ECLI:NL:RBMNE:2015:923

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
07.662622-11 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift en witwassen van woningen en huurinkomsten

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het witwassen van twee woningen, gelden uit bouwdepots en huurpenningen. De verdachte is geboren in 1978 in Pakistan en woont in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander valse documenten heeft opgemaakt, waaronder loonafrekeningen en werkgeversverklaringen, om hypothecaire leningen te verkrijgen voor de aankoop van woningen. De hypothecaire leningen zijn verkregen door middel van valsheid in geschrift, wat heeft geleid tot een schade van respectievelijk € 105.000,-- en € 81.000,-- voor de betrokken banken. De verdachte heeft ook huurinkomsten verworven uit de verhuur van de woningen, wat als gewoontewitwassen is gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, ING Bank N.V., niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de gestelde schade en de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 07.662622-11 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 februari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren [1978] te [geboorteplaats] (Pakistan),
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Behandelingen van deze zaak hebben plaatsgevonden op 15 en 29 maart 2012, 5 en 6 juli 2012, 6 en 26 november 2012, 26 maart 2013, 9 april 2013, 9 en 12 september 2013, 11, 12, 19 en 20 november 2013, 19 december 2013, 20 maart 2014 en 10 april 2014. Het onderzoek ter terechtzitting is (opnieuw) aangevangen op 17 november 2014 en heeft vervolgens plaatsgevonden op de openbare terechtzittingen van 18 en 20 november 2014, 24 december 2014 en 2 februari 2015.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting van 24 december 2014, waarbij de officier van justitie en de raadsman mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van woningen en hypothecaire geldleningen (feit 1.A.) en van inkomsten uit verhuur van een woning (feit 1.B.) en aan valsheid in geschrift (feit 2.).

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van de bewijsmiddelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen hetgeen de verdachte onder 1.A., 1.B. en 2. ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van de hem onder 1.A., 1.B. en 2. ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 2.
[adres] te [plaats]
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1.A. en 2. ten laste gelegde, voor zover deze feiten betrekking hebben op de woning aan de [adres] te [plaats]. In het dossier bevinden zich weliswaar aanwijzingen voor een mogelijke betrokkenheid van verdachte bij deze feiten, maar naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om de feiten wettig bewezen te verklaren. Naast de voor verdachte belastende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] bevinden zich in het dossier immers geen andere bewijsmiddelen voor de (directe) betrokkenheid van verdachte bij hetgeen hem ten laste is gelegd met betrekking tot voornoemde woning.
[adres] te [plaats] en [adres] te [plaats]
Op 10 december 2010 wordt door [A] als onderzoeker bancaire criminaliteit bij de Internationale Nederlanden Groep NV tweemaal aangifte gedaan tegen [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) en tegen [bedrijf 2] B.V. te [plaats] inzake (onder meer) valsheid in geschrift.
De eerste aangifte [2] houdt onder meer in dat door intermediair [bedrijf 2] B.V. door middel van valse dan wel vervalste inkomensdocumenten en valse informatieverstrekking een hypothecaire geldlening is aangevraagd van € 350.000,--, voor de heer [betrokkene] ten behoeve van de aankoop van een woning aan de [adres] te [plaats]. Bij de aangifte zijn het hypotheekaanvraagformulier voor de Postbank gevoegd, alsmede de bij deze aanvraag ingediende stukken, waaronder een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] B.V. te [plaats] op naam van [betrokkene] en een loonafrekening van [bedrijf 1] B.V. te [plaats] op naam van [betrokkene].
De bij de eerste aangifte gevoegde werkgeversverklaring [3] van [bedrijf 1] B.V. is op 21 juli 2008 ondertekend door [B] (hierna: [B]) en is voorzien van een stempel ‘[bedrijf 1] B.V.’. Blijkens de verklaring is [betrokkene] in dienst sinds 1 december 2007, is zijn functie ‘manager’ en heeft hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of aanstelling in vaste dienst tegen een bruto jaarsalaris van € 55.800,--.
De bij de eerste aangifte gevoegde loonafrekening [4] van [bedrijf 1] B.V. is niet gedateerd en vermeldt als functie van [betrokkene] ‘manager’ tegen een bruto loon van € 4.650,-- over de maand juni, zonder nadere aanduiding van het betreffende jaar. Volgens deze loonafrekening is [betrokkene] in dienst van [bedrijf 1] B.V. sinds 1 december 2007.
De tweede aangifte [5] houdt onder meer in dat door intermediair [bedrijf 2] B.V. door middel van valse dan wel vervalste inkomensdocumenten en valse informatieverstrekking een hypothecaire geldlening is aangevraagd van € 281.600,--, later gewijzigd in € 270.000,--, voor de heer [betrokkene] ten behoeve van de aankoop van een woning aan de [adres] te [plaats]. Bij de aangifte zijn het hypotheekaanvraagformulier voor ING gevoegd, alsmede de bij deze aanvraag ingediende stukken, waaronder een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] B.V. te [plaats] op naam van [betrokkene] en een loonafrekening van [bedrijf 1] B.V. te [plaats] op naam van [betrokkene].
