4.3.2Het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, -beide subsidiair- en feit 3
[bedrijf 1] en [bedrijf 2]
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] (hierna te noemen [bedrijf 1] respectievelijk [bedrijf 2] ), gevestigd te [vestigingsplaats] zijn opgericht op 10 februari 2010. [bedrijf 1] en [bedrijf 2] voeren volgens hun uittreksels van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) als activiteit ‘beheer en belegging in vastgoed en het verstrekken van geldleningen tegen hypothecaire zekerheid’. In de prospectussen staat dat zij de aanbieders zijn van de obligaties.Enig aandeelhouder en bestuurder is [bedrijf 5] .[bedrijf 5] wordt ook wel de initiatiefnemer van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] genoemd en is de dochtermaatschappij van [bedrijf 6] .[medeverdachte 1] is vanaf de oprichting op 17 augustus 2009 bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegd van [bedrijf 6] .[bedrijf 6] is de dochteronderneming van [bedrijf 7] . Met ingang van 17 augustus 2009 is [medeverdachte 1] 60% aandeelhouder van deze holding en medeverdachte [medeverdachte 2] 40%. Verdachte [medeverdachte 1] is bestuurder en alleen en zelfstandig bevoegd.
[bedrijf 8] is de doelvennootschap en de dochteronderneming van [bedrijf 6] .
De initiatiefnemer, de doelvennootschap, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] worden alle bestuurd door [medeverdachte 1] .
Op 19 februari 2010 is [stichting 1] (hierna: [stichting 1] ), gevestigd te [vestigingsplaats] , opgericht. Volgens de KvK heeft [stichting 1] tot doel hetgeen staat in het prospectus van de BV [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 8] .[stichting 1] is opgericht ter meerdere zekerheid van de obligatiehouders. Bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegd van [stichting 1] is [verdachte][verdachte] heeft verklaard dat hij bij de stichting betrokken was als bestuurder.
[bedrijf 3]
(hierna: [bedrijf 3] ), gevestigd te [vestigingsplaats] , is opgericht op 14 juli 2011. [bedrijf 3] voert volgens het uittreksel KvK als activiteit ‘beheren en beleggen in vastgoed alsmede het verstrekken van geldleningen tegen hypothecaire zekerheid, het beheren van pensioenvermogen en het beleggen van gelden’.In het prospectus staat dat zij de aanbieder is van de obligaties.
Enig aandeelhouder en bestuurder is [bedrijf 9] .[medeverdachte 1] is vanaf 10 februari 2012 algemeen directeur en alleen/zelfstandig bevoegd van [bedrijf 9] .[bedrijf 9] is de dochteronderneming van [bedrijf 10] .[bedrijf 10] is de dochter van Duitse Investeringsholding.Medeverdachte [medeverdachte 3] is per 10 februari 2012 bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegd van de Duitse Investeringsholding.Met ingang van 10 februari 2012 zijn 40% de aandelen van deze Holding in bezit van [medeverdachte 2] en 60% in bezit van [medeverdachte 1] .Vanaf 4 oktober 2013 is [medeverdachte 1] bestuurder van de Duitse Investeringsholding en alleen en zelfstandig bevoegd.
Volgens het prospectus is [bedrijf 3] een initiatief van [bedrijf 10] . [medeverdachte 1] is de bestuurder van [bedrijf 10] .
Op 23 augustus 2011 is [stichting 2] (hierna: [stichting 2] ) met statutaire zetel in [vestigingsplaats] opgericht. Volgens de KvK heeft [stichting 2] tot doel ‘op een ten opzichte van de [bedrijf 3] onafhankelijke wijze meerdere zekerheid, al dan niet door middel van hypotheek- en/of pandrechten te verschaffen aan hen, hierna aan te duiden met obligatiehouders, die via de vennootschap in obligatiefondsen participeren alsmede hun belangenbehartiging; en het controleren of de aankopen van de vennootschap geschieden conform de doelstelling.’In het prospectus van [bedrijf 3] staat eveneens dat [stichting 2] is opgericht ter meerdere zekerheid van de obligatiehouders en onafhankelijk opereert van [bedrijf 3] .Per 23 augustus 2011 is verdachte bestuurder en alleen en zelfstandig bevoegd van [stichting 2] .Verdachte heeft verklaard dat hij bij [stichting 2] betrokken was als bestuurder.
4.3.2.2 De rol van de verdachte en diens medeverdachten
[bedrijf 1] en [bedrijf 2]
Zoals hiervoor reeds opgenomen was [medeverdachte 1] de bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegde van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Getuige [getuige 1] , vanaf 2002 werkzaam voor [medeverdachte 1] , heeft in dit verband verklaard dat [medeverdachte 1] formeel gerechtigd was tot het doen van de financiële handelingen. Wanneer hij betalingen verrichtte, dan deed hij dat altijd in opdracht van [medeverdachte 1] .Getuige [getuige 2] , vanaf april 2011 als boekhoudster in dienst bij [bedrijf 6] , heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de grote baas was van alles.
