Deze beslissing is neergelegd in een proces-verbaal, dat onderdeel uitmaakt van het dossier.
In dit stadium van de procedure mag van de verdediging worden verlangd dat zij eerder gevoerde verweren die zij wenst te handhaven nader onderbouwt. Daarbij mag van de verdediging ten minste worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft waarom het eerdere oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn. De verdediging heeft dit echter nagelaten en heeft de verweren slechts opnieuw in volle omvang herhaald. Hiermee heeft zij de verweren onvoldoende concreet onderbouwd. Reeds daarom verwerpt de rechtbank deze verweren.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
De rechtbank heeft ten slotte vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen hetgeen de verdachte onder 1., 2.A en 2.B ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte integraal vrij te spreken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: valsheid in geschrift
Aanvraagformulieren
De rechtbank heeft geconstateerd dat een drietal hypothecaire geldleningen is verstrekt met de woning aan de [adres] te [woonplaats] als onderpand.
De eerste hypotheek is gevestigd op 6 november 2001 en valt daarmee buiten de tenlastegelegde periode. Reeds daarom zal verdachte van het valselijk opmaken van het aanvraagformulier ter verkrijging van deze hypothecaire geldlening worden vrijgesproken.
Het aanvraagformulier op naam van verdachte en haar partner [partner] (hierna: [partner]) voor de tweede hypothecaire geldlening van € 212.118,00 met de [adres] als onderpand dateert van 5 augustus 2003 (zie pagina 322, zaak 18). Dit formulier is door de heer [A], hypotheekadviseur, ingediend bij de ING Bank. Verdachte noch [partner] hebben het formulier ondertekend. Op dat moment hadden verdachte en [partner] de woning aan de [adres] te [woonplaats] belast met een hypotheek van € 140.671,87 in eigendom.
Het aanvraagformulier op naam van verdachte en [partner] voor de derde hypotheek ten bedrage van € 70.000,00 dateert van 23 mei 2008 en is afgesloten in verband met een verbouwing van de [adres]. Dit formulier is bij de ING Bank ingediend door [X] en niet door verdachte of [partner] ondertekend. Op het formulier staat bij de vraag of er nog meer registergoederen in eigendom zijn en of deze belast zijn met een hypothecaire inschrijving “nee” als antwoord opgenomen. Op dat moment hadden verdachte en [partner] meerdere onroerende zaken belast met hypotheek in eigendom.
Tevens bevindt zich in het dossier een ongetekend aanvraagformulier van 5 oktober 2007 (zie p. 72 tot en met 76, zaak 8) op naam van verdachte voor een hypothecaire geldlening van € 140.000,00 voor de aanschaf van het pand [adres] te [woonplaats]. Dit formulier is door de heer [Y], werkzaam bij de tussenpersoon PQ Finance, ingediend bij de SNS Bank. Bij de vraag of verdachte financiële verplichtingen heeft of onroerende zaken in eigendom heeft is “nee” ingevuld. Verdachte had op dat moment meerdere onroerende zaken belast met hypotheek in eigendom.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen genoemde aanvraagformulieren valselijk heeft opgemaakt, door het doen van een onjuiste opgave van reeds bestaande financiële verplichtingen en reeds in eigendom zijnde onroerende zaken.
Immers, daargelaten de vraag of de niet-ondertekende aanvraagformulieren als ‘geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen’ kunnen worden aangemerkt en daargelaten de vraag of op het formulier van 5 augustus 2003 wel een opgave van reeds bestaande financiële verplichtingen en reeds in eigendom zijnde onroerende zaken had moeten worden gedaan, omdat niet duidelijk is waar op dat formulier die informatie had moeten worden ingevuld, is het voor de rechtbank niet vast te stellen of de gegevens op de aanvraagformulieren met medeweten van verdachte zijn verstrekt. Van een bewuste en nauwe samenwerking met [partner] en/of de diverse tussenpersonen is niet gebleken. Ook biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het (medeplegen van het) valselijk opmaken van het aanvraagformulier. Verdachte zal dan ook van het medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van genoemde aanvraagformulieren worden vrijgesproken.
