6.1.Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat de Wajong-uitkering, evenals de Toeslagenwet (TW), wordt aangemerkt als een bijzondere, niet op premie of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 4, lid 2 bis, van de Verordening nr. 1408/71 (laatstelijk gewijzigd bij Verordening nr. 647/2005), zoals opgenomen in bijlage II bis bij deze Verordening, waardoor deze uitkeringen zijn uitgezonderd van de exportverplichting. De betaling van de Wajong-uitkering mag dan ook worden voorbehouden aan personen die wonen op het grondgebied van Nederland, zoals in artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong is neergelegd. Het is vervolgens de vraag of eiser zich op grond van het feit dat hij mede de Turkse nationaliteit heeft, kan beroepen op artikel 6 van het Besluit 3/80 om zich te onttrekken aan het woonplaatsvereiste, waarvoor artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet Wajong het ontvangen van de Wajong-uitkering afhankelijk stelt.
Op 26 mei 2011 heeft het Hof in zijn arrest Akdas e.a. met betrekking tot werknemers die op grond van de TW aanvullende prestaties hadden ontvangen, maar alleen de Turkse nationaliteit hadden, geoordeeld dat artikel 6, lid 1, eerste alinea, van het Besluit nr. 3/80 aldus moet worden uitgelegd dat het zich in omstandigheden zoals die van het betrokken hoofdgeding verzet tegen een regeling van een lidstaat als artikel 4a TW, die een op grond van de nationale wettelijke regeling toegekende prestatie, zoals de aanvullende prestatie, intrekt voor voormalige migrerende Turkse werknemers die naar Turkije zijn teruggekeerd nadat zij het recht om in de ontvangende lidstaat te verblijven hebben verloren omdat zij er arbeidsongeschikt zijn geworden.
In het kader van de vraag of de oplossing waartoe het Hof in het arrest Akdas e.a. is gekomen ook kan gelden voor Turkse onderdanen, die ook de Nederlandse nationaliteit hebben, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing.
Uit het arrest Demirci e.a. van het Hof van 14 januari 2015 ter beantwoording van de door de CRvB gestelde prejudiciële vragen blijkt