Medeverdachte [medeverdachte 4] ( de zoon van [medeverdachte 1] en hierna ook wel te noemen: [medeverdachte 4] ) heeft verklaard dat hij het prospectus van [bedrijf 1] heeft gemaakt op basis van input van het bestuur.Op de laptop van [medeverdachte 4] is tevens een concept prospectus van [bedrijf 2] aangetroffen, welke als auteur ‘ [medeverdachte 4] ’ heeft en voor het laatst bewerkt is op 13 september 2010.[medeverdachte 4] belde mensen om te vragen of ze nog vragen hadden over het prospectus en of ze wilden deelnemen. Hij denkt dat hij voor [bedrijf 1] voor één miljoen heeft verkocht en voor [bedrijf 2] voor een paar ton.Getuige [getuige 1] bevestigt dat [medeverdachte 4] contact had met de beleggers. Als [medeverdachte 1] er niet was stond [medeverdachte 4] hen te woord. Ook was hij betrokken bij beslissingen. [medeverdachte 4] presenteerde zich als verkoper en wist beleggers te overtuigen en hun vertrouwen te winnen.Bij [bedrijf 2] was [medeverdachte 4] , aldus [getuige 1] , meer betrokken. Hij had duidelijk een bijdrage bij de totstandkoming van het product, de uitvoering en het resultaat. Hij kwam met ideeën en adviezen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] deden alles samen, aldus getuige [getuige 1] .De heer [getuige 3] heeft verklaard dat hij, toen hij bij de AFM werkte, naar het kantoor in Amersfoort is gegaan om inzicht te krijgen in de boekhouding van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . [medeverdachte 4] was daar aanwezig en presenteerde zich als iemand met recht van spreken binnen de organisatie.De heer [getuige 4] , lid van de Raad van Advies, had als gesprekspartner hoofdzakelijk [medeverdachte 1] . Later kwam [medeverdachte 4] daar bij.Als hij geen contact kon krijgen met [medeverdachte 1] , had hij contact met [medeverdachte 4] .
Verdachte heeft verklaard dat hij een beperkte rol had bij de stichting. Wat hij adviseerde over het vastgoed, inclusief zijn advies om het wel of niet te kopen, kon door [bedrijf 8] overruled worden, waarmee hij bedoelt dat deze vennootschap -in de meeste gevallen [medeverdachte 1] - zelfstandig kon beslissen of vastgoed werd aangekocht of niet.De stichting moest samenwerken om het fonds te kunnen besturen, aldus verdachte. De uiteindelijk doorslaggevende stem kwam altijd vanuit [bedrijf 8] , [medeverdachte 1] . Feitelijk kwam het erop neer dat [medeverdachte 1] besliste. De onafhankelijkheid van de [stichting 1] was in de praktijk feitelijk niet gewaarborgd.Verdachte gaf het geld van [stichting 1] vrij.Hij had de bevoegdheid om gelden over te maken.
Volgens getuige [getuige 1] heeft verdachte nooit op eigen initiatief geld overgemaakt. [medeverdachte 1] gaf volgens hem de opdracht aan verdachte om overboekingen en/of uitbetalingen te doen in het kader van [bedrijf 1] . Ook bij [bedrijf 2] had verdachte geen uitvoerende taken.[medeverdachte 1] had alles in zijn handen en in zijn macht. Hij mocht overal voor tekenen.
[bedrijf 3]
Zoals hiervoor reeds opgenomen was [medeverdachte 1] de bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegde van [bedrijf 3] . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de eindverantwoordelijke was bij [bedrijf 3] .Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de grote baas was van alles.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij mensen belde om te vragen of ze nog vragen hadden over het prospectus en of ze wilden deelnemen.Hij had een meewerkende, meedenkende rol bij [bedrijf 3] , maar was niet beslissingsbevoegd, aldus [getuige 1] .Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 4] hielp met het opzetten van [bedrijf 10] . [medeverdachte 1] had daarin de leiding. [medeverdachte 4] hielp met het maken van het prospectus van [bedrijf 3] .Inlegger [inlegger] (hierna: [inlegger] ) heeft verklaard dat zij, voordat ze intekende in [bedrijf 3] , heeft gesproken met de zoon van [medeverdachte 1] . Hij had als voorletter ‘ [voorletter] ’.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij voor een functie van directeur bij [bedrijf 10] sollicitatiegesprekken heeft gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] . In februari 2012 trad hij in die hoedanigheid in dienst en werd door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] ingewerkt. De anderhalf jaar dat hij bij [bedrijf 3] werkte heeft [medeverdachte 3] niet ervaren dat hij directeur was. Hij moest gewoon doen wat [medeverdachte 1] hem vertelde. Er was eerder sprake van een relatie werkgever-werknemer.Als [medeverdachte 1] vertelde wat er moest gebeuren, dan deed [medeverdachte 3] dat.[medeverdachte 3] hield zich niet bezig met de financiële afwerking van de ingelegde gelden. [medeverdachte 1] bepaalde wat wel of niet werd aangekocht.
Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 4] waren druk bezig met het afronden van [bedrijf 3] . [medeverdachte 4] was bezig met het bellen van geïnteresseerden.