De bij de tweede aangifte gevoegde werkgeversverklaring [6] van [bedrijf 1] B.V. is op 15 juli 2009 ondertekend door [B] en is voorzien van een stempel ‘[bedrijf 1] B.V.’. Deze verklaring vermeldt dezelfde gegevens als eerdergenoemde werkgeversverklaring van 21 juli 2008: [betrokkene] is in dienst sinds 1 december 2007, zijn functie is ‘manager’ en hij heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of aanstelling in vaste dienst tegen een bruto jaarsalaris van € 55.800,--.
In de bij de tweede aangifte gevoegde loonafrekening [7] van [bedrijf 1] B.V. zijn eveneens dezelfde gegevens opgenomen als in de eerdergenoemde loonafrekening: de afrekening is niet gedateerd en vermeldt als functie ‘manager’ tegen een bruto loon van € 4.650,-- over de maand juni, zonder nadere aanduiding van het betreffende jaar. Ook volgens deze loonafrekening is [betrokkene] in dienst van [bedrijf 1] B.V. sinds 1 december 2007.
Volgens een Uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel [8] dateert de akte van oprichting van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. van 13 maart 2008 en heeft de eerste inschrijving in het handelsregister plaatsgevonden op 14 maart 2008. De rechtspersoon drijft de onderneming [bedrijf 1] B.V. sinds eerstgenoemde datum.
Uit de informatie uit het handelsregister volgt dat de op beide werkgeversverklaringen en loonafrekeningen vermelde datum van indiensttreding van [betrokkene] bij [bedrijf 1] van 1 december 2007 niet juist is. Dit wordt ondersteund door de verklaring [9] van [B] dat zij, nadat zij met [bedrijf 1] was begonnen, verdachte in dienst had genomen en dat er geen andere medewerkers waren.
Uit de handelsregisterhistorie [10] van de Kamers van Koophandel blijkt dat [B] van 13 maart 2008 tot 2 november 2009 algemeen directeur was van [bedrijf 1] en dat zij in die periode alleen/zelfstandig bevoegd was.
[B] heeft verklaard [11] dat in de periode dat zij eigenaar was van [bedrijf 1], dat verdachte haar vervanger was en dat zij taken aan hem had overgedragen. Verdachte had de sleutel van het pand en er was maar één persoon die bij de stukken kon en dat was verdachte. [B] heeft het bedrijf in 2009 verkocht: ‘
Ik heb het bedrijf in 2009 verkocht aan een man genaamd [betrokkene]. Ik kon deze man al. Hij had eerder al projecten van mij aangenomen.’ [12]
Uit het voorgaande volgt dat tot 2 november 2009 verdachte optrad als vaste vervanger van [B] en dat [betrokkene] geen manager was of andere leidinggevende functie had binnen [bedrijf 1]. Immers kende [B] hem ‘slechts’ als een man die eerder projecten van haar had aangenomen. Dit betekent dat de op de werkgeversverklaringen en loonafrekeningen vermelde functie van [betrokkene] niet juist is. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit tevens worden afgeleid dat ook het bij die functie behorende inkomen, zoals vermeld op deze bescheiden, onjuist is.
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) van [bedrijf 3] heeft verklaard dat hij voor [bedrijf 1] de loonadministratie verzorgde, inclusief het opmaken van loonstroken. [13] Aan [getuige 1] wordt een aantal loonafrekeningen getoond, waaronder de beide loonafrekeningen die zijn gebruikt bij de aanvragen van de hypothecaire leningen voor de [adres] [14] en [adres] [15] . [getuige 1] heeft over eerstgenoemde afrekening verklaard: ‘
Dit kan helemaal niet. … In 2007 bestond het bedrijf [bedrijf 1] nog helemaal niet. … Verder zie ik dezelfde fouten als bij de overige loonafrekeningen’. [16] Over de tweede afrekening heeft hij verklaard: ‘
Ik zie weer dezelfde fouten. Deze loonafrekening is niet door ons gemaakt’. [17] En ten slotte over de diverse getoonde salarisafrekeningen: ‘
Van deze loonafrekeningen klopt helemaal niets [18] en ‘
Ze komen niet overeen met de werkelijkheid’. [19]
Aan [B] zijn zes werkgeversverklaringen getoond, waaronder voornoemde werkgeversverklaringen op naam van [betrokkene]. [20] Zij heeft verklaard dat de werkgeversverklaringen niet door haar zijn ingevuld, maar wel door haar zijn ondertekend en dat de ondertekeningen hebben plaatsgevonden op uitdrukkelijk verzoek van verdachte. [21] [B] heeft voorts verklaard dat verdachte de sleutel van het pand had, zodat hij het pand in kon indien zij er niet was. [22]
Maar een persoon kon bij de stukken en dat was [verdachte]’. [23]
De beide hypotheekaanvragen zijn door intermediair [bedrijf 2] B.V. ingediend bij respectievelijk de Postbank op 16 juli 2008 [24] en bij de ING-Bank op 1 juli 2009. [25] Over deze beide aanvragen heeft [C], medewerker van [bedrijf 2] B.V., verklaard dat aanvrager [betrokkene] bij [bedrijf 2] is aangebracht door een man genaamd [()] en dat de echte naam van [()] [verdachte] is. Bovendien heeft hij verklaard hij dat verdachte met [betrokkene] is meegekomen en ook deelnam aan het gesprek. [26]
