ECLI:NL:RBMNE:2015:951

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
07.662526-10 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift en witwassen in de context van hypotheekaanvragen en hennepteelt

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte, geboren in 1973 in Suriname, was betrokken bij het opmaken van valse documenten voor hypothecaire leningen en het telen van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn partner een hypotheekaanvraagformulier en werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt, waarbij onjuiste salarissen werden vermeld. De verdachte heeft ook een woning verworven met een hypothecaire lening die was verkregen op basis van deze valse documenten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele beschuldigingen, waaronder het telen van hennep, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift en witwassen, en legde een werkstraf van 60 uur op. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen van de strafzaak voor hem.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 07.662526-10 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1973] te Distrikt [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Behandelingen van deze zaak hebben plaatsgevonden op 16 en 29 maart 2012, 4 en 6 juli 2012, 6 en 26 november 2012, 26 maart 2013, 9 april 2013, 9 en 12 september 2013, 11, 12, 19 en 20 november 2013, 19 december 2013, 20 maart 2014 en 10 april 2014.
Het onderzoek ter terechtzitting is (opnieuw) aangevangen op 17 november 2014 en heeft vervolgens plaatsgevonden op de openbare terechtzittingen van 18, 20 en 24 november 2014 en 2 februari 2015.
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2014, waarbij de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door mr. F.N. Dijkers, advocaat te Amsterdam, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift (feit 1.), witwassen van woningen, hypothecaire geldleningen en inkomsten uit verhuur van een woning (feit 2.) en het telen, althans aanwezig hebben van hennepplanten (feit 3.).
De rechtbank begrijpt dat de steller van de tenlastelegging ten aanzien van de leveringsaktes en de hypotheekaktes genoemd onder feit 1. (ook) heeft bedoeld ten laste te leggen dat de genoemde geschriften ‘
valselijk zijn opgemaakt en/of vervalst, bestaande die valsheid uit’ het (mee) ondertekenen van die geschriften, waarin - verkort weergegeven - een verplichting was opgenomen om het pand zelf te gaan bewonen en/of een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand zonder voorafgaande toestemming van de hypotheekverstrekker.
De rechtbank zal de tenlastelegging in die zin gewijzigd lezen en de tekst van de tenlastelegging dienovereenkomstig aanpassen. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad. Immers heeft de verdediging geen verweer gevoerd met betrekking tot dit punt en is ook overigens ter terechtzitting gebleken dat de tekst van de tenlastelegging voor verdachte en zijn raadsman duidelijk is.

3.Voorvragen

De raadsman heeft bepleit het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de
vervolging omdat met opsporing en vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft de raadsman verwezen naar hetgeen hij op 11 en 12 november 2013 heeft aangevoerd.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer overeenkomstig de eerdere beslissing van de rechtbank van 19 december 2013 dient te worden verworpen.
De rechtbank overweegt dat zij bij beslissing van 19 december 2013 gemotiveerd heeft geoordeeld dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Deze beslissing is neergelegd in een proces-verbaal, dat onderdeel uitmaakt van het dossier.
In dit stadium van de procedure mag van de verdediging worden verlangd dat zij eerder gevoerde verweren die zij wenst te handhaven nader onderbouwt. Daarbij mag van de verdediging ten minste worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft waarom het eerdere oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn. De verdediging heeft dit echter nagelaten en heeft de verweren slechts opnieuw in volle omvang herhaald. Hiermee heeft zij de verweren onvoldoende concreet onderbouwd. Reeds daarom verwerpt de rechtbank deze verweren.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van de bewijsmiddelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen hetgeen de verdachte onder 1., 2.A, 2.B en 3. ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de onder 1., 2.A, 2.B en 3. ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van het onder 2.A ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit om, indien geen vrijspraak volgt, verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens niet kwalificeerbaarheid van dit feit.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt onder feit 1. verweten het medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van een aanvraagformulier, een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie met betrekking tot de woningen aan de [adres] en de [adres], beide te [plaats]. In de tenlastelegging wordt als valsheid genoemd het vermelden van onjuiste salarissen, onjuiste salarisgegevens en onjuiste opgave van reeds bestaande financiële verplichtingen en reeds in eigendom zijnde onroerende zaken. Daarnaast wordt verdachte valsheid in geschrift verweten met betrekking tot het ondertekenen van hypotheek- en leveringsaktes. Onder feit 2. wordt verdachte verweten dat hij de genoemde woningen, de verkregen hypothecaire geldleningen en huurinkomsten van het pand [adres] heeft witgewassen. Tot slot wordt aan verdachte onder feit 3. het telen van hennep tenlastegelegd. Omwille van de leesbaarheid zal de rechtbank de feiten 1. en 2. per pand bespreken.