Leveringsaktes en hypotheekaktes
Aangaande de verdenking van valsheid in geschrift met betrekking tot de leveringsakte - met daarin opgenomen de verplichting om het pand zelf te gaan bewonen - van het pand [adres] en de verdenking van valsheid in geschrift met betrekking tot de hypotheekaktes met betrekking tot de panden [adres] en [adres], waarin een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand zonder toestemming van de hypotheekverstrekker, overweegt de rechtbank als volgt.
De leveringsakte van de bouwgrond van de woning [adres] dateert van
6 november 2011 en valt dus buiten de tenlastegelegde periode, zodat verdachte reeds daarom van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, komt - voor zover overigens relevant – naar het oordeel van de rechtbank in de tenlastelegging voldoende feitelijk tot uitdrukking dat de hypotheekaktes zijn opgemaakt door een notaris en niet door verdachte. Evenmin volgt de rechtbank de verdediging in haar betoog dat vrijspraak voor deze onderdelen van de tenlastelegging dient te volgen, reeds omdat de minuut van de hypotheekaktes zich niet in het dossier bevindt en daarom niet gecontroleerd kan worden of verdachte deze aktes heeft getekend. Nu verdachte niet heeft ontkend dat zij de aktes heeft ondertekend en de hypotheken daadwerkelijk zijn verstrekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verdachte de aktes niet zou hebben getekend.
De rechtbank heeft, gelet op de zich in het dossier bevindende hypotheekakte van
17 december 2007 en de verklaring van verdachte dat zij het pand [adres] heeft gekocht voor € 140.000,00 en dat voor dat bedrag een hypotheek bij de SNS bank is afgesloten, vastgesteld dat verdachte een hypotheekakte ten aanzien van dat pand heeft ondertekend, waarin een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand, zonder toestemming van de hypotheekverstrekker. De rechtbank heeft eveneens vastgesteld, gelet op de zich in het dossier bevindende hypotheekakte van 10 september 2003 en de verklaring van verdachte dat zij voor het pand [adres] samen met [partner] in 2003 een hypotheek bij de ING Bank heeft afgesloten, dat verdachte een hypotheekakte met betrekking tot dit pand heeft meeondertekend, waarin een verhuurverbod was opgenomen.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze aktes daarmee ook valselijk zijn opgemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Het enkele ondertekenen van een hypotheekakte, waarin een verhuurverbod behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de bank is opgenomen levert geen valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 Sr op. Een akte bewijst immers slechts dat een bepaalde afspraak tussen partijen is gemaakt. De enkele omstandigheid dat een van beide partijen bij het tekenen van de akte al voornemens is de afspraak niet na te komen, daargelaten dat deze omstandigheid als onderdeel van de valsheid in de tenlastelegging ontbreekt, maakt niet dat de akte valselijk is opgemaakt. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging eveneens vrijspreken.
Feit 2.: witwassen
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie aan de verdenkingen van witwassen de onder feit 1. tenlastegelegde verdenkingen van valsheid in geschrift met betrekking tot de hypotheekaanvraagformulieren en de hypotheekakte met betrekking tot het pand [adres] ten grondslag heeft gelegd. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de verdenkingen van die feiten is niet komen vast te staan dat (verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat) de woningen aan de [adres] en de [adres], de hypothecaire geldleningen en de ontvangen huurinkomsten van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal van de verdenkingen van witwassen dus eveneens worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank verdachte vrijspreken van alle haar ten laste gelegde feiten.

5.Beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van panden gelegen aan de:
  • [adres] te [woonplaats] en
  • [adres] te [woonplaats].
