In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 66-jarige man uit Soest, die werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor onder meer oplichting met obligatiefondsen in Duits vastgoed. De rechtbank beschouwde de man als de initiator van de oplichting, waarbij ook zijn vrouw, zoon en drie medewerkers werden veroordeeld. Daarnaast waren verschillende vennootschappen, waaronder de rechtspersoon in deze zaak, gedagvaard. De rechtbank kon aan deze rechtspersonen geldboetes opleggen, maar omdat de BV's inmiddels failliet waren, zou een boete ten koste gaan van de boedel en daarmee de slachtoffers benadelen. Daarom legde de rechtbank in deze zaken geen straf op.
Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 28 september en op 2, 5 en 8 oktober 2015. De verdachte was niet verschenen, en er was verstek verleend. De tenlastelegging hield in dat de verdachte in de periode van 14 augustus 2012 tot en met 21 januari 2014 van het witwassen van geldbedragen een gewoonte had gemaakt. De officieren van justitie stelden dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte € 1.877.105,-- had witgewassen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte onderdeel uitmaakte van een structuur van rechtspersonen die geld van investeerders aantrok door middel van valse voorwendselen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, omdat de gelden die op de bankrekening van de verdachte waren gestort, afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de genoemde periode samen met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte had gemaakt. Ondanks de ernst van het feit, werd er geen straf of maatregel opgelegd, omdat de verdachte rechtspersoon failliet was en een geldboete ten koste zou gaan van de boedel, wat nadelig zou zijn voor de gedupeerden.