[adres]
Valsheid in geschrift: aanvraagformulier, werkgeversverklaring en salarisspecificatie
Op 24 juli 2008 hebben verdachte en zijn partner, medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), een hypotheekaanvraagformulier (zie bijlage 6, p. 67 van zaaksdossier 52) ondertekend voor de financiering van de grond en de bouw van een woning aan de [adres]. Met dit hypotheekaanvraagformulier is een hypotheek aangevraagd van – in totaal - € 359.000,00, waarbij een bedrag van € 119.590,00 aan eigen middelen wordt ingebracht.
De aanvraag is door de tussenpersoon [tussenpersoon] met als contactpersoon de heer [A] (hierna: [A]) van Hypotheekadvies Bussum ingediend bij de SNS Bank. Op dit formulier staat onder “financiële verplichtingen” bij aanvrager 1 (verdachte) een doorlopend krediet vermeld ter hoogte van € 1.000,00 en bij aanvrager 2 ([medeverdachte]) niets. Als inkomen wordt bij verdachte genoemd een bedrag van € 40.000,00 en bij [medeverdachte]
€ 30.000,00.
Op 7 augustus 2008 hebben verdachte, [medeverdachte] en [A] een inkomensverklaring ten behoeve van de hypotheek voor de [adres] getekend. Daarmee hebben verdachte, [medeverdachte] en [A] verklaard dat zij na bestudering van de relevante inkomensbescheiden hebben vastgesteld dat het jaarinkomen van verdachte € 40.000,00 en van [medeverdachte]
€ 30.000,00 bedraagt en dat het opgegeven inkomen overeenkomt met het werkelijke inkomen.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte en/of [medeverdachte] ter verkrijging van de hypotheek op het pand [adres] een werkgeversverklaring en/of een salarisspecificatie hebben overgelegd. Van medeplegen van valsheid in geschrifte ten aanzien van deze onderdelen van de tenlastelegging zal verdachte reeds daarom worden vrijgesproken.
De op het aanvraagformulier genoemde bedragen van € 40.000,00 en € 30.000,00 zijn gebaseerd op prognoses van de inkomsten die verdachte en [medeverdachte] met hun bedrijven verwachtten te genereren. Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij hun financiële gegevens aan [A] hebben laten zien en [A] heeft met het ondertekenen van de inkomensverklaring van 7 augustus 2008 verklaard dat uit de inkomensbescheiden van verdachte en [medeverdachte] genoemde bedragen volgen. Dat deze gegevens onjuist waren is niet gebleken. De conclusie dat genoemde bedragen onjuist zijn kan in ieder geval niet enkel volgen uit het verschil tussen deze prognoses en de bij de belastingdienst bekende gegevens over de daadwerkelijk genoten inkomsten over het jaar 2008. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het aanvraagformulier wat dit onderdeel betreft valselijk is opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken.
Met de officier van justitie en de verdediging heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte en [medeverdachte] ten tijde van deze aanvraag meerdere onroerende zaken belast met hypotheek in eigendom hadden. Daarmee kan, mede gelet op de verklaring van [B] (bijlage 19, p. 156, zaaksdossier 52) dat deze informatie op het gebruikte aanvraagformulier bij ‘verplichtingen’ zou moeten worden opgenomen, gezegd worden dat het aanvraagformulier in zoverre onvolledig en dus onjuist is ingevuld.
Dit leidt de rechtbank echter niet tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het aanvraagformulier al dan niet tezamen en in vereniging met anderen valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Verdachte heeft immers verklaard dat [A] ervan op de hoogte was dat hij en [medeverdachte] ten tijde van deze aanvraag meerdere panden belast met een hypotheek in eigendom hadden en dat hij er op heeft vertrouwd en mocht vertrouwen dat hun tussenpersoon het formulier op juiste wijze zou invullen. Deze verklaring van verdachte wordt bevestigd door de verklaring van [A] afgelegd op 11 februari 2013 bij de rechter-commissaris. Daar heeft [A] immers verklaard dat hij – anders dan hij op 7 november 2011 ten overstaan van de politie had verklaard – wel degelijk op de hoogte was van het feit dat verdachte en [medeverdachte] ten tijde van deze aanvraag meerdere panden belast met hypotheek in eigendom hadden. Omdat de verklaring van [A] afgelegd bij de politie op een aantal punten aantoonbaar onjuist is, hecht de rechtbank meer belang aan zijn op 11 februari 2013 ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegde verklaring.