[verdachte] was de stichtingsbestuurder.De [stichting 2] moest samenwerken om het fonds te kunnen besturen, aldus [verdachte] . De uiteindelijk doorslaggevende stem kwam altijd vanuit [medeverdachte 1] . Feitelijk kwam het erop neer dat [medeverdachte 1] besliste. De onafhankelijkheid van de Stichting was in de praktijk feitelijk niet gewaarborgd.Ter terechtzitting heeft [verdachte] in dit verband verklaard dat door de verwevenheid van de stichting met de vennootschappen de uiteindelijke beslisser [medeverdachte 1] was. [verdachte] had geen inzage in de financiële administratie van [bedrijf 3] . Voor hem was het onmogelijk om goed te controleren of de initiatiefnemer, waarover in paragraaf 4.3.2.3 meer, voor € 170.000,-- deel had genomen in het obligatiefonds.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2]
[bedrijf 1] heeft een prospectus gedateerd op februari 2010 uitgebracht. Hierin staat onder meer dat:
- [bedrijf 1] een obligatielening uitschrijft van € 4.990.000,--;
- [bedrijf 1] uitsluitend tot doel heeft de aangetrokken gelden uit te lenen tegen een eerste hypothecaire zekerheid op het onroerend goed uit de doelvennootschappen, waardoor de inleg van de obligatiehouders in [bedrijf 1] de hele looptijd veilig wordt gesteld;
- de gemeente Düsseldorf een huursubsidie verstrekt, geldig tot 2016, om een tekort aan huurpenningen te voorkomen.Hierdoor is de huur vrijwel zeker gesteld en het risico dat de rentebetalingen niet voldaan kunnen worden buitengewoon klein.Rendementen afkomstig uit de exploitatie van het onroerend goed zijn ook zeker;
- de bankgarantie de aflossingspremie verzekert op de einddatum;
- indien de aflossingspremies niet voldaan kunnen worden uit de exploitatie- of verkoopopbrengsten deze zullen worden uitgekeerd door een door de Rabobank afgegeven bankgarantie. Hierdoor worden de aflossingspremies gegarandeerd;
- door de combinatie van sterke huurpartijen en de bankgarantie de rendementen vrijwel geheel zijn zeker gesteld;
- [bedrijf 5] aansprakelijk is voor de rentebetalingen, omdat zij zich garant heeft gesteld voor de verplichtingen van [bedrijf 1] die ontstaan of zullen ontstaan door uitgifte van de obligatieleningen in de vier verschillende klassen;
- ingeval [bedrijf 1] niet aan haar verplichtingen tot terugbetaling van de hoofdsommen kan voldoen, [bedrijf 5] daarvoor aansprakelijk is, omdat zij zich garant heeft gesteld voor alle verplichtingen van [bedrijf 1] ;
- het risico bestaat dat [bedrijf 5] niet (volledig) aan haar verplichtingen onder de garantie zal kunnen voldoen;
- onderhoudskosten, kosten voor verhuur, ontwikkelingskosten en andere kosten welke het exploiteren van het onroerend goed met zich meebrengen worden betaald uit het exploitatieresultaat. Indien het exploitatieresultaat de kosten niet geheel kan dekken is [bedrijf 5] aansprakelijk voor deze kosten. Het risico bestaat dat [bedrijf 5] aan haar verplichtingen onder de garantie niet (volledig) zal kunnen voldoen;
- de obligatiefondsen van [naam] als uitgangspunt hebben de obligatiehouders een maximale zekerheid te bieden. Deze zekerheid wordt bewerkstelligd door de hypotheekrechten die de obligatiefondsen verkrijgen voor de door de obligatiefondsen verstrekte hypothecaire leningen en andere zekerheden zoals een bankgarantie en/of huursubsidie verstrekt door gemeenten op de huurpenningen;
- [stichting 1] is opgericht ter meerdere zekerheid van de obligatiehouders en onafhankelijk opereert van [bedrijf 1] ;
- obligatiehouders de gelden storten op de rekening van [stichting 1] die controleert of het aankoopbeleid van [bedrijf 1] volgens de doelstelling en het beleggingsbeleid gebeurt zoals opgenomen in dit prospectus. Als de aan te kopen vastgoedobjecten aan de voorwaarden voldoen geeft [stichting 1]
(de rechtbank begrijpt [stichting 1] )de gelden vrij;
- het honorarium van de bestuurders van [bedrijf 1] en [stichting 1] voor rekening van [bedrijf 6] BV komt;
- [bedrijf 1] geen vergoeding betaalt aan haar bestuurders noch aan het bestuur van [stichting 1] ;
- de fondsinvestering als volgt is opgebouwd:
€ 4.500.000,-- taxatiewaarde
€ 130.000,-- overdrachtsbelasting
€ 10.000,-- notariskosten
De volgende kosten zijn berekend:
€ 77.000,-- makelaarskosten
€ 25.000,-- marketingkosten
€ 77.000,-- advieskosten
€ 9.000,-- taxatiekosten
€ 5.000,-- prospectuskosten
€ 150.000,-- structureringskosten
€ 5.000,-- oprichtingskosten.
[bedrijf 2] heeft een prospectus gedateerd op september 2010 uitgebracht. Hierin staat onder meer dat:
- [bedrijf 2] een obligatielening uitschrijft van € 2.100.000,--;
- [bedrijf 2] uitsluitend tot doel heeft de aangetrokken gelden uit te lenen tegen een eerste hypothecaire zekerheid, waardoor de inleg van de obligatiehouders in [bedrijf 2] de hele looptijd veilig wordt gesteld;
- de huurinkomsten uit het object in Eschweiler door de Duitse overheid voor een deel gefinancierd worden in de vorm van een huursubsidie aan de bewoners.Deze financieringsvorm beperkt het exploitatierisico;
- ingeval [bedrijf 2] niet aan haar verplichtingen tot terugbetaling van de hoofdsommen kan voldoen, [bedrijf 5] daarvoor aansprakelijk is, omdat zij zich garant heeft gesteld voor alle verplichtingen van [bedrijf 2] ;
- het risico bestaat dat [bedrijf 5] niet (volledig) aan haar verplichtingen onder de garantie zal kunnen voldoen;
- onderhoudskosten, kosten voor verhuur, ontwikkelingskosten en andere kosten welke het exploiteren van het onroerend goed met zich meebrengen worden betaald uit het exploitatieresultaat. Indien het exploitatieresultaat de kosten niet geheel kan dekken is [bedrijf 5] aansprakelijk voor deze kosten. Het risico bestaat dat [bedrijf 5] aan haar verplichtingen onder de garantie niet (volledig) zal kunnen voldoen;
- [stichting 1] is opgericht ter meerdere zekerheid van de obligatiehouders en onafhankelijk opereert van [bedrijf 2] ;
- obligatiehouders de gelden storten op de rekening van [stichting 1] die controleert of het aankoopbeleid van [bedrijf 1] volgens de doelstelling en het beleggingsbeleid gebeurt zoals opgenomen in dit prospectus. Als de aan te kopen vastgoedobjecten aan de voorwaarden voldoen geeft [stichting 1] de gelden vrij;
- de fondsinvestering als volgt is opgebouwd:
€ 1.760.000,-- aankoopprijs
€ 62.000,-- overdrachtsbelasting
€ 35.000,-- notariskosten
€ 62.000,-- makelaars- en selectiekosten
De volgende kosten zijn berekend:
€ 44.000,-- advieskosten
€ 15.000,-- taxatiekosten
€ 110.000,-- structureringskosten
€ 7.000,-- prospectuskosten
€ 5.000,-- oprichtingskosten.