Ten slotte heeft getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) verklaard dat verdachte fraudeert met hypotheken. ‘
[verdachte] regelt dat er voor de hypotheekaanvraag loonstrookjes of jaarcijfers komen. [verdachte] heeft overal mannetjes voor die de zaakjes regelen. Naast dat hijzelf dingen maakt zoals loonstrookjes en jaarcijfers maakt de boekhouder, [()], loonstrookjes. … Hij betaalt de mensen die voor hem werken’. [27] In het kader van hypotheekfraude noemt zij onder meer het pand aan de [adres]. [28]
Op grond van het bovenstaande staat vast dat de beide werkgeversverklaringen en de beide loonafrekeningen die ter verkrijging van de hypothecaire geldleningen ten behoeve van de woningen aan de [adres] en de [adres] aan respectievelijk de Postbank en ING-Bank zijn overgelegd, valselijk zijn opgemaakt. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen het door verdachte
medeplegenvan de valsheid in geschrift.
Op basis van deze geschriften zijn hypothecaire geldleningen verkregen van respectievelijk € 350.000,-- [29] ten behoeve van de [adres] en € 270.000,-- [30] ten behoeve van de [adres].
In de hypothecaire geldlening van € 350.000,-- ten behoeve van de [adres] was een bouwdepot opgenomen van € 79.441,93. [31] In het dossier bevinden zich drie aanvragen om betalingen uit het bouwdepot ten bedrage van € 35.000,-- [32] , € 25.000,-- [33] en € 20.000,--. [34] Deze aanvragen zijn door verdachte gedaan [35] en zijn ondertekend door [betrokkene]. De uitkeringen uit het bouwdepot hebben plaatsgevonden maar deze bedragen zijn niet (geheel) aangewend voor het doel waarvoor deze waren bestemd. [36]
In de hypothecaire geldlening van € 270.000,-- ten behoeve van de [adres] was een bouwdepot opgenomen van € 80.000,--. [37] In het dossier bevinden zich aanvragen om betalingen uit het bouwdepot ten bedrage van € 40.000,--, [38] € 20.000,--, [39] € 20.000,-- [40] en € 20.000,--. [41] Deze aanvragen zijn door verdachte gedaan [42] en zijn ondertekend door [betrokkene]. De uitkeringen uit het bouwdepot hebben plaatsgevonden maar deze bedragen zijn niet (geheel) aangewend voor het doel waarvoor deze waren bestemd. [43]
Feit 1.
Uitgangspunten uit de rechtspraak van de Hoge Raad
Niet iedere gedraging zoals omschreven in de artikelen 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) rechtvaardigt onder alle omstandigheden de kwalificatie ‘
witwassen’ of ‘
schuldwitwassen’. Van de verdachte wordt in beginsel een handeling gevergd die erop is gericht zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als (schuld)witwassen worden gekwalificeerd (Hoge Raad, 26 oktober 2010, NJ 2010, 655). Er moet in dergelijke gevallen sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft (Hoge Raad 8 januari 2013, LJN BX 4449). Eén en ander geldt ook indien het gaat om het verwerven van voorwerpen als gevolg van een door de verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad 18 juni 2013, NJ 2013, 453).
Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat verdachte voorwerpen heeft
verworvenof
voorhandenheeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf (Hoge Raad 17 december 2013, NJ 2014, 75). In beginsel zijn deze regels niet van toepassing in zaken waarin bewezen wordt verklaard dat sprake is van het
overdragen,
gebruik makenof
omzettenvan voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daar staat tegenover dat niet valt uit te sluiten dat de omstandigheden waaronder sprake is van overdragen, gebruik maken of omzetten van voorwerpen die zijn verkregen uit een door verdachte zelf begaan misdrijf niet wezenlijk verschillen van de situatie waarin de verdachte voorwerpen uit een door hemzelf begaan misdrijf voorhanden heeft of verwerft. Ook in een dergelijk geval dient sprake te zijn van een gedraging die daadwerkelijk is gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen om deze gedraging ook als witwassen te kunnen kwalificeren (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 303).
In de situatie waarin het gaat om voorwerpen die
middellijkafkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf zijn de hiervoor genoemde uitgangspunten niet van toepassing (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 302).
Gelet op de hiervoor weergeven uitgangpunten kunnen de gedragingen van verdachte, voor zover die betrekking hebben op het verwerven en voorhanden hebben van de hypothecaire geldleningen en de woningen aan de [adres] en de [adres], dan ook niet worden gekwalificeerd als witwassen.