Ook heeft [A] in dat verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat op het aanvraagformulier van 24 juli 2008 niet gemeld hoefde te worden dat aanvragers in het bezit waren van ander met hypotheek belast onroerend goed. Wat van dit laatste ook zij, onder deze omstandigheden kan niet aan verdachte worden verweten dat hij (voorwaardelijk) opzet had op het medeplegen van valselijk opmaken van het aanvraagformulier, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Verdachte zal dus ook ten aanzien van het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot het aanvraagformulier voor dit pand worden vrijgesproken.
Valsheid in geschrift: aktes
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, gelet op de zich in het dossier bevindende leveringsakte en hypotheekakte, beide van 23 oktober 2008, de verklaring van verdachte dat hij voor (de bouw van) de woning [adres] bij de SNS Bank een hypotheek heeft afgesloten en dat hij samen met [medeverdachte] deze bouwgrond heeft gekocht en geleverd heeft gekregen, een leveringsakte en een hypotheekakte met betrekking tot het pand [adres] heeft meeondertekend, waarin respectievelijk was opgenomen een verplichting om het pand zelf te gaan bewonen en een verbod tot verhuur van het pand zonder toestemming van de hypotheekverstrekker.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of deze aktes daarmee valselijk zijn opgemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. Het enkele ondertekenen van een akte, waarin een verhuurverbod behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de bank of een verplichting om de woning zelf te gaan bewonen is opgenomen levert geen valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op. Een akte bewijst immers slechts dat een bepaalde afspraak tussen partijen is gemaakt. De enkele omstandigheid dat een van beide partijen bij het tekenen van de akte al voornemens is de afspraak niet na te komen, daargelaten dat deze omstandigheid als onderdeel van de valsheid in de tenlastelegging ontbreekt, maakt niet dat de akte valselijk is opgemaakt. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van het onder feit 1. tenlastegelegde vrijspreken.
Witwassen
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie aan de verdenkingen van witwassen de onder feit 1. tenlastegelegde verdenkingen van valsheid in geschrift met betrekking tot het pand [adres] ten grondslag heeft gelegd. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over de verdenkingen van die feiten is niet komen vast te staan dat (verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat) de woning en de hypothecaire geldlening van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal van deze verdenkingen van witwassen dus eveneens worden vrijgesproken.
[adres]
Valsheid in geschrift: aanvraagformulier, werkgeversverklaring en salarisspecificatie
In het dossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten voor de betrokkenheid van verdachte bij het (valselijk) opmaken van een salarisspecificatie ter verkrijging een hypothecaire geldlening voor het pand [adres] te [plaats]. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
Verdachte heeft op 3 mei 2006 een aanvraagformulier getekend voor een hypotheek van
€ 178.580,00 met als onderpand de [adres] te [plaats]. Op dit bij de Argenta Spaarbank ingediende formulier is bij lopende verplichtingen niets ingevuld, terwijl verdachte toen al het pand [adres]te [plaats] belast met een hypotheek van
€ 164.403,00 in eigendom had.
Daarmee staat voor de rechtbank vast dat dit formulier op dit punt onjuist/onvolledig is ingevuld. Dit betekent echter niet dat verdachte daarvan een strafrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. [A] heeft op 11 februari 2013 bij de rechter-commissaris (zie p. 5) verklaard dat ten tijde van deze aanvraag alleen de WestlandUtrecht Hypotheekbank vroeg of er meerdere hypothecair belaste panden waren. De Argenta Spaarbank vroeg volgens [A] niet om deze informatie bij de aanvraag en dus heeft hij die informatie niet verstrekt. Het was geen vraag die hij stelde, aldus [A]. Uit de door de heer [C] namens de Argenta Spaarbank afgelegde verklaring volgt niet dat hetgeen [A] heeft verklaard onjuist is. Verdachte heeft naar eigen zeggen vertrouwd en mocht ook vertrouwen op de deskundigheid van zijn tussenpersoon. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet gezegd kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het medeplegen van het valselijk opmaken van het aanvraagformulier op dit punt, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook eveneens worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aanvraagformulier en de werkgeversverklaring, gebruikt ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor de aankoop van het pand [adres] te [plaats], valselijk heeft opgemaakt door op die stukken een bruto jaarsalaris van € 33.291,00 te vermelden. De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het pand [adres] en de bijbehorende hypothecaire lening en baseert zich daarbij op de navolgende bewijsmiddelen in het dossier. [1]