[bedrijf 3]
heeft een prospectus uitgebracht gedateerd 8 september 2011. Hierin staat onder meer dat:
- [bedrijf 3] een obligatielening uitschrijft van € 2.260.000,--;
- [bedrijf 3] uitsluitend tot doel heeft de aangetrokken gelden uit te lenen voor de aankoop van onroerend goed. De obligatiehouders verkrijgen een eerste hypotheek op het aangekochte onroerend goed, waardoor de inleg van de obligatiehouders in [bedrijf 3] de hele looptijd veilig wordt gesteld;
- de initiatiefnemer als aanvullende zekerheid zelf voor € 170.000,-- participeert. Haar obligatie wordt achtergesteld op de obligatiehouders.Hierdoor ontstaat een extra zekerheid en financiële buffer, waardoor u
(de rechtbank begrijpt: de belegger)een hogere dekkingsgraad heeft;
- de onderpanden meer waard dienen te zijn dan de obligatielening, wat betekent dat de risico’s aan dit fonds nihil zijn;
- het van belang is dat het onroerend goed bij afname volledig verhuurd is;
- [stichting 2] opgericht is ter meerdere zekerheid van de obligatiehouders en onafhankelijk opereert van [bedrijf 3] ;
- obligatiehouders de gelden storten op de rekening van [stichting 2] die controleert of het aankoopbeleid van [bedrijf 3] volgens de doelstelling, het beleggingsbeleid en de strategie plaats vindt, zoals opgenomen in dit prospectus. Als de aan te kopen vastgoedobjecten aan de voorwaarden voldoen geeft [stichting 2] de gelden vrij;
- [bedrijf 3] primair tot doel heeft te investeren in het onroerend goed zoals beschreven in het prospectus;
- het risicoprofiel laag wordt gehouden door obligatiehouders verschillende zekerheden te bieden, te weten onder andere: ‘dekking van de inleg en achtergestelde participatie initiatiefnemer en [stichting 2] ’
- de fondsinvestering als volgt is opgebouwd:
€ 1.855.000,-- aankoopprijs incl. kosten
€ 65.000,-- overdrachtsbelasting
€ 22.000,-- notariskosten
€ 111.000,-- makelaars- en selectiekosten
De volgende kosten zijn berekend:
€ 75.000,-- marketingkosten
€ 15.000,-- advieskosten
€ 9.000,-- taxatiekosten
€ 6.000,-- due diligence kosten
€ 95.000,-- structureringskosten
€ 7.000,-- oprichtingskosten
De kosten zijn eenmalige kosten.
4.3.2.4 De inleg en de besteding van de inleg
[bedrijf 1] en [bedrijf 2]
In de periode van 11 maart 2010 tot en met 17 augustus 2010 is voor € 2.111.300,-- door 61 obligatiehouders ingelegd in [bedrijf 1] .Van dit bedrag is door beleggers € 569.200,-- overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 1] (rekeningnummer [rekeningnummer] )en is
€ 1.542.100,-- door de obligatiehouders overgemaakt naar de bankrekening van [stichting 1] (rekeningnummer [rekeningnummer] ). [medeverdachte 4] schreef op 24 maart 2010, namens [bedrijf 1] , een inlegger aan om de inleg op de bankrekening van [bedrijf 1] te storten.[medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat beleggers schriftelijk is medegedeeld hun inleg op de bankrekening van [bedrijf 1] te storten, omdat [verdachte] € 120.000,-- vanaf de bankrekening van de stichting in zijn eigen zak had gestoken.Op 30 maart 2010, derhalve 6 dagen na de zojuist genoemde brief van 24 maart 2010, wordt van de bankrekening van [stichting 1] € 10.000,00 overgemaakt naar [bedrijf 4] .
Nadat de eerste inleggelden zijn binnengekomen op de rekening van [bedrijf 1] , wordt op 1 april 2010 € 55.000,-- overgeboekt naar [naam] onder vermelding ‘rentebetaling [naam] ’. Ook wordt diezelfde dag € 50.000,-- overgemaakt naar [bedrijf 11] onder vermelding ‘rentebetalingen’.Direct na binnenkomst van € 55.000,-- op de rekening van [naam] wordt daarmee een rentebetaling gedaan aan een inlegger in [naam] .Uiteindelijk is van de inleg op de bankrekening van [bedrijf 1] in totaal een bedrag van € 569.175,-- aan betalingen/overboekingen verricht onder meer naar andere BV’s gelieerd aan [medeverdachte 1] , rentebetalingen aan de inleggers in [naam] , [bedrijf 11] en [bedrijf 1] en salarisbetalingen aan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] .