Anders dan het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat het financieren van een woning met een uit misdrijf verkregen hypothecaire geldlening geen
overdragenof
omzettenoplevert als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder b, Sr. Het financieren van een woning met een daartoe verstrekte hypothecaire geldlening is onlosmakelijk verbonden met die valsheid in geschrift, nu de hypothecaire geldlening voor geen ander doel dan de financiering van de woning kan worden aangewend. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat in de onderhavige casus het grondmisdrijf (valsheid in geschrift) juist met het oog op het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de financiering van de woning is gepleegd.
Ter onderbouwing van het standpunt dat de gedragingen van verdachte met betrekking tot de (volledige) hypothecaire geldleningen en de beide woningen als witwassen kunnen worden gekwalificeerd heeft het openbaar ministerie gewezen op het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 17 juli 2014 (ECLI:GHARL:2014:9858). De onderhavige casus verschilt echter van de casus die ten grondslag lag aan bedoeld arrest. In die casus was sprake van het op basis van valse stukken verkrijgen van een hypothecaire geldlening. Een deel van de op basis van valse voorwendselen verkregen hypothecaire geldlening, het bouwdepot, werd vervolgens aangewend voor de financiering van weer een andere woning. Deze situatie verschilt wezenlijk van de onderhavige casus waarin van dergelijk gedragingen volgend op de verkrijging van de hypothecaire geldleningen geen sprake is.
Het bewonen van een op deze wijze (op basis van valse stukken ter verkrijging van een hypothecaire geldlening) verkregen woning maakt dit naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet anders. Onder die omstandigheden doet zich de situatie voor dat het gebruiken van het door eigen misdrijf verkregen voorwerp niet wezenlijk verschilt van het voorhanden hebben en verwerven van datzelfde voorwerp. De gepleegde valsheid in geschrift, de daarop volgende verkrijging van een hypothecaire geldlening en de woning en de bewoning van die woning hangen zozeer met elkaar samen dat van een situatie die wezenlijk verschilt van het enkele voorhanden hebben en verwerven van een uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp geen sprake is. Overeenkomstig de hiervoor weergegeven uitgangspunten uit de jurisprudentie dient ook in dat geval sprake te zijn van een gedraging die daadwerkelijk bijdraagt aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp. Het enkele bewonen (gebruiken) van een woning die uit eigen misdrijf is verkregen is daartoe onvoldoende.
Zoals hiervoor met betrekking tot het onder feit 2. ten laste gelegde is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich (meermalen) schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift, in die zin dat de ter verkrijging van de hypothecaire geldleningen ten behoeve van de woningen aan de [adres] en [adres] bij de betreffende hypotheekaanvragen overgelegde werkgeversverklaringen en loonafrekeningen valselijk zijn opgemaakt. Op basis van deze geschriften zijn hypothecaire geldleningen verkregen van respectievelijk € 270.000,-- [44] en € 350.000,--. [45] Deze hypothecaire geldleningen zijn daarmee (telkens) onmiddellijk afkomstig uit het door verdachte en zijn mededaders gepleegde misdrijf valsheid in geschrift. Dit geldt eveneens voor de woningen aan de [adres] en de [adres] aangezien de hypothecaire geldleningen voor geen ander doel konden worden aangewend dan ter financiering van deze woningen.
Nu voorts uit het dossier blijkt dat de woning aan de [adres] sinds 7 november 2009 is verhuurd, [46] is sprake van
gebruik makenvan deze uit misdrijf verkregen woning als bedoeld in de artikelen 420bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot de woning aan de [adres] overweegt de rechtbank het volgende. Uit gegevens van de Belastingdienst [47] blijkt dat in de periode 28 juli 2008 tot en met 31 oktober 2010 niet alleen [betrokkene] ingeschreven heeft gestaan op het adres [adres], maar ook nog zeven andere personen. De rechtbank acht het (volstrekt) onaannemelijk dat deze personen om niet de woning hebben kunnen bewonen en gaat ervan uit dat sprake is geweest van verhuur van de woning, althans van één of meer kamers in deze woning. De rechtbank neemt daarbij mede in overweging de verklaring [48] van [getuige 2] dat verdachte zich schuldig maakte aan hypotheekfraude en waarbij zij in dat kader onder meer de woning aan de [adres] te [plaats] heeft genoemd. Zij heeft daarbij tevens verklaard dat de woningen werden verhuurd aan allerlei mensen die een woning zochten. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van het
gebruik makenvan de uit misdrijf verkregen woning aan de [adres] als bedoeld in de artikelen 420bis en 420quater Sr.
Onder deze omstandigheden bestaat er verder geen grond om de hierboven genoemde uitgangspunten uit de jurisprudentie toe te passen en kan het verhuren van de woningen aan de [adres] en [adres] worden gekwalificeerd als witwassen of schuldwitwassen.