Het op 3 mei 2006 door verdachte ondertekende aanvraagformulier dat via tussenpersoon [tussenpersoon] met als contactpersoon [A] is ingediend bij de Argenta Spaarbank. Op het aanvraagformulier wordt vermeld dat verdachte als beroep Beveiligingsbeambte heeft en dat hij een bruto inkomen per jaar geniet van € 33.291,00. [2]
De door [D](hierna: [D]) ondertekende werkgeversverklaring gedateerd 5 mei 2006 waarop als werkgever [werkgever] staat vermeld, als functie beveiliger wordt genoemd, is aangekruist dat verdachte in aangesteld in tijdelijke dienst tot 31 oktober 2006 en een bruto jaarsalaris van € 33.291,14 is vermeld. [3]
De verklaring van [A] dat hij het op 3 mei 2006 door verdachte ondertekende aanvraagformulier heeft ingediend bij de Argenta Spaarbank. [4]
De verklaring van verdachte dat hij de werkgeversverklaring, gedateerd 5 mei 2006 en ondertekend door [D], van [D] heeft gekregen en aan zijn tussenpersoon heeft gegeven. [5]
De jaaropgave over 2006 van High Limit Beveiliging waarop staat dat verdachte bij dat bedrijf van 1 november 2005 tot en met 30 april 2006 in dienst is geweest. Ook volgt uit deze jaaropgave dat door dat bedrijf aan verdachte over de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 april 2006 aan loon een bedrag van € 10.971,00 bruto is betaald. [6]
Uit de loonafrekening over de maand mei 2006 volgt dat verdachte over de maand mei geen salaris uitbetaald heeft gekregen, maar dat enkel het vakantiegeld over de maanden januari tot en met april 2006 is uitgekeerd. [7]
Uit bij de belastingdienst bekende gegevens volgt dat verdachte over 2006 een bruto loon van € 12.474,00 heeft opgegeven. De werkgever [F] Ltd, een rechtsvoorganger van [werkgever], heeft over het jaar 2006 aan verdachte een bedrag van € 8.540,00 aan loon betaald. [8]
[D] heeft verklaard dat verdachte maar een paar maanden voor hem heeft gewerkt. Verdachte heeft hem gevraagd of hij werk voor hem had en [D] heeft hem toen een baan gegeven in de acquisitie. In een half jaar tijd heeft verdachte geen klant binnen gehaald en [D] heeft daar ook nooit op gecontroleerd. Verdachte heeft niet in de haven gewerkt en hij heeft ook geen beveiligingswerkzaamheden verricht. Verdachte heeft niet veel gedaan en daarom is het dienstverband beëindigd. Het kan niet dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, heeft gewerkt op de weegbrug in de West-havens van Amsterdam. Dat is onmogelijk. De havenpolitie controleert heel vaak. Je moet een certificaat hebben om daar te werken en dat certificaat had verdachte zeker niet. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij de woning aan de [adres] te [plaats], nadat deze eind 2006 aan hem was opgeleverd, is gaan verhuren. [10]
[E] heeft op 2 november 2011 verklaard dat hij het pand aan de [adres] te [plaats] sinds april 2011 huurt van [verdachte]. [11]
Bewijsoverweging valsheid in geschrift
Anders dan de officier van justitie kennelijk meent, en die zich daarbij lijkt te baseren op hetgeen staat vermeld op p. 3 van Zaaksdossier 31), kan niet enkel op grond van het verschil tussen het bedrag genoemd op de hypotheekaanvraag en de werkgeversverklaring
(€ 33.291,14) enerzijds en het bedrag genoemd op de jaaropgave over 2006 (€ 10.971,00) de conclusie worden getrokken dat het bedrag van € 33.291,14 onjuist is. Immers, uit de jaaropgave – en dit komt ook overeen met de verklaring van [D] dat verdachte maar een paar maanden bij hem heeft gewerkt - blijkt dat verdachte over het jaar 2006 slechts vier maanden bij [werkgever] heeft gewerkt en over die periode een bedrag van € 10.971,00 heeft verdiend. Over 12 maanden zou verdachte dus inderdaad rond de € 33.000,00 kunnen hebben verdiend.
Echter, de rechtbank constateert dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het dienstverband van verdachte met [werkgever] op 30 april 2006 is geëindigd. Toen verdachte op 6 mei 2006 de aanvraag voor een hypotheek ondertekende stond dus al vast dat verdachte over het jaar 2006 niet bij de werkgever [werkgever] een bruto jaarsalaris van ruim € 33.000,00 zou gaan verdienen. Ook op de op 5 mei 2006 door [D] ondertekende werkgeversverklaring werd dus ten onrechte dat bedrag genoemd. Daar komt bij dat [D] als werkgever -in zijn eerste verhoor- en verdachte zeer tegenstrijdig hebben verklaard over de aard van de werkzaamheden en de door verdachte en [F] Ltd bij de belastingdienst opgegeven informatie evenmin overeenkomen.