Zoals hiervoor al vermeld, is van de inleg van € 2.111.300,-- een bedrag van € 1.542.100,-- door de obligatiehouders overgemaakt naar de bankrekening van [stichting 1] (rekeningnummer [rekeningnummer] ). Op de dag dat de eerste inleg binnenkomt, wordt meteen € 3.000,-- aan onkostenvergoeding overgemaakt aan [verdachte] .In totaal is € 24.000,-- van de inleg op deze bankrekening van [stichting 1] naar [verdachte] overgemaakt onder vermelding van ‘onkostenvergoeding’.De volgende betalingen zijn verricht aan [bedrijf 4] (rekeningnummer [rekeningnummer] ):
- € 10.000,-- d.d. 30 maart 2010
- € 30.000,-- d.d. 15 april 2010
- € 30.000,-- d.d. 19 april 2010.
[verdachte] is bestuurder en alleen/zelfstandig bevoegd van [bedrijf 4] BV.[bedrijf 4] heeft een bankrekening met nummer [rekeningnummer] .
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij per stichting € 1.500,-- in rekening mocht brengen voor de vergoeding van onkosten.
Naast betalingen aan [verdachte] , zijn er betalingen verricht aan een andere bankrekening van [stichting 1] en aan diverse BV’s gelieerd aan [medeverdachte 1] en [verdachte] , als ook betalingen betreffende taxaties in Duitsland. Op 30 november 2010 stond er nog € 3.448,99 op de bankrekening.
Op 23 maart 2011 wordt er in totaal € 750.000,-- bijgeschreven op de rekening van [stichting 1] . Dit bedrag is afkomstig van [bedrijf 8] . Vervolgens wordt nog eens € 10.000,-- + € 249.000,-- + € 67.000,-- (derhalve totaal € 326.000,--) bijgeschreven op de bankrekening van de Stichting. Dit geld is afkomstig uit de inleg van [bedrijf 2] . Uiteindelijk wordt op 13 mei 2011 € 10.000,-- , drie keer € 249.000,-- en € 67.000,-- (derhalve totaal € 824.000,--) overgemaakt naar [bedrijf 8] in verband met de aankoop van onroerend goed te Aken.Een totaalbedrag van € 824.000,-- is door [bedrijf 8] overgemaakt aan een Duitse notaris en Terra Domus Aachen.
Zodoende is € 498.000,-- aan [bedrijf 1] geld besteed aan de aankoop van onroerend goed, te weten [straat] , [straat] , Steinkaulstrasse, zes eenheden aan de [straat] , [straat] en [straat] alle te [woonplaats] .
De bankgarantie, waar in het prospectus naar wordt verwezen, is niet afgegeven. De € 100.000,-- die aan de bank gestort moest worden, is weg, aldus [medeverdachte 1] .
In de periode van 11 oktober 2010 tot en met 2 augustus 2011 is in totaal € 1.670.300,-- door
40 obligatiehouders ingelegd in [bedrijf 2] .Hiervan is € 1.599.100,-- binnengekomen op de bankrekening van [stichting 1] (rekeningnummer [rekeningnummer] ) en € 71.200,00 op de andere bankrekening van de stichting (rekeningnummer [rekeningnummer] ).Op 15 oktober 2010, 4 dagen nadat de eerste inleg binnenkomt op rekening [rekeningnummer] , wordt € 4.240.—afgeschreven onder vermelding ‘onkosten [bedrijf 2] ’.Uiteindelijk wordt van de inleg in [bedrijf 2] € 88.815,-- naar [medeverdachte 1] in privé overgemaakt en wordt er voor € 505.475,59 aan rentebetalingen gedaan in diverse andere fondsen, inclusief betalingen aan de eigen inleggers in [bedrijf 2] . Aan [verdachte] wordt € 60.000,-- betaald wegens onkosten voor zijn rol als bestuurder van [stichting 1] .
Zoals hiervoor omschreven is een deel van de inleg (€ 10.000,-- + € 249.000,-- + € 67.000,-- = € 326.000,--) in [bedrijf 2] overgemaakt naar [stichting 1] ten behoeve van aankopen in [bedrijf 1] .Ook is € 100.000,-- en € 461.800,-- overgemaakt ten behoeve van de aankoop van [adres] en 14 eenheden [straat] .Omdat de aankoopprijs niet volledig is betaald, zijn deze panden niet geleverd.
Totaal is in [bedrijf 1] en [bedrijf 2] tezamen € 3.781.600,-- ingelegd.
[bedrijf 3]In de periode van 9 september 2011 tot en met 17 februari 2012 hebben 33 obligatiehouders (waaronder niet de initiatiefnemer tot het fonds, zijnde [bedrijf 10] ) in totaal € 1.130.500,-- ingelegd in [bedrijf 3]Deze gelden zijn ingelegd op de bankrekening van [stichting 2] ( [rekeningnummer] ).Vervolgens zijn de ingelegde gelden besteed aan privébetalingen, betalingen couponrente van inleggers in andere fondsen, operationele kosten, onkostenvergoeding [verdachte] en notariskosten.Op 7 december 2012 is de bankrekening opgeheven. Het eindsaldo was € 0,--.
[bedrijf 1] en [bedrijf 2]
[belegger 1] (hierna: [belegger 1] ) heeft op 7 december 20101 ingeschreven in [bedrijf 2] ad € 20.400,--. Op 25 januari 2011 schreef [belegger 1] zich een tweede keer in voor € 20.200,--. Hieraan voorafgaand had hij een prospectus aangevraagd.[belegger 1] ging ervan uit dat zijn inleg besteed zou worden, zoals in het prospectus stond vermeld. Ongeveer 90% zou voor de aankoop van onroerend goed gebruikt moeten worden.[belegger 1] heeft verklaard dat hij nooit zou hebben belegd als hij niet het vertrouwen had gehad dat men niet zou doen wat in het prospectus vermeld stond.
