ECLI:NL:RBMNE:2015:9448

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5609
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van een winkel op basis van de Gemeentewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2015 uitspraak gedaan over de sluiting van een winkel door de burgemeester van de gemeente Houten. De burgemeester had op 19 oktober 2015 besloten om het winkelpand voor een periode van drie maanden te sluiten, omdat de eigenaar van de winkel, verzoeker, zich bezig hield met illegale bankactiviteiten. De burgemeester stelde dat deze activiteiten een bedreiging vormden voor de openbare orde en veiligheid. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 25 november 2015 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er een concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie was die onverwijlde sluiting van de winkel rechtvaardigde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet bevoegd was om de winkel te sluiten, omdat er geen feitelijke en concrete ordeverstoringen waren die onmiddellijke actie vereisten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, het primaire besluit geschorst en de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de burgemeester om concrete en directe bedreigingen voor de openbare orde aan te tonen voordat tot sluiting van een winkel kan worden overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/5609
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.C.C.M. Brand),
en

de burgemeester van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. M.A.M. Ten Dam en M.E. Schreurs).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Altera Vastgoed N.V., te Amstelveen, gemachtigde: mr. C. Hoogenboom.

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het winkelpand [adres] te [vestigingsplaats] , met een begunstigingstermijn van vier weken, voor een periode van drie maanden gesloten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting op 17 november 2015 is aangehouden wegens ziekte van de gemachtigde van verzoeker.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 25 november 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Altera Vastgoed N.V. (hierna: Altera) heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker huurt winkelruimte van Altera aan [adres] te [vestigingsplaats] en exploiteert daarin dameskledingwinkel ‘ [winkel] ’ (de winkel). Ter zitting heeft de gemachtigde van Altera onweersproken meegedeeld dat het huurcontract van verzoeker met Altera van rechtswege eindigt op 29 februari 2016 en dat verzoeker geen verzoek om verlenging heeft ingediend.
Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd in de vorm van een sluiting van de winkelpand voor de duur van drie maanden, van 17 november 2015 tot 17 februari 2016. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat de winkel nog niet gesloten is, omdat de procedure bij de voorzieningenrechter wordt afgewacht. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de sluiting alleen betrekking heeft op de (activiteiten van de) winkel die door verzoeker wordt geëxploiteerd en niet op het pand zelf.
3. Verweerder heeft aan de sluiting onder meer ten grondslag gelegd dat verzoeker zich in het winkelpand bezig hield met het verplaatsen van zeer grote contante geldbedragen zonder dat hij beschikt over een daarvoor benodigde bankvergunning. In een paar dagen tijd zijn vele honderdduizenden euro’s verplaatst via zijn winkel. In zijn winkel zijn grote hoeveelheden bundels bankbiljetten aangetroffen. Verzoeker heeft zijn bankactiviteiten tegenover de politie bevestigd. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage waarvan de inhoud niet wordt betwist. Op basis van de bevindingen van de politie concludeert verweerder dat verzoeker betrokken is bij het witwassen van contant geld dat middellijk dan wel onmiddellijk afkomstig is uit de opbrengst van enig misdrijf. Het voorhanden hebben en verplaatsen van grote bedragen in contanten brengt volgens verweerder een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee, namelijk een risico op al dan niet gewelddadige berovingen en overvallen. Door de activiteiten van verzoeker zijn de openbare orde en de veiligheid in de winkel en rondom [adres] ernstig in gevaar gebracht, aldus verweerder
4. De voorzieningenrechter zal ambtshalve de vraag beantwoorden of verweerder bevoegd is het besluit tot sluiting te nemen.
5. Verweerder heeft aan de sluiting van de winkel artikel 174, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 172 van de Gemeentewet ten grondslag gelegd.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in een uitspraak van 26 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4281) onder meer het volgende overwogen. “