Gelet op het feit dat verdachte zich telkens als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf waaruit de woningen afkomstig zijn, te weten valsheid in geschrift, kan bewezen worden verklaard dat verdachte
wistdat deze woningen uit misdrijf afkomstig waren. Aldus kan het onder 1.A. ten laste gelegde
witwassenvan de woningen aan de [adres] en [adres] wettig en overtuigend bewezen worden verklaard en gekwalificeerd.
Voor wat betreft de hypothecaire geldleningen maakt het verhuren van de beide woningen geen verschil. De geleende sommen geld zijn immers bij aankoop van de woningen overgedragen aan de verkopers. Hiermee zijn die bedragen al op dat moment uit de macht van [betrokkene] (als koper) geraakt, en kan de koper hiermee geen witwashandelingen meer verrichten. Hieruit volgt dat de gedragingen gelet op de hiervoor weergegeven uitgangspunten voor zover die betrekking hebben op het voorhanden hebben en verwerven van de hypothecaire geldleningen, niet kunnen worden gekwalificeerd als witwassen.
Dit is echter anders voor de uit de bouwdepots afkomstige geldbedragen. De uit deze bouwdepots afkomstige geldbedragen zijn, net als de huurinkomsten, indirecte opbrengsten uit het (telkens) door verdachte zelf begane misdrijf valsheid in geschrift. Overeenkomstig het uitgangspunt uit het hiervoor aangehaalde arrest met vindplaats NJ 2014, 302 zal de rechtbank de gedragingen van verdachte betreffende het verwerven en voorhanden hebben van de hypothecaire geldleningen kwalificeren als (het medeplegen van) witwassen, met dien verstande dat dit uitsluitend geldt voor zover die gedragingen betrekking hebben op het verwerven en voorhanden hebben van de gelden uit de bouwdepots.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1.B. ten laste gelegde gewoontewitwassen het volgende.
In het dossier bevindt zich een huurovereenkomst woonruimte [49] d.d. 12 november 2009 betreffende de verhuur van de woning aan de [adres] te [plaats] door [betrokkene] aan [D] (hierna: [D]). Blijkens deze overeenkomst is de overeenkomst ingegaan op 7 november 2009.
[D] heeft verklaard [50] dat hij [betrokkene] nooit heeft ontmoet; bij het tekenen van het huurcontract werd [betrokkene] vertegenwoordigd door een Hindoestaanse man en gedurende de eerste maanden heeft [D] de huur contant aan deze Hindoestaanse man voldaan. Wanneer aan [D] een foto wordt getoond van verdachte, geeft hij aan de persoon op de foto te herkennen als de Hindoestaanse man aan wie hij de huurpenningen betaalde. [51]
Vanaf september 2010 heeft [D] de huur overgeboekt naar een door de Hindoestaanse man opgegeven bankrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [betrokkene]. [52] Bij de doorzoeking van het woonadres van verdachte op 31 oktober 2011 wordt onder meer een bankpas aangetroffen van de ABN-Amro bankrekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [betrokkene]. [53]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze woning heeft verhuurd en dat de contant en giraal ontvangen huurinkomsten ten goede zijn gekomen van verdachte. De rechtbank beschouwt deze huurinkomsten dan ook als indirecte opbrengsten van het door verdachte als medepleger begane misdrijf valsheid in geschrift. Ook gedragingen ten aanzien van voorwerpen die middellijk uit misdrijf afkomstig zijn, vallen onder het bereik van het bepaalde in artikel 420bis Sr. In een zodanige situatie bestaat er in beginsel geen grond om de hierboven genoemde uitgangspunten uit de jurisprudentie toe te passen (Hoge Raad 25 maart 2014, NJ 2014, 302).
Verdachte heeft gedurende meerdere jaren maandelijks inkomsten verworven uit de verhuur van de woning aan de [adres]. Gelet hierop, het telkenmale herhalen van deze handeling op zeer regelmatige basis gedurende een lange periode, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de strafverzwarende omstandigheid van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
De rechtbank acht daarom het onder 1.B. ten laste gelegde gewoontewitwassen, bestaande uit het verwerven en voorhanden hebben van de huurinkomsten wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1.A., 1.B. en 2. ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
A.
hij in de periode van 20 augustus 2008 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander onderstaande voorwerpen heeft verworven en voorhanden gehad en van gebruik gemaakt, te weten
- onroerende zaken/woningen gelegen aan de [adres] te [plaats] en de [adres] te [plaats] en
- geldbedragen van 350.000 Euro en 270.000 Euro,

terwijl hij verdachte en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf;

en
B.