[belegger 2] (hierna: [belegger 2] ) heeft het prospectus van [bedrijf 2] aangevraagd en op 4 april 2011 een bedrag van € 30.600,-- overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [stichting 3] .Hij had de indruk dat er voor € 1.670.000,-- aan onroerend goed was gekocht.Op basis van de inhoud van het prospectus had [belegger 2] niet het vermoeden dat zijn inleg niet of slechts gedeeltelijk aangewend zou kunnen worden voor de aankoop van onroerend goed. Evenmin gaf het prospectus hem aanleiding te vermoeden dat de inleggelden aangewend zouden worden om couponrentebetalingen mee te doen.
[belegger 3] (hierna: [belegger 3] ) heeft via internet de brochure voor [bedrijf 1] aangevraagd.Hij investeerde € 306.000,-- en schreef dit bedrag over op 8 april 2010 naar rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [stichting 1] te [vestigingsplaats] .[belegger 3] heeft zijn inleg niet teruggekregen.
[belegger 4] (hierna: [belegger 4] ) heeft op 10 januari 2011, na lezing van het prospectus, € 20.000,-- belegd in [bedrijf 2] . Ze had vertrouwen dat men uit zou voeren wat in het prospectus beschreven werd. Tot 1 oktober 2012 kreeg zij haar couponrente uitbetaald door [bedrijf 13] uit [vestigingsplaats] en na die tijd door [bedrijf 5] .Aan de hand van het prospectus had zij het volste vertrouwen dat haar belegging goed besteed zou worden.
[belegger 5] (hierna: [belegger 5] ) ontving informatie van [bedrijf 1] met daarbij gevoegd het prospectus. Na ontvangst van het prospectus heeft [belegger 5] ingeschreven in [bedrijf 1] . Hij maakte € 20.400,-- over naar [stichting 1] . Op 25 maart 2010 kreeg hij een bevestiging dat zijn inschrijving was ontvangen.Als [belegger 5] van te voren had geweten dat het inleggeld niet, of slechts gedeeltelijk zou worden aangewend voor de aankoop van vastgoed dan had hij niet belegd in [bedrijf 1] .Ook zou hij niet ingelegd hebben als hij had geweten dat de couponrentebetalingen uit de inleggelden werden betaald.
[bedrijf 3]
[belegger 2] zag een advertentie in beleggingsblad Cash. Hij besloot mee te participeren in [bedrijf 3] voor een bedrag van € 50.000,--. De emissiekosten bedroegen € 1.000,--.Op 31 oktober 2011 schreef hij zich in en op 7 november 2011 ontving [belegger 2] een bevestiging van zijn betaling.Op basis van de inhoud van het prospectus had [belegger 2] niet het vermoeden dat zijn inleg niet of slechts gedeeltelijk aangewend zou kunnen worden voor de aankoop van onroerend goed. Evenmin gaf het prospectus hem aanleiding te vermoeden dat de inleggelden aangewend zouden worden om couponrentebetalingen mee te doen.
[inlegger] schreef op 19 december 2011 in in [bedrijf 3] .Op 3 januari 2012 ontving zij een bevestiging van de inschrijving van € 20.000,--. Ook maakte ze € 400,-- emissiekosten over. Voorafgaand aan de deelname zag zij het prospectus in. Volgens [inlegger] zou in principe het totale bedrag van € 2.644.000,--, zoals omschreven in het prospectus, in vastgoed geïnvesteerd worden.
[belegger 6] (hierna: [belegger 6] ) ontving ongevraagd een brief waarin stond dat hij mee kon doen aan het fonds [bedrijf 3] . Hierop vroeg [belegger 6] het prospectus aan.Op 30 september 2011 maakte hij € 20.000,-- en € 400,-- emissiekosten over naar de bankrekening van [stichting 2] .Op 10 oktober 2011 maakte hij nog eens € 20.400,-- over.
[belegger 7] (hierna: [belegger 7] ) ontving een brief met een vooraankondiging van [bedrijf 3] . De vooraankondiging was de aanleiding om het prospectus aan te vragen. Nadat hij het prospectus had gelezen stuurde [belegger 7] zijn inschrijfformulier in. [belegger 7] schreef zich in voor € 50.000,--. Op 16 november 2011 maakte hij € 51.000,-- over naar de bankrekening van [stichting 2] .[belegger 7] heeft verklaard dat hij niet belegd zou hebben als hij had geweten dat het inleggeld niet aangewend zou worden voor de aankoop van onroerend goed, of als hij had geweten dat de couponrentebetalingen uit de inleggelden betaald werden.
[belegger 8] (hierna: [belegger 8] ) ontving per post een vooraankondiging voor het fonds [bedrijf 3] . Hij vroeg de brochure aan, nam deze door en besloot om in [bedrijf 3] te beleggen.[belegger 8] legde € 20.000,-- in en maakte op 29 september 2011 € 20.400,-- over naar de bankrekening van [stichting 2]Als uit de toegestuurde informatie en stukken van [bedrijf 3] duidelijk had kunnen worden dat niet de hele inleg besteed zou worden aan de aankoop van onroerend goed, dan zou [belegger 8] niet zijn gaan inleggen.
4.3.4Bewijsoverwegingen
4.3.4.1 Oplichting
De raadsman heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de beleggers in de diverse fondsen heeft opgelicht.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende:
Uit de hiervoor in paragraaf 4.3.2.5 opgenomen bewijsmiddelen volgt dat aan beleggers vooraankondigingen en/of prospectussen zijn verstuurd met daarin informatie over de obligatieleningen die door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] werden aangeboden. De vooraankondigingen en/of prospectussen hadden tot doel om eventuele beleggers te interesseren in, en te informeren over, de obligatieleningen van de diverse fondsen. In de prospectussen was informatie opgenomen die niet strookte met de werkelijkheid.
