In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 66-jarige man uit Soest, die werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor oplichting met obligatiefondsen in Duits vastgoed. De rechtbank beschouwde de man als de initiator van de oplichting, waarbij ook zijn vrouw, zoon en drie medewerkers werden veroordeeld. Daarnaast waren verschillende vennootschappen, waaronder de rechtspersoon in deze zaak, gedagvaard. De rechtbank kon aan deze rechtspersonen geldboetes opleggen, maar omdat de vennootschappen failliet waren, zou een boete ten koste gaan van de boedel en de slachtoffers benadelen. Daarom legde de rechtbank geen straf op aan de rechtspersonen.
Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 28 september en op 2, 5 en 8 oktober 2015, waarbij de verdachte niet aanwezig was en verstek werd verleend. De tenlastelegging betrof het witwassen van vastgoed en/of geld in de periode van 29 april 2013 tot en met 21 januari 2014. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als onderdeel van een structuur van rechtspersonen, betrokken was bij het aantrekken van gelden van investeerders door middel van valse voorwendselen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in totaal € 2.392.905,-- had witgewassen, maar sprak de verdachte vrij van het witwassen van vastgoed in Alsdorf, Duitsland, omdat dit vastgoed nooit in eigendom was geweest van de verdachte.
De rechtbank concludeerde dat het bewezen verklaarde feit strafbaar was als medeplegen van gewoontewitwassen. Ondanks de ernst van het feit en het blanco strafblad van de verdachte, werd er geen straf of maatregel opgelegd, omdat de rechtspersoon failliet was en een geldboete ten koste zou gaan van de boedel, wat nadelig zou zijn voor de gedupeerden. De rechtbank sprak de verdachte schuldig zonder oplegging van straf, waarbij het belang van de gedupeerden voorop werd gesteld.