Aan die onderdelen van de bij de rechter-commissaris door [D] afgelegde verklaring, waarin hij terugkomt op een aantal aspecten van zijn eerdere verklaring, hecht de rechtbank niet de waarde die de verdediging daaraan gehecht wil zien, nu geen plausibele reden is aangevoerd waarom de eerdere op die punten zeer stellige en gedetailleerde verklaring niet juist zou zijn.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat het bedrag op het door hem ondertekende aanvraagformulier onjuist was. Door dit formulier desondanks te ondertekenen heeft hij zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken daarvan met het oogmerk om het als echt en onvervalst bij zijn hypotheekaanvraag te gebruiken. Niet is gebleken dat verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gedaan, dus daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Verder staat vast dat [D] de werkgeversverklaring na afloop van het gestelde dienstverband op verzoek van verdachte heeft opgemaakt, waarbij het niet anders kan dan dat verdachte daarbij heeft aangegeven wat de inhoud van deze verklaring zou moeten zijn. Verdachte had deze verklaring immers nodig voor een bepaald doel, het verkrijgen van een hypothecaire lening, en het op de werkgeversverklaring vermelde inkomen moest daarvoor toereikend zijn. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat ook [D] wist dat het op de werkgeversverklaring genoemde bedrag onjuist was en dat hij wist dan wel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat verdachte deze als echt en onvervalst zou gaan gebruiken. Daarmee acht de rechtbank valsheid in geschrift ten aanzien van de hypotheekaanvraag en het medeplegen van valsheid in geschrift ten aanzien van de werkgeversverklaring wettig en overtuigend bewezen.
Aktes
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, gelet op de zich in het dossier bevindende leveringsakte en hypotheekakte, beide van 2 juni 2006, de verklaring van verdachte dat hij voor (de bouwgrond voor) de woning [adres] bij de Argenta Spaarbank een hypotheek heeft afgesloten en dat hij in 2006 de bouwgrond waarop het pand [adres] is gebouwd heeft gekocht en geleverd heeft gekregen, een leveringsakte en een hypotheekakte heeft ondertekend, waarin respectievelijk was opgenomen een verplichting om het pand zelf te gaan bewonen en een verbod tot verhuur van het pand, zonder schriftelijke toestemming van de hypotheekverstrekker.
Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het (mee)ondertekenen van de aktes die betrekking hebben op het pand [adres], geldt eveneens voor het ondertekenen van de aktes die betrekking hebben op de bouwgrond voor het pand [adres]. De rechtbank zal verdachte daarom ook van deze onderdelen van het onder feit 1. tenlastegelegde vrijspreken.
Bewijsoverweging witwassen
Met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen overweegt de rechtbank het navolgende.
Niet iedere gedraging zoals omschreven in de artikelen 420bis en 420quater Sr rechtvaardigt onder alle omstandigheden de kwalificatie ‘witwassen’ of ‘schuldwitwassen’. Van de verdachte wordt in beginsel een handeling gevergd die erop is gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als (schuld-)witwassen worden gekwalificeerd (Hoge Raad, 26 oktober 2010, NJ 2010, 655). Er moet in dergelijke gevallen sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (Hoge Raad 8 januari 2013, LJN BX 4449). Eén en ander geldt ook indien het gaat om het verwerven van voorwerpen als gevolg van een door de verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad 18 juni 2013, NJ 2013, 453).
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad 17 december 2013, NJ 2014, 75). In beginsel zijn deze regels niet van toepassing in zaken waarin bewezen wordt verklaard dat sprake is van het overdragen, gebruik maken of omzetten van voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daar staat tegenover dat niet valt uit te sluiten dat de omstandigheden waaronder sprake is van overdragen, gebruik maken of omzetten van voorwerpen die zijn verkregen uit een door verdachte zelf begaan misdrijf niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin de verdachte voorwerpen uit een door hemzelf begaan misdrijf voorhanden heeft of verwerft. Ook in een dergelijk geval dient sprake te zijn van een gedraging die daadwerkelijk is gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen om deze gedraging ook als witwassen te kunnen kwalificeren (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 303).
In de situatie waarin het gaat om voorwerpen die middellijk afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf zijn de hiervoor genoemde uitgangspunten niet van toepassing (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 302).
Ten laste is gelegd het witwassen van de onroerende zaak [adres] te [plaats] en de hypothecaire geldlening ten behoeve van de bouw van deze woning van € 178.580,00.