Zo volgt uit de bewijsmiddelen dat de stichtingen niet onafhankelijk van de fondsen opereerden en hun taken niet hebben uitgevoerd, en ook niet konden uitvoeren, op een wijze als omschreven in de prospectussen. Onder meer uit de verklaring van [verdachte] volgt dat [medeverdachte 1] de stichtingen [stichting 1] en [stichting 2] kon ‘overrulen’. Hij had de uiteindelijk doorslaggevende stem. Bovendien zijn betalingen aan [verdachte] en zijn BV gedaan, terwijl duidelijk uit de prospectussen volgt dat [verdachte] geen vergoeding vanuit de fondsen zou ontvangen.
Uit het voorgaande volgt dat de inleggelden op de bankrekeningen van de stichtingen deels niet conform het aankoopbeleid vrijgegeven werden. Dit beeld wordt bevestigd als gekeken wordt naar het feitelijke aankoopbeleid binnen de fondsen.
Voor zover onroerend goed in Duitsland is aangekocht, is dit immers niet conform hetgeen in de prospectussen werd voorgespiegeld gebeurd. Van de inleg in [bedrijf 1] is slechts € 498.000,-- besteed aan de aankoop van onroerend goed. In [bedrijf 2] is van de € 1.670.300,-- een bedrag van € 326.000,-- gebruikt voor de aankoop binnen [bedrijf 1] . Door [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zelf is niets aangekocht. Terwijl in beide fondsen tezamen € 2.800.800,-- is ingelegd. Alles bij elkaar genomen is € 4.912.100,-- ingelegd, waarvan € 2.168.300,-- is besteed aan onroerend goed. Dat is ongeveer 44% van de totale inleg. Uit een berekening die de rechtbank heeft gemaakt aan de hand van de inhoud van de prospectussen, volgt daarentegen dat in de prospectussen (telkens) zo’n 8% à 10% is berekend aan eenmalige fondskosten (zoals structureringskosten, advieskosten, due diligence kosten, marketingkosten, oprichtingskosten) en dat de overige inleggelden besteed zouden worden aan de aankoop van onroerend goed. Uit het voorgaande volgt dat -anders dan in de prospectussen opgenomen- in beperkte mate investeringen zijn gedaan en dat daarentegen hoge kosten zijn gemaakt. Aanzienlijke delen van de geïnvesteerde gelden zijn niet ingezet ten behoeve van de beleggers en het te behalen rendement.
Uit de bankafschriften volgt ook dat vrijwel direct nadat de eerste inleggelden binnenkomen op de bankrekeningen van de stichtingen, deze inleggelden worden vrijgegeven om couponrentebetalingen te voldoen. Ook zijn grote geldbedragen, al dan niet direct, weggevloeid naar verdachte, naar zijn medeverdachten en hun familieleden. Ook dit is in strijd met hetgeen in de prospectussen staat. De ingelegde gelden mochten enkel door de stichtingen vrijgegeven worden ten behoeve van de aankoop van onroerend goed. Zoals hiervoor reeds uiteen is gezet is veel minder onroerend goed aangekocht dan in de
prospectussen voorgespiegeld, terwijl bij [bedrijf 3] al het ingelegde geld is verdwenen en bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] een groot deel van de ingelegde gelden is verdwenen.
Omdat er door de fondsen geen, dan wel veel minder, onroerend goed is aangekocht dan voorgespiegeld in de prospectussen, waren ook de huuropbrengsten niet gegarandeerd. Met de huuropbrengsten zouden de couponrentebetalingen voldaan worden en ook dat is derhalve niet gebeurd. De couponrente waar de inleggers recht op hadden werd voor het overgrote deel betaald uit hun eigen inleg of de inleg in andere fondsen.
Voorts zijn de aanwezige risico’s van de beleggingen in de prospectussen geminimaliseerd, door teksten op te nemen als: ‘De gemeente Düsseldorf verstrekt een huursubsidie, geldig tot 2016, om een tekort aan huurpenningen te voorkomen. Hierdoor is de huur vrijwel zeker gesteld en het risico dat de rentebetalingen niet voldaan kunnen worden buitengewoon klein’. En door op te nemen dat een derde partij garant zal staan wanneer het fonds niet aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen.
De voorgestelde gang van zaken gaf het beeld dat een investering in -een van de-voornoemde fondsen een zeer beperkt risico had. Door dit aan de inleggers voor te spiegelen, werden zij bewogen gelden in te leggen in een ogenschijnlijke zeer beperkt risicodragende obligatieovereenkomst met de fondsen. Zonder deze informatie waren zij daartoe niet overgegaan, zo blijkt uit de verklaringen van beleggers. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat mensen die geïnteresseerd zijn in het beleggen van hun gelden zich –alvorens daartoe over te gaan– (direct of indirect) laten informeren. Het is gebruikelijk dat dit gebeurt na bestudering van een prospectus, dan wel andere informatie, van het betreffende beleggingsproduct. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat mensen hun gelden beleggen om daar rendement uit te halen. In dit verband is de rechtbank van oordeel dat de wederrechtelijkheid besloten ligt in de onwaarheden die zijn opgenomen in het prospectus en/of brochures en/of anderszins gegeven informatie, waardoor beleggers bewogen zijn gelden in te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten zich hebben bediend van listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels door bedrieglijk en in strijd met de waarheid in de prospectussen en de brochures de in de bewijsmiddelen opgenomen zekerheden en informatie aan de beleggers voor te spiegelen, wetende dat deze niet bestonden of op geen enkele wijze waargemaakt zouden worden. Van een bonafide belegging is geen sprake geweest.