hij in de periode van 7 november 2009 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte onderstaande geldbedragen verworven en voorhanden gehad en van gebruik gemaakt, te weten contant en giraal ontvangen huurinkomsten van de onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [plaats],
terwijl hij verdachte telkens wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 1 juni 2008 tot en met 1 oktober 2009 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten loonafrekeningen en werkgeversverklaringen valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen doen te gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van onjuiste salarissen en onjuiste salarisgegevens en dat gebruiken of doen gebruiken uit het overleggen van die vervalste loonafrekeningen en werkgeversverklaringen aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening met betrekking tot de onroerende zaken/woningen gelegen aan de [adres] te [plaats] en de [adres] te [plaats].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1.A., 1.B. en 2. meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1.A.:
Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Feit 1.B.:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Feit 2.:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

7.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de onder 1.A., 1.B. en 2. bewezen geachte feiten te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen. Voor het geval de rechtbank verdachte niet vrijspreekt van het ten laste gelegde heeft de raadsman verzocht bij een eventueel op te leggen straf rekening te houden met de omstandigheid dat de berechting van verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder meer inhoudende dat verdachte werk heeft als barkeeper.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij betrekt de rechtbank, anders dan het openbaar ministerie, alleen de feiten zoals hiervoor omschreven bij de waardering van de bewijsmiddelen. Het standpunt van het openbaar ministerie dat daarbij alle in het dossier genoemde zaken dienen te worden betrokken, berust op een onjuiste lezing van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1497).
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het valselijk opmaken van meerdere geschriften en het witwassen van twee woningen, gelden uit bouwdepots en huurpenningen. Wat betreft de huurpenningen is sprake van de strafverzwarende omstandigheid dat van het witwassen een gewoonte van is gemaakt.
In het economische verkeer spelen hypothecaire geldleningen een belangrijke rol. Het gaat daarbij om korter of langer durende financiële verplichtingen die worden aangegaan tussen banken en (natuurlijke) personen. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvrager is de bank afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming. Bovendien heeft hij misbruik gemaakt van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die er van uit moet kunnen gaan dat overgelegde bescheiden naar waarheid zijn opgemaakt.
Door het plegen van valsheid in geschrift zijn de hypotheekverstrekkers van de geldleningen ten behoeve van de woningen aan de [adres] en de [adres], respectievelijk de Postbank en de ING-Bank, bewogen tot het verstrekken van hypothecaire geldleningen terwijl deze banken dit anders niet zouden hebben gedaan. Blijkens de aangiften wordt het potentiële verlies begroot op € 105.000,-- respectievelijk € 81.000,--. Door het witwassen werd de werkelijke, criminele herkomst van de verkregen woningen, bouwdepots en huurpenningen versluierd en werd daaraan een legale herkomst verschaft.
De rechtbank neemt verdachte het voorgaande zeer kwalijk. Daarbij laat de rechtbank in het bijzonder meewegen de professionele wijze waarop verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin en zich niet bekommerd om mogelijke schadelijke gevolgen van deze gedragingen voor anderen.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij haar beslissing houdt de rechtbank voorts rekening met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte in 2012 een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen na het seponeren van een fraudezaak, maar dat hij de afgelopen jaren niet ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de door de raadsman gestelde overschrijding van de redelijke termijn het volgende. De termijn van berechting bedraagt ruim 3 jaar en 3 maanden, berekend vanaf het moment van aanhouding van verdachte op 31 oktober 2011, zijnde de eerste handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het openbaar ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen, tot de datum van dit vonnis. Gelet op de aard en de ernst van de ten laste gelegde feiten, de omvang van het strafdossier, de ingewikkeldheid van het onderzoek en het feit dat door de diverse raadslieden in de (met elkaar samenhangende) strafzaken in het onderzoek Peseta meermalen (veel) onderzoekwensen zijn gedaan, is dit weliswaar lang maar niet zodanig lang dat daarmee de redelijke termijn van berechting wordt overschreden. De rechtbank zal echter bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met deze lange termijn.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden noodzakelijk is, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.

9.Benadeelde partij

Voor aanvang van de terechtzitting heeft ING Bank N.V. te Amsterdam – daartoe vertegenwoordigd door [benadeelde] – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. ten laste gelegde feit, welke schade verband houdt met hypothecaire geldleningen betreffende dertien panden die deel uitmaken van het Peseta-onderzoek.
Uit een bij de vordering gevoegd overzicht blijkt dat de vordering geen betrekking heeft op schade ten gevolge van een aan verdachte ten laste gelegd feit. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen de gestelde schade en (één van) de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal de kosten aldus compenseren dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1.A., 1.B. en 2. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1.A., 1.B. en 2. meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de onder 1.A., voor zover dit feit betreft de woningen en de gelden uit de bouwdepots, 1.B. en 2. bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte deswege strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam (feit 2.)