Zoals hiervoor bij het onder 1. ten laste gelegde is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, in die zin dat de ter verkrijging van de hypothecaire geldlening ten behoeve van de bouwgrond en de te bouwen woning aan de [adres] te [plaats] ingediende hypotheekaanvraag en de overgelegde werkgeversverklaring valselijk zijn opgemaakt. Op basis van deze geschriften is een hypothecaire geldlening verkregen van € 178.580,00. De hypothecaire geldlening is daarmee onmiddellijk afkomstig uit het door verdachte gepleegde misdrijf valsheid in geschrift. Dit geldt eveneens voor de woning aan de [adres] aangezien de hypothecaire geldlening voor geen ander doel kon worden aangewend dan ter financiering van deze woning. Nu uit de verklaringen van verdachte blijkt dat hij de woning na de oplevering eind 2006 is gaan verhuren, is sprake van gebruik maken als bedoeld in de artikelen 420bis en 420quater Sr. In die situatie bestaat er verder geen grond om de hierboven genoemde uitgangspunten uit de jurisprudentie toe te passen en kan het verhuren van de woning worden gekwalificeerd als witwassen en of schuldwitwassen.
Gelet op het feit dat verdachte zich zelf, als (mede)pleger, schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf waaruit de woning afkomstig is, te weten valsheid in geschrift, kan bewezen worden verklaard dat verdachte wist dat deze voorwerpen uit misdrijf afkomstig waren. Aldus kan het witwassen van de woning aan de [adres] te [plaats] bewezen worden verklaard en gekwalificeerd worden.
Voor wat betreft de hypothecaire geldlening maakt het verhuren van de woning geen verschil. De geleende som geld is immers bij aankoop van de woning overgedragen aan de verkoper. Hiermee is dit bedrag al op dat moment uit de macht van verdachte geraakt, en kan verdachte hiermee geen witwashandelingen meer verrichten. Hieruit volgt dat de gedragingen van verdachte gelet op de hiervoor weergegeven uitgangspunten voor zover die betrekking hebben op het voorhanden hebben en verwerven van de hypothecaire geldlening, niet kunnen worden gekwalificeerd als witwassen.
[adres]
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de verdenking van het (gewoonte) witwassen van de genoten huuropbrengsten van het pand [adres], nu niet is gebleken dat de huurinkomsten van enig misdrijf afkomstig zijn. De officier van justitie heeft aan deze verdenking immers ten grondslag gelegd dat verdachte ter verkrijging van deze woning valsheid in geschrift heeft gepleegd door het ondertekenen van de leveringsakte (waarin staat dat het pand ‘vrij van huur” wordt geleverd) en een hypotheekakte met daarin opgenomen een verhuurverbod, terwijl het enkel ondertekenen van aktes met daarin opgenomen genoemde bepalingen - zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen – niet betekent dat deze aktes valselijk zijn opgemaakt.
Feit 3: hennep
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier weliswaar aanwijzingen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de op 10 mei 2011 in zijn loods aan de[adres] aangetroffen hennepkwekerij afgeleid zou kunnen worden, maar de rechtbank acht deze onvoldoende voor een bewezenverklaring. Behalve het feit dat verdachte eigenaar is van genoemde loods, zijn er onvoldoende aanwijzingen voor het oordeel dat verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het bestaan van de hennepkwekerij. Van het (medeplegen van) het telen, althans het opzettelijk voorhanden hebben van hennep zal verdachte daarom worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. en 2. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 2006 tot en met juni 2006 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van een onjuist salaris aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [plaats];
en
hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 2006 tot en met juni 2006 in de gemeente Almere, een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een aanvraagformulier valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van een onjuist salaris aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [plaats];
2.A
hij in de periode van 2 juni 2006 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Almere telkens onderstaande voorwerpen,
- heeft verworven, voorhanden gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, te weten een onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [plaats] en
een geldbedrag van € 178.580,00 terwijl hij verdachte wist dat die voorwerpen- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2. meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit 1. levert de navolgende strafbare feiten op:
medeplegen van valsheid in geschrift en
valsheid in geschrift.
Het bewezen verklaarde feit 2.A. levert het navolgende strafbare feit op:
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van deze feiten uitsluiten.

7.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de door haar onder 1., 2.A, 2.B en 3. bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank verdachte niet vrijspreekt van het ten laste gelegde heeft de raadsman verzocht bij een eventueel op te leggen straf rekening te houden met het verloop van de procedure en de omstandigheid dat de berechting van verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, de omstandigheid dat verdachte een aanzienlijke periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat het om oude feiten gaat, alsmede met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevolgen die deze strafzaak voor hem heeft gehad, zowel zakelijk als privé.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (medeplegen van het) valselijk opmaken van twee geschriften en het witwassen van een woning.