De officier van justitie heeft gesteld dat deze panden uit misdrijf zijn verkregen en dat het in het bezit laten van deze panden het laten voortduren van witwassen betekent, hetgeen een ongewenste en onrechtmatige situatie is waar een einde aan moet komen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van voornoemde panden af te wijzen omdat zij heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het haar ten laste gelegde. Zij heeft voorts gesteld dat in geval van een executoriale verkoop van de woningen de kans op een restschuld groot is en derhalve afwijzing van de vordering in het belang is van zowel verdachte als van de betreffende banken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, nu verdachte integraal wordt vrijgesproken, de vordering van de officier van justitie afwijzen en de teruggave van de panden gelasten aan verdachte.

6.Benadeelde partijen

Benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht (feit 1.)
Voor aanvang van de terechtzitting heeft SNS Bank N.V. te Utrecht – daartoe vertegenwoordigd door [C] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade welke verband houdt met hypothecaire geldleningen betreffende drie panden die deel uitmaken van het Peseta-onderzoek.
Uit een bij de vordering gevoegd overzicht blijkt dat de vordering onder meer betrekking heeft op schade welke ziet op het pand aan [adres] te [woonplaats].
De benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van de haar onder 1. ten laste gelegde feiten, welke onder meer betrekking hebben op de woning aan [adres] te [woonplaats], zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de kosten aldus compenseren, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam (feit 1.)
Voor aanvang van de terechtzitting heeft ING Bank N.V. te Amsterdam – daartoe vertegenwoordigd door [M] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade welke verband houdt met hypothecaire geldleningen betreffende dertien panden die deel uitmaken van het Peseta-onderzoek.
Uit een bij de vordering gevoegd overzicht blijkt dat de vordering geen betrekking heeft op schade ten gevolge van een aan verdachte onder feit 1. ten laste gelegd feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en (één van) de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal de kosten aldus compenseren, dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1., 2.A en 2.B ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
Beslag
- wijst de vordering tot verbeurdverklaring van de panden [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats] af;
- gelast de teruggave van deze panden aan verdachte;
Benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht (feit 1.)
- bepaalt dat de benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- compenseert de kosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
Benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam (feit 1.)
- bepaalt dat de benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- compenseert de kosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg en
mr. F.R. Horst, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na een wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat
1.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Lelystad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (een) aanvraagformulier(en) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken bestaande die valsheid uit onjuiste opgave van (reeds bestaande) financiële verplichtingen en/of onjuiste opgave van (reeds in eigendom zijnde) onroerende za(a)k(en)/woning(en) aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (zaak 18) en/of [adres] te [woonplaats] (zaak 8)
en/of
het (mee)ondertekenen van een leveringsakte m.b.t. het pand [adres] te [woonplaats], waarin de verplichting was bevestigd/opgenomen om het pand zelf te gaan bewonen en/of het (mee)ondertekenen van een hypotheekakte m.b.t. het pand [adres] te [woonplaats] waarin een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand, zonder (voorafgaande) schriftelijke toestemming van de hypotheekverstrekker (zaak 18)
en/of
het ondertekenen een hypotheekakte m.b.t. het pand [adres] te [woonplaats] waarin een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand, zonder toestemming van de hypotheekverstrekker (zaak 8)
2A
zij in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [woonplaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (van) onderstaande voorwerp(en),
- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik gemaakt, te weten
- ( een) onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (zaak 18) en/of [adres] te [woonplaats] (zaak 8) en/of
- ( een) geldbedrag(en) van 572.118 Euro (hypothecaire lening zaak 18) en/of 140.000 Euro (hypothecaire lening zaak 8), althans enig(e) geldbedrag (en) terwijl zij verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
B.
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Lelystad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) (van) onderstaande geldbedrag(en),
- verworven, voorhanden (heeft) gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik gemaakt,
te weten (contant en/of giraal) ontvangen huurinkomsten van een onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (zaak 8), terwijl zij verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;