Door gelden aan te trekken van beleggers onder het voorwendsel dat met die gelden onroerend goed in Duitsland gekocht zou worden, terwijl die gelden voor het overgrote deel en reeds vanaf de eerste inleg, werden doorgesluisd naar en gebruikt werden door verdachte en zijn medeverdachten voor geheel andere doeleinden, is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk bestond op de wederrechtelijke bevoordelingen van (mede) verdachte(n) zelf en anderen en dat er sprake was van oplichting.
4.3.4.2 Het medeplegen
Door de verdediging is aangevoerd dat [verdachte] niet nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen om beleggers op te lichten.
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte al dan niet als medepleger aangemerkt kan worden, zoals subsidiair ten laste gelegd, heeft de rechtbank de door de Hoge Raad (zie onder meer ECLI:NL:HR:2014:3474) geformuleerde criteria gehanteerd. Er moet sprake zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Bij deze beoordeling kan rekening gehouden worden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat er dus om dat verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. Uit de paragrafen 4.3.2.1, 4.3.2.2 en 4.3.2.4 volgt dat verdachte [verdachte] zich samen met zijn mededaders bezig heeft gehouden met de obligatieleningen die door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] werden uitgegeven en dat de inleggers zijn opgelicht. Verdachte [verdachte] was op de hoogte van de inhoud van de prospectussen en wist wat van hem als stichtingsbestuurder verwacht werd. Zo was het zijn taak om ervoor te zorgen dat gelden enkel werden vrijgegeven voor de aankoop van onroerend goed of daarmee samenhangende (fonds)kosten, conform de inhoud van de prospectussen. Desalniettemin heeft verdachte, door zijn handelen, eraan bijgedragen dat met het geld van beleggers iets anders werd gedaan dan voorgespiegeld. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat er geen, dan wel onvoldoende, toezicht is gehouden. Alle ingelegde gelden van beleggers zijn door de stichtingen vrijgegeven, terwijl voor minder dan de helft van de totale inleg onroerend goed is aangekocht. In het fonds [bedrijf 3] is zelfs helemaal geen onroerend goed aangekocht. Hieraan heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd. Hij was het die de gelden vrij gaf, op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] , en hij was degene die diende te controleren dat de gelden ten behoeve van de aankoop van onroerend goed werden aangewend.
Het verweer van de verdediging dat verdachte slechts gelden vrijgaf, nadat hij de daarbij behorende stukken had gekregen, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Daaruit volgt immers dat verdachte meteen op de eerste dag waarop de eerste inleg in [bedrijf 1] binnenkomt € 3.000,-- naar zichzelf overmaakt, terwijl hij daar blijkens de inhoud van het prospectus van [bedrijf 1] helemaal geen recht op had. Nog geen maand nadat de eerste inleg binnen is gekomen in [bedrijf 1] maakt [verdachte] € 10.000,-- over naar zijn eigen vennootschap.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededaders dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde.
De bewijsverweren die de verdediging op dit punt heeft aangevoerd zijn hiermee verworpen.
4.3.4.3 Witwassen
[verdachte] wordt onder feit 3 - zakelijk weergegeven - verweten dat hij zich al dan niet tezamen met anderen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 21 januari 2014 schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte) witwassen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan oplichting. De daarbij betrokken rechtspersonen maakten onderdeel uit van een structuur van rechtspersonen, waarvan het gezamenlijke doel was het aantrekken van gelden van investeerders (beleggers). Uit de bewijsmiddelen volgt dat beleggers door valse voorwendselen zijn bewogen om geld te investeren en zijn opgelicht. Dit investeren doen zij door hun inleg over te boeken naar de bankrekening van stichtingen gelieerd aan de obligatiefondsen ofwel aan de obligatiefondsen zelf. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een constructie waarin beleggers worden opgelicht. De door hun ingelegde gelden zijn door misdrijf, te weten oplichting, verkregen.
Vervolgens is een groot deel van dit geld overgeboekt, ofwel omgezet, naar allerhande andere rekeningen van andere rechtspersonen/fondsen en zijn daarmee betalingen verricht en privé-onttrekkingen gedaan. Hierdoor is de criminele herkomst van de gelden verborgen of verhuld. De rechtbank sluit hierbij aan bij de arresten van de Hoge Raad d.d. 17 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:2001) en 8 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX4449). Van het totaal aan ingelegde gelden, te weten € 3.781.600,-- en € 1.130.500,-- kan de rechtbank niet eenvoudigweg vaststellen van wiens misdrijf (binnen de constructie van de diverse rechtspersonen) dit afkomstig is en of het is overgedragen of omgezet. Daarbij heeft de rechtbank vastgesteld dat op sommige bankrekeningen van de rechtspersonen nog gelden staan. Ook ten aanzien van deze gelden kan de rechtbank, gelet op het heen en weer schuiven met geld tussen verschillende bankrekeningen van verschillende vennootschappen, de herkomst niet meer vaststellen. Dit geld heeft zich op deze wijze vermengd met de andere van misdrijf afkomstige gelden op de verschillende rekeningen. Om die reden merkt de rechtbank het geldbedrag dat nog op bankrekeningen staat aan als zijnde witgewassen. Zo oordelend merkt de rechtbank het volledige bedrag (te weten: 4.912.100,- (€ 3.781.600,- + € 1.130.500,--) aan als zijnde witgewassen.
Gelet op de langere duur waarin beleggers zijn opgelicht en de door hen ingelegde gelden zijn omgezet, is er tevens sprake van de strafverzwarende variant van gewoontewitwassen.
Uit hetgeen in paragraaf 4.3.2.2 in relatie tot 4.3.2.4 en 4.3.4.2 reeds naar voren is gekomen, volgt dat tussen [verdachte] en zijn mededaders bij de uitvoering van de oplichting, sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Op grond het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen. De bewijsverweren die de verdediging op dit punt heeft aangevoerd zijn hiermee verworpen.