In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte] B.V., die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte, een 66-jarige man uit Soest, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor zijn rol als initiator van een oplichtingsschema met obligatiefondsen in Duits vastgoed. De rechtbank oordeelde dat de man samen met zijn vrouw, zoon en drie medewerkers betrokken was bij het oplichten van beleggers door hen te misleiden met valse prospectussen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 21 januari 2014 een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geldbedragen, met een totaal van € 3.142.922,00. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de rechtspersoon, die door de verdachten werd bestuurd, niet in staat was om een geldboete te betalen, omdat alle vennootschappen inmiddels failliet waren. Daarom heeft de rechtbank besloten om geen straf op te leggen aan de rechtspersoon, maar heeft wel een schuldigverklaring uitgesproken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de gedupeerden in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 9a, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact ervan op de legale economie.