Door het plegen van valsheid in geschrift is de hypotheekverstrekker de Argenta Spaarbank bewogen tot het verstrekken van een hypothecaire geldlening terwijl deze bank dit anders niet zou hebben gedaan. Deze bank heeft hierdoor ongewild een financieel risico gelopen. Door het verhuren van de woning heeft verdachte gedurende een langere periode illegale inkomsten genoten.
De rechtbank neemt verdachte het voorgaande kwalijk. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in ernstige mate schaden van (het vertrouwen in) het financiële en economische verkeer. Verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door financieel gewin.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding voor strafvermindering op grond van artikel 359a Sv. De rechtbank overweegt in dit verband dat, daargelaten de vraag of sprake is van vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv, onvoldoende concreet is onderbouwd welk nadeel verdachte hierdoor heeft geleden, terwijl dat wel van de verdediging verwacht had mogen worden.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij haar beslissing houdt de rechtbank voorts enigszins rekening met de duur van de procedure en met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren niet ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank houdt sterk rekening met de gevolgen die de strafzaak op persoonlijk en financieel vlak voor verdachte al heeft gehad, met name met het feit dat de bank de hypotheek van de woning aan de [adres] heeft opgezegd, waarna verdachte de woning heeft moeten verlaten, de woning op een executieveiling is verkocht en verdachte met een aanzienlijke restschuld is blijven zitten. Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat niet gebleken is dat de bank in dit concrete geval nadeel heeft ondervonden van de handelwijze van verdachte, het feit dat het pand aan de[adres]verbeurd zal worden verklaard hetgeen verdachte ondanks de bepaalde compensatie naar verwachting in zijn vermogen zal treffen. De rechtbank constateert verder dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten al 53 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat met een geheel voorwaardelijke werkstraf van 60 uren kan worden volstaan.

9.Beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van panden gelegen aan de:
  • [adres] te [plaats] en
  • [adres]te [plaats].
De officier van justitie heeft gesteld dat deze panden uit misdrijf zijn verkregen en dat het in het bezit laten van deze panden het laten voortduren van witwassen betekent, hetgeen een ongewenste en onrechtmatige situatie is waar een einde aan moet komen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de officier van justitie tot verbeurdverklaring van voornoemde panden af te wijzen om reden dat hij heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het hem ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij verzocht de vordering tot verbeurdverklaring af te wijzen omdat verdachte bij een verbeurdverklaring onevenredig zwaar wordt getroffen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, nu verdachte van het hem onder 2.B ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, de vordering van de officier van justitie ten aanzien van het pand [adres]afwijzen en de teruggave gelasten van het pand aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de woning aan de [adres] dient te worden verbeurdverklaard omdat dit voorwerp op grond van artikel 33a Sr voor verbeurdverklaring vatbaar is nu deze geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde feiten is verkregen althans de bewezen verklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan.
De woning van verdachte en [medeverdachte] aan de [adres] te [plaats] is na een executoriale verkoop met verlies verkocht. Met de verbeurdverklaring van de woning aan de [adres] wordt verdachte dan ook zeer in zijn vermogen getroffen.
De rechtbank zal om die reden, met toepassing van het bepaalde in artikel 33c Sr (de compensatiebevoegdheid), bepalen dat de opbrengst van de verkoop van de woning aan de Sjorsstraat als geldelijke tegemoetkoming aan verdachte moet worden betaald. De rechtbank maximeert het aan verdachte uit te betalen bedrag tot € 178.580,00 (de hypotheeksom).

10.Benadeelde partijen

Benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht (feit 1.)
Voor aanvang van de terechtzitting heeft SNS Bank N.V. te Utrecht – daartoe vertegenwoordigd door[B] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade welke verband houdt met hypothecaire geldleningen betreffende drie panden die deel uitmaken van het Peseta-onderzoek.
Uit een bij de vordering gevoegd overzicht blijkt dat de vordering onder meer betrekking heeft op schade welke ziet op het pand aan de [adres] te [plaats].
De benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van de hem onder 1. en 2.A ten laste gelegde feiten, voor zover zij betrekking hebben op de woning aan de [adres] te [plaats], zal worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de kosten aldus compenseren dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam (feit 1.)
Voor aanvang van de terechtzitting heeft ING Bank N.V. te Amsterdam – daartoe vertegenwoordigd door [G] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade welke verband houdt met hypothecaire geldleningen betreffende dertien panden die deel uitmaken van het Peseta-onderzoek.
