Op 7 december 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 66-jarige man uit Soest, die werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor oplichting met obligatiefondsen in Duits vastgoed. De rechtbank beschouwde de man als de initiator van de oplichting, waarbij ook zijn vrouw, zoon en drie medewerkers werden veroordeeld. Daarnaast waren verschillende vennootschappen, waaronder de rechtspersoon in deze zaak, gedagvaard. De rechtbank kon aan deze rechtspersonen geldboetes opleggen, maar besloot dit niet te doen omdat de vennootschappen failliet waren, wat zou leiden tot benadeling van de slachtoffers.
Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 28 september en op 2, 5 en 8 oktober 2015, waarbij de verdachte niet aanwezig was en verstek werd verleend. De tenlastelegging betrof het witwassen van geldbedragen in de periode van 31 december 2013 tot en met 21 januari 2014. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als onderdeel van een structuur van rechtspersonen, betrokken was bij het aantrekken van gelden van investeerders door middel van valse voorwendselen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het totale ten laste gelegde bedrag van € 1.400.000,00 had witgewassen, en dat er sprake was van gewoontewitwassen.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel het bewezen verklaarde feit de oplegging van een straf rechtvaardigde, het niet passend was om een geldboete op te leggen gezien het faillissement van de verdachte. De rechtbank volstond met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, waarbij de belangen van de gedupeerden voorop stonden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 9a, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.