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 174 van de Gemeentewet (Kamerstukken II 1988/89, 19 403, nr. 10, blz. 92 en 93) volgt, dat het tweede lid de bevoegdheid geeft tot het geven van bevelen om onverwijld in te grijpen in situaties die de veiligheid of de gezondheid bedreigen. De bevelen die op grond van deze bepaling worden gegeven, zien op concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situaties. De in artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet neergelegde bevoegdheid kan dan ook uitsluitend worden aangewend indien onverwijld moet worden ingegrepen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid. Bij de beoordeling of zich een de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie voordoet, komt de burgemeester beoordelingsvrijheid toe. De rechter mag de uitoefening van die vrijheid slechts terughoudend toetsen.”.
Ter beoordeling staat daarom of de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een dergelijke situatie zich voordeed, zodat onverwijlde sluiting van het winkelpand noodzakelijk was.
7. Zoals hiervoor onder 3. is vermeld, heeft verweerder aan zijn besluit van 19 oktober 2015 ten grondslag gelegd dat de illegale activiteiten van verzoeker de openbare orde en veiligheid in gevaar brachten. Met de sluiting van de winkel wordt de bekendheid van het pand in het criminele circuit zichtbaar doorbroken en aan het illegale circuit onttrokken. Daarmee wordt volgens verweerder de criminele smet van de betreffende locatie en het daarmee gepaard gaande gevaar voor de openbare orde en veiligheid opgeheven. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd nog toegelicht dat zich weliswaar nog geen overvallen of andere incidenten hebben voorgedaan, maar dat het onverwijlde karakter van de situatie gezien moet worden in het voortdurende risico op overvallen vanuit het criminele circuit en in de onzekere toekomstige verstoring van de openbare orde.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er vanwege het illegaal bankieren in de winkel door verzoeker een concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situatie was ontstaan die onverwijlde sluiting van de winkel rechtvaardigde. Daartoe wordt overwogen dat verweerder niet heeft geconcretiseerd waaruit blijkt dat de veiligheid of gezondheid van personen daadwerkelijk werd bedreigd en niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een situatie was ontstaan die tot onverwijld ingrijpen in de vorm van een directe sluiting van de winkel noopte. Dat verweerder vreest voor toekomstige verstoringen van de openbare orde en veiligheid, is daartoe onvoldoende.
9. Artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet kan evenmin een bevoegdheidsgrondslag opleveren nu dit artikel de burgemeester een exclusieve bevoegdheid geeft indien feitelijke en concrete ordeverstoringen zich voordoen, waartegen onmiddellijk en daadkrachtig moet worden opgetreden. Daarvan is niet gebleken. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar een uitspraak van 19 november 2015 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBMNE:2015:8179) waarin onder meer het volgende is overwogen: “
Blijkens de Memorie van Toelichting bij deze wetsbepaling (Kamerstukken II 1985/86, 19 403, nr. 3, p. 49 en p. 147) wordt met handhaving in dit artikel gedoeld op “de zorg voor het feitelijk bewaren en herstellen van de openbare orde”. Het betreft hierbij niet alleen een bevoegdheid, maar ook een verplichting om de openbare orde te handhaven, nu hij, zoals in eerder genoemde Memorie van Toelichting staat vermeld, “als eenhoofdig orgaan tot de op dit gebied vereiste snelle en doeltreffende besluitvorming in staat is”. De rechtbank leest hierin dat de burgemeester exclusief bevoegdheid is indien feitelijke en concrete ordeverstoringen zich voordoen, waartegen onmiddellijk en daadkrachtig moet worden opgetreden.”.
10. De voorzieningenrechter komt op grond van voorgaande overwegingen tot het voorlopige oordeel dat verweerder niet bevoegd was om de winkel van verzoeker te sluiten. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat een APV waarop de bevoegdheid zou kunnen worden gestoeld thans ontbreekt, maar dat hieraan wordt gewerkt. Gesteld noch gebleken is dat daar sprake van zal zijn hangende de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat er thans geen bevoegd bestuursorgaan is. De slotsom is dat het primaire besluit reeds hierom moet worden geschorst. Aan een bespreking van de overige gronden komt de voorzieningenrechter niet toe. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Benek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid
van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 11 december 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.