Uit een bij de vordering gevoegd overzicht blijkt dat de vordering geen betrekking heeft op schade ten gevolge van een aan verdachte ten laste gelegd feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en (één van) de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal de kosten aldus compenseren dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33, 33a, 33c, 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 2.B en 3. aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart het onder 2.A. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. en 3. meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten 1. en 2.A. voor zover dit feit ziet op de woning strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
60uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht (berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag);
Beslag
- wijst de vordering tot verbeurdverklaring van het pand [adres]te [plaats] af en gelast de teruggave van dat pand aan verdachte;
- wijst de vordering tot verbeurdverklaring van het pand [adres] te [plaats] toe en bepaalt dat aan verdachte een geldelijke tegemoetkoming moet worden betaald ter hoogte van de opbrengst van de verkoop van het pand [adres] te [plaats] tot een maximum bedrag van € 178.580,00 te weten de hypotheeksom.
Benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht (feit 1)
- bepaalt dat de benadeelde partij SNS Bank N.V. te Utrecht in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- compenseert de kosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam (feit 1)
- bepaalt dat de benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- compenseert de kosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en
mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Verborg en mr. F.R. Horst, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na een wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Almere, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (een) aanvraagformulier(en) en/of werkgeversverklaring(en) en/of salarisspecificatie(s) valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van onjuiste salaris(sen) en/of onjuiste salarisgegeven(s) en/of onjuiste opgave van (reeds bestaande) financiële verplichtingen en/of onjuiste opgave van (reeds in eigendom zijnde) onroerende za(a)k(en)/woning(en) aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de onroerende za(a)k(en/woning(en) gelegen aan de [adres] te [plaats] (zaak 52) en/of [adres] te [plaats] (zaak 31)
en/of
het (mee)ondertekenen van een leveringsakte m.b.t. het pand [adres] te [plaats], waarin de verplichting was opgenomen om het pand zelf te gaan bewonen en/of een verbod was opgenomen tot vervreemding en/of het (mee)ondertekenen van een hypotheekakte m.b.t. het pand [adres] te [plaats] waarin een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand, zonder (voorafgaande) toestemming van de hypotheekverstrekker (zaak 52)
en/of
het ondertekenen van een leveringsakte m.b.t. het pand [adres] te [plaats], waarin de verplichting was opgenomen om het pand zelf te gaan bewonen en/of een verbod was opgenomen tot vervreemding en/of het ondertekenen van een hypotheekakte m.b.t. het pand [adres] te [plaats] waarin een verbod was opgenomen tot verhuur van het pand, zonder (voorafgaande) schriftelijke toestemming van de hypotheekverstrekker (zaak 31)
2.A
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (van) onderstaande voorwerp(en),
- heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik gemaakt, te weten
- ( een) onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [adres] te [plaats] (zaak 52) en/of [adres] te [plaats] (zaak 31) en/of
- ( een) geldbedrag(en) van 358.000 Euro (hypothecaire lening zaak 52) en/of 178.580 Euro (hypothecaire lening zaak 31), althans enig(e) geldbedrag(en) terwijl hij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
2.B
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2006 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente [plaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) (van) onderstaande geldbedrag(en),
- verworven, voorhanden (heeft) gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik gemaakt,
te weten (contant en/of giraal) ontvangen huurinkomsten van een onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] (zaak 46) terwijl hij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 19 mei 2011 in de gemeente [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de[adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 576 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier 25Peseta bevinden, volgens de in het papieren dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een aanvraagformulier voor een hypotheek, bijlage 4, p. 63 van Zaaksdossier 31.
3.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een werkgeversverklaring, bijlage 5, p. 66 van Zaaksdossier 31.
4.Proces-verbaal van verhoor van [A], Bijlage 53, p. 284 van Zaaksdossier 31.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, bijlage 49, p. 251 van Zaaksdossier 31.
6.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een jaaropgave 2006, bijlage 23, p. 150 van Zaaksdossier 31.
7.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 339, eerste lid onder 5, Sv, te weten een loonafrekening over mei 2006, bijlage 20, p. 134 van Zaaksdossier 31.
8.Een proces-verbaal financiële analyse p, 12, 13 en 14 van Zaaksdossier 31.
9.Proces-verbaal van verhoor van [D]d.d. 10 november 2011, bijlage 58, p. 307 tot en met 309 van Zaaksdossier 31.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 november 2011, bijlage 49, p. 250, Zaaksdossier 31.
11.Proces-verbaal van verhoor van [E] d.d. 2 november 2011, bijlage 60, p. 323, Zaaksdossier 31.