- bepaalt dat de benadeelde partij ING Bank N.V. te Amsterdam in de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- compenseert de kosten aldus dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. M.C. Oostendorp, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst en L.J. Verborg, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2015.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
A.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, (van) onderstaande voorwerp(en)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/was en/of
- heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, te weten
- ( een) onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [adres] te [plaats] (zaak 198) en/of de [adres] te [plaats] (zaak 204) en/of de [adres] te [plaats] (zaak 205) en/of
- ( een) geldbedrag(en) van 238.987 Euro (hypothecaire lening zaak 198) en/of 350.000 Euro (hypothecaire lening zaak 204) en/of 270.000 Euro (hypothecaire lening zaak 205), althans enig geldbedrag,
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
en/of
B.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (van) onderstaand(e) geldbedrag(en)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld (heeft), dan wel verborgen en/of verhuld (heeft) wie de rechthebbende op dat/die geldbedrag(en) is/was en/of
- verworven en/of voorhanden (heeft) gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
te weten (contant en/of giraal) ontvangen huurinkomsten van de onroerende zaak/woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (zaak 205),
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 oktober 2011 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten loon/salarisafrekening(en) en/of specificatie(s) en/of loonsta(a)t(en) en/of werkgeversverklaring(en) valselijk heeft opgemaakten/of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen doen te gebruiken bestaande die valsheid uit het vermelden van onjuist(e) salaris(sen) en/of onjuiste salarisgegeven(s) en/of onjuiste salariscomponent(en) en/of onjuiste namen van werkgever(s) en/of dat gebruiken of doen gebruiken uit het overleggen van die valse/vervalste loon/salarisafrekening(en) en/of die salarisspecificatie(s) en/of loonsta(a)t(en) en/of werkgeversverklaring(en) aan banken ter financiering en verkrijging van een hypothecaire lening en/of het overleggen bij/aan de notaris ter fine van/voorafgaand aan het passeren van de leveringsakte en/of de hypotheekakte met betrekking tot de onroerende za(a)k(en)/woning(en) gelegen aan de [adres] te [plaats] (zaak 198) en/of de [adres] te [plaats] (zaak 204) en/of de [adres] te [plaats] (zaak 205);

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in het papieren dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het schriftelijke bescheid, te weten: een schriftelijke aangifte hypotheekfraude d.d. 10 december 2010, opgemaakt en ondertekend door [A] namens Internationale Nederlanden Groep NV, zaaksdossier 204, pagina’s 56-63
3.Het schriftelijke bescheid, te weten: een werkgeversverklaring d.d. 21 juli 2008, zaaksdossier 204, pagina 75
4.Het schriftelijke bescheid, te weten: een loonafrekening betreffende juni, zaaksdossier 204, pagina 76
5.Het schriftelijke bescheid, te weten: een schriftelijke aangifte hypotheekfraude d.d. 10 december 2010, opgemaakt en ondertekend door [A] namens Internationale Nederlanden Groep NV, zaaksdossier 205, pagina’s 14-21
6.Het schriftelijke bescheid, te weten: een werkgeversverklaring d.d. 15 juli 2009, zaaksdossier 205, pagina 35
7.Het schriftelijke bescheid, te weten: een loonafrekening betreffende juni, zaaksdossier 205, pagina 36
8.Het schriftelijke bescheid, te weten: een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel d.d. 16 maart 2011, zaaksdossier 205, pagina 128
9.Het schriftelijk bescheid, te weten: een interviewverslag d.d. 26 oktober 2010, zaaksdossier 205, pagina 114
10.Het schriftelijke bescheid, te weten: een handelsregisterhistorie betreffende [bedrijf 1] B.V., zaaksdossier 205, pagina’s 129-130
11.Het schriftelijk bescheid, te weten: een interviewverslag d.d. 26 oktober 2010, zaaksdossier 205, pagina 114
12.Het schriftelijk bescheid, te weten: een interviewverslag d.d. 2 augustus 2010, zaaksdossier 205, pagina 108
13.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2012, zaaksdossier 205, pagina 231
14.Het schriftelijke bescheid, te weten: een loonafrekening loonafrekening betreffende juni, zaaksdossier 204, pagina 272
15.Het schriftelijke bescheid, te weten: een loonafrekening loonafrekening betreffende juni, zaaksdossier 205, pagina 243
16.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2012, zaaksdossier 204, pagina 263
17.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2012, zaaksdossier 205, pagina 234
18.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2012, zaaksdossier 205, pagina 233
19.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 10 januari 2012, zaaksdossier 205, pagina 234
20.Het schriftelijk bescheid, te weten: een interviewverslag d.d. 2 augustus 2010, zaaksdossier 205, pagina 106
21.Het schriftelijk bescheid, te weten: een interviewverslag d.d. 26 oktober 2010, zaaksdossier 205, pagina’s 114-115
22.Het schriftelijk bescheid, te weten: een interviewverslag d.d. 26 oktober 2010, zaaksdossier 205, pagina 112
23.Het schriftelijk bescheid, te weten: een interviewverslag d.d. 26 oktober 2010, zaaksdossier 205, pagina 114
24.Het schriftelijke bescheid, te weten: een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij Postbank, zaaksdossier 204, pagina 64
25.Het schriftelijke bescheid, te weten: een aanvraagformulier hypothecaire geldlening bij ING-Bank, zaaksdossier 205, pagina 22
26.Het schriftelijk bescheid, te weten: een interviewverslag d.d. 7 september 2010, zaaksdossier 205, pagina’s 116-117
27.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 1 november 2011, zaaksdossier 205, pagina’s 270-271
28.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 1 november 2011, zaaksdossier 205, pagina 271
29.Het schriftelijke bescheid, te weten: de hypotheekakte d.d. 20 augustus 2008, opgemaakt door mr. [E], notaris te [plaats], zaaksdossier 204, pagina’s 93-101
30.Het schriftelijke bescheid, te weten: de hypotheekakte d.d. 17 augustus 2009, opgemaakt door mr. [F], notaris te [plaats], zaaksdossier 205, pagina’s 78-86
31.Het schriftelijke bescheid, te weten: de hypotheekakte d.d. 20 augustus 2008, opgemaakt door mr. [E], notaris te [plaats], zaaksdossier 204, pagina 102
32.Het schriftelijk bescheid, te weten: de aanvraag uit het bouwdepot d.d. 19 september 2008, zaaksdossier 204, pagina’s 107-109
33.Het schriftelijk bescheid, te weten: de aanvraag uit het bouwdepot d.d. 27 september 2008, zaaksdossier 204, pagina’s 110-112
34.Het schriftelijk bescheid, te weten: de aanvraag uit het bouwdepot d.d. 3 oktober 2008, zaaksdossier 204, pagina’s 113-115
35.Het schriftelijke bescheid, te weten: een schriftelijke aangifte hypotheekfraude d.d. 10 december 2010, opgemaakt en ondertekend door [A] namens Internationale Nederlanden Groep NV, zaaksdossier 204, pagina 61
36.Het schriftelijke bescheid, te weten: een schriftelijke aangifte hypotheekfraude d.d. 10 december 2010, opgemaakt en ondertekend door [A] namens Internationale Nederlanden Groep NV, zaaksdossier 204, pagina 61
37.Het schriftelijke bescheid, te weten: de hypotheekakte d.d. 17 augustus 2009, opgemaakt door mr. [F], notaris te [plaats], zaaksdossier 205, pagina’s 78-86
38.Het schriftelijk bescheid, te weten: de aanvraag uit het bouwdepot d.d. 21 augustus 2009, zaaksdossier 205, pagina’s 90-93
39.Het schriftelijk bescheid, te weten: de aanvraag uit het bouwdepot d.d. 1 september 2009, zaaksdossier 205, pagina’s 94-97
40.Het schriftelijk bescheid, te weten: de aanvraag uit het bouwdepot d.d. 23 september 2009, zaaksdossier 205, pagina’s 102-105
41.Het schriftelijk bescheid, te weten: de aanvraag uit het bouwdepot d.d. 24 september 2009, zaaksdossier 205, pagina’s 98-101
42.Het schriftelijke bescheid, te weten: een schriftelijke aangifte hypotheekfraude d.d. 10 december 2010, opgemaakt en ondertekend door [A] namens Internationale Nederlanden Groep NV, zaaksdossier 205, pagina 19
43.Het schriftelijke bescheid, te weten: een schriftelijke aangifte hypotheekfraude d.d. 10 december 2010, opgemaakt en ondertekend door [A] namens Internationale Nederlanden Groep NV, zaaksdossier 204, pagina 19
44.Het schriftelijke bescheid, te weten: de hypotheekakte d.d. 17 augustus 2009, opgemaakt door mr. [F], notaris te [plaats], zaaksdossier 205, pagina’s 78-86
45.Het schriftelijke bescheid, te weten: de hypotheekakte d.d. 20 augustus 2008, opgemaakt door mr. [E], notaris te [plaats], zaaksdossier 204, pagina’s 93-101
46.Het schriftelijke bescheid, te weten: een schriftelijke verklaring d.d. 16 maart 2011, zaaksdossier 205, pagina’s 118-119, met bijlage (een huurovereenkomst woonruimte d.d. 12 november 2009, zaaksdossier 205, pagina’s 122-125)
47.Proces-verbaal Financiële analyse feitencomplex zaak 204 d.d. 20 september 2011, opgemaakt door [verbalisant], pagina 21 én: een schriftelijk bescheid, te weten: een uitdraai uit het door de Belastingdienst gebruikte systeem “Beheer van Relaties” d.d. 19 augustus 2011, zaaksdossier 204, pagina 145
48.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 1 november 2011, zaaksdossier 205, pagina’s 270-271
49.Het schriftelijke bescheid, te weten: een huurovereenkomst woonruimte d.d. 12 november 2009, zaaksdossier 205, pagina’s 122-125
50.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 maart 2012, zaaksdossier 205, pagina 317
51.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 maart 2012, zaaksdossier 205, pagina’s 318-319
52.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 maart 2012, zaaksdossier 205, pagina 318
53.Proces-verbaal Tactische analyse zaak 205A d.d. 19 maart 2012, opgemaakt door [verbalisant], pagina 26 én bijlage 10, pagina 161