In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder, de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren, die het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaarde. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt tegen de heffing van leges, maar verweerder was van mening dat het bezwaar niet op de juiste wijze was ingediend. Eiser had een verzendbewijs overgelegd waaruit bleek dat het bezwaarschrift op 19 december 2014 was verzonden, wat door verweerder in een later stadium werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend en dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank vernietigde het eerste bestreden besluit en droeg verweerder op om alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen.
Daarnaast heeft eiser ook beroep ingesteld tegen een tweede besluit van verweerder, waarin de proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure werd afgewezen. De rechtbank overwoog dat eiser redelijkerwijs niet kon weten dat de proceskostenvergoeding zou worden afgewezen op het moment dat hij beroep instelde tegen het eerste besluit. De rechtbank concludeerde dat het beroepschrift niet als gericht tegen het tweede besluit kon worden opgevat, maar als een nieuw beroepschrift. Eiser heeft vervolgens op 23 maart 2015 afzonderlijk beroep ingesteld tegen het tweede besluit.
De rechtbank oordeelde dat de heffing van leges kan worden aangemerkt als een gemeentelijke belasting en dat de grondslag voor de aanmaning ligt in de Kostenwet. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.470,-, en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 november 2015.