ECLI:NL:RBMNE:2015:7808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
3918420
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van stagiaire voor schade aan leerbedrijf door overstroming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2015 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een stagiaire, [gedaagde sub 2], voor schade die is ontstaan door het laten overstromen van een spa tijdens haar stage bij [eiseres]. De eiseres, die een eenmanszaak in schoonheidsverzorging exploiteert, vorderde schadevergoeding van zowel het Regionaal Opleidingen Centrum Midden Nederland (ROC) als de stagiaire zelf. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de stagiaire de taak had om de spa bij te vullen, maar dat zij tijdens deze taak op een andere verdieping kerstpresentjes aan het inpakken was. Hierdoor heeft zij niet tijdig kunnen ingrijpen toen de spa overstroomde.

De rechter heeft artikel 7:661 van het Burgerlijk Wetboek in overweging genomen, dat bepaalt dat een werknemer in beginsel niet aansprakelijk is voor schade die hij toebrengt aan de werkgever, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. De eiseres stelde dat de stagiaire roekeloos had gehandeld, maar de kantonrechter oordeelde dat er slechts sprake was van een inschattingsfout en dat de stagiaire niet bewust roekeloos had gehandeld. Dit leidde tot de conclusie dat de stagiaire niet aansprakelijk was voor de schade.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat het ROC niet aansprakelijk was, omdat er geen grondslag was voor aansprakelijkheid, nu de stagiaire niet aansprakelijk was. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3918420 UC EXPL 15-3189 PK/0
Vonnis van 4 november 2015
inzake
[eiseres] h.o.d.n. [bedrijf],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. X.P.L. Menger,
tegen:
1. de stichting
Regionaal Opleidingen Centrum Midden Nederland (ROC),
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen het ROC,
gedaagde partij
procederende in persoon,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.C. van der Plas.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 april 2015;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 1 oktober 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert sinds 2002 [bedrijf] als eenmanszaak in [vestigingsplaats] . [bedrijf] biedt onder andere schoonheidsverzorging, manicure- en pedicurebehandelingen aan, alsmede het gebruik van sauna’s en zonnebank.
2.2.
[gedaagde sub 2] heeft als leerlinge van het ROC vanaf 10 september 2013 stage gelopen bij [eiseres] . [eiseres] en [gedaagde sub 2] hebben in dat verband een praktijkovereenkomst beroepsopleidende leerweg (hierna: de overeenkomst) gesloten. Het ROC heeft deze overeenkomst medeondertekend. Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Praktijkovereenkomst van toepassing (hierna: de algemene voorwaarden). De in dit verband relevante bepalingen van de algemene voorwaarden luiden als volgt:
“Artikel 13. Aansprakelijkheid praktijkbiedende organisatie
Het leerbedrijf is zich er van bewust, dat een deelnemer ingevolge art. 7:661 van het Burgerlijk Wetboek voor wat betreft het onderwerp aansprakelijkheid gelijk gesteld wordt met een werknemer. Het leerbedrijf kan zich tegen de daaruit voortvloeiende risico’s verzekeren.
Artikel 14. Aansprakelijkheid ROC Midden Nederland
De onderwijsinstelling sluit alle aansprakelijkheid uit, waaronder aansprakelijkheid:
1. voor de deelnemers van de beroepsbegeleidende leerweg voor het financiële risico van wettelijke aansprakelijkheid voor schade aan het leerbedrijf of derden, evenals het financiële risico van ongevallen tijdens werk- en reisuren.
(…)
De onderwijsinstelling sluit voor de deelnemers van de beroepsopleidende leerweg en voor
stagiaires van de beroepsbegeleidende leerweg een (secundaire) verzekering af tegen
risico’s van wettelijke aansprakelijkheid voor schade aan het leerbedrijf of derden, evenals
een (niet secundaire) verzekering tegen bepaalde financiële risico’s van ongevallen tijdens
werk en reisuren.”
2.3.
Op 11 december 2013 heeft [gedaagde sub 2] van [eiseres] de taak gekregen om de Garra Rufa Footspa (hierna: de spa) bij te vullen. De spa is een soort aquarium waarin kleine visjes zwemmen. Deze visjes knabbelen dode huidcellen en huidschilfers van de voeten van de klant. [gedaagde sub 2] heeft eerst een deel van het oude water weg laten lopen en vervolgens de waterkraan opengezet om de spa weer bij te vullen met nieuw water. Tijdens het vullen van de spa is [gedaagde sub 2] op een andere verdieping kerstpresentjes gaan inpakken. Zij heeft regelmatig bij de spa gekeken hoe ver het water was bijgevuld. De laatste keer dat [gedaagde sub 2] kwam kijken was de spa overstroomd. Hierdoor is water op de houten vloer terecht gekomen. Een soortgelijk incident had zich enkele maanden daarvoor (voordat [gedaagde sub 2] met haar stage begon) ook voorgedaan met een andere stagiaire.
2.4.
Op 11 december 2013 heeft [eiseres] het voorval per e-mail gemeld bij het ROC en verzocht haar schade te vergoeden.
2.5.
Op 28 februari 2014 heeft het ROC [eiseres] laten weten dat zij niet tot het vergoeden van de schade zou overgaan.
2.6.
Op 17 februari 2015 heeft de schadeverzekeraar van de ouders van [gedaagde sub 2] [eiseres] laten weten dat zij geen aansprakelijkheid erkent.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van (primair) het ROC en (subsidiair) [gedaagde sub 2] :
1. tot betaling van € 2.147,71 (inclusief wettelijke rente tot de datum van dagvaarding) te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
2. tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,-- zonder betekening, dan wel € 199,-- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 2] door het laten overstromen van de spa schade aan [eiseres] heeft toegebracht ter hoogte van € 2.075,95, bestaande uit € 1.950,- voor de kosten van het vervangen van de houten vloer en € 125,95 voor de kosten van het vervangen van de dode visjes. Deze schade is volgens [eiseres] het gevolg van bewuste roekeloosheid van [gedaagde sub 2] . Daarnaast neemt [eiseres] het standpunt in dat het ROC de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] op zich heeft genomen.
3.3.
Het ROC en [gedaagde sub 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiseres] .
3.3.1.
Ter onderbouwing van haar verweer heeft het ROC – kort weergegeven – het volgende aangevoerd. Ten eerste heeft het ROC betwist dat er sprake is van schade, althans is zij van mening dat [eiseres] de gestelde schade onvoldoende heeft onderbouwd. Ten tweede heeft het ROC betwist dat [gedaagde sub 2] bewust roekeloos heeft gehandeld. Ten slotte heeft het ROC betwist dat zij de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van bewuste roekeloosheid van [gedaagde sub 2] heeft aanvaard. Het ROC concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten bedrag van € 131,-- zonder betekening of € 199,-- in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.3.2.
[gedaagde sub 2] heeft ter onderbouwing van haar verweer – samengevat – het volgende aangevoerd. In de eerste plaats heeft [gedaagde sub 2] betwist dat haar handelen als bewust en roekeloos kan worden gekwalificeerd. Ten tweede heeft [gedaagde sub 2] betwist dat [eiseres] schade heeft geleden in de door haar gestelde omvang. Daarnaast heeft zij betwist dat er een causaal verband bestaat tussen het voorval en de gestelde schade. [gedaagde sub 2] concludeert dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen, althans dat deze haar moeten worden ontzegd met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat het overstromen van de spa heeft plaatsgevonden bij de uitvoering van de overeenkomst. [eiseres] heeft [gedaagde sub 2] immers de taak gegeven om de spa bij te vullen. Of deze taak al dan niet een noodzakelijke taak was in het kader van de stage van [gedaagde sub 2] , doet daar niets aan af.
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat wanneer een stagiaire in de uitvoering van een stageovereenkomst schade toebrengt aan de pseudowerkgever, deze schade onder de bescherming van artikel 7:661 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) valt (zie ook Hof Arnhem 31 januari 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BV2352). De vraag of [gedaagde sub 2] jegens [eiseres] aansprakelijk is, moet daarom worden beantwoord aan de hand van artikel 7:661 BW. Op grond van dit artikel geldt dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever in beginsel niet aansprakelijk jegens de werkgever is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid.
4.3.
[eiseres] heeft zich beroepen op bewuste roekeloosheid aan de zijde van [gedaagde sub 2] . [eiseres] heeft in dat kader gesteld dat [gedaagde sub 2] roekeloos heeft gehandeld bij de uitvoering van haar taak en zich ook bewust is geweest van het roekeloos karakter van haar handelen. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij onder meer het volgende aangevoerd. De werkrelatie was zo ingericht dat [gedaagde sub 2] aan het begin van de dag een lijstje met taken kreeg die zij naar eigen inzicht op die dag kon inplannen. Op de bewuste dag had [gedaagde sub 2] (onder andere) de taak gekregen om de spa bij te vullen en om kerstpresentjes in te pakken. [gedaagde sub 2] heeft er voor gekozen om tijdens het bijvullen van de spa op een andere verdieping de kerstpresentjes in te pakken. Door bij het vullen van de spa de kraan een stuk dicht te draaien om het water langzamer te laten stromen en tussentijds bij de spa te kijken hoe ver het water was gekomen, heeft [gedaagde sub 2] te kennen gegeven zich bewust te zijn geweest van de schade die kon ontstaan als gevolg van overstroming. Ook heeft [eiseres] [gedaagde sub 2] , onder verwijzing naar een eerder incident waarbij de spa was overstroomd, meerdere malen gewezen op het gevaar van schade.
4.4.
[gedaagde sub 2] betoogt dat zij niet roekeloos heeft gehandeld, laat staan dat zij zich daarvan bewust is geweest. Er is sprake geweest van een inschattingsfout. [gedaagde sub 2] was als leerling nog onervaren. Zij heeft tijdens haar stage onder strikte regie van [eiseres] gewerkt. Tijdens het bijvullen van de spa kreeg zij van [eiseres] de taak om de kerstpresentjes in te pakken en werd zij door [eiseres] aan de praat gehouden. Hiermee heeft [eiseres] het risico op zich genomen van incidenten. Hoewel [gedaagde sub 2] regelmatig het waterniveau van de spa heeft gecheckt, maakt dit niet dat zij zich bewust was van enig roekeloos karakter van haar gedraging.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Bij roekeloos handelen is sprake van zeer onvoorzichtig gedrag waarbij welbewust het risico wordt genomen op ernstige gevolgen en op zeer lichtzinnige wijze ervan wordt uitgegaan dat het risico zich niet zal realiseren (zie ook de Memorie van Toelichting, p. 12, bij het wetsontwerp 28 484, naar aanleiding waarvan het begrip roekeloosheid als wettelijk begrip op 1 januari 2006 is ingevoerd in bijvoorbeeld art. 307 lid 2 Sr, artikel 308 lid 2 Sr en artikel 175 lid 2 WVW).
4.6.
Ook wanneer ervan uit moet worden gegaan dat die bewuste dag is verlopen zoals [eiseres] stelt ( [gedaagde sub 2] betwist deze feiten gedeeltelijk), staat vast dat [gedaagde sub 2] de kraan heeft teruggedraaid, zodat het water langzamer dan normaal in de spa stroomde, en dat zij tussentijds diverse malen het waterpeil van de spa heeft gecontroleerd. Door middel van deze gedragingen heeft [gedaagde sub 2] een bepaalde mate van zorgvuldigheid betracht. Onder deze omstandigheden is, zelfs indien ervan uit wordt gegaan dat [eiseres] [gedaagde sub 2] heeft gewaarschuwd voor de risico’s van een beschadigde vloer en van dode visjes in het geval van een overstroming, niet de conclusie gerechtvaardigd dat [gedaagde sub 2] bewust roekeloos heeft gehandeld. Met [gedaagde sub 2] is de kantonrechter van oordeel dat slechts sprake is van een inschattingsfout. Dit betekent dat [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] .
4.7.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van het ROC stelt [eiseres] zich op het standpunt dat het ROC de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] op zich heeft genomen. [eiseres] verwijst daarvoor naar artikel 14 van de algemene voorwaarden. Dit standpunt is onjuist. Het tweede deel van artikel 14 van de algemene voorwaarden brengt hooguit mee dat van de uitsluiting voor aansprakelijkheid uit het eerste deel van die bepaling is uitgezonderd schade die door stagiaires wordt toegebracht aan het leerbedrijf waarin zij werkzaam zijn, voor welke gevallen het ROC een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Uit dit tweede deel van artikel 14 volgt echter níet dat het ROC op voorhand aansprakelijkheid heeft aanvaard. Voor aansprakelijkheid van het ROC moet eerst komen vast te staan dat er een grondslag is om het ROC aansprakelijk te houden voor de schade van [eiseres] . De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat [gedaagde sub 2] niet aansprakelijk is voor de door [eiseres] gestelde schade. Daarmee komt de feitelijke grondslag van de vordering van [eiseres] ten aanzien van het ROC, namelijk dat [gedaagde sub 2] bewust roekeloos heeft gehandeld, te vervallen. [eiseres] heeft bovendien geen andere feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan aansprakelijkheid van het ROC jegens [eiseres] zou kunnen worden aangenomen.
4.8.
Met inachtneming van het voorgaande zal de kantonrechter de vorderingen van [eiseres] afwijzen. De overige stellingen van partijen doen aan het voorgaande niet af. Een bespreking daarvan zal daarom achterwege blijven.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het ROC worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil nu het ROC in persoon procedeert. Nu het vonnis geen veroordeling bevat die tenuitvoergelegd kan worden, zullen de nakosten, waarvan het ROC betaling vordert, eveneens op nihil worden begroot. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,-- voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 150,--).

5.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 300,-- aan salaris gemachtigde;
- veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van het ROC, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil, alsmede tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, eveneens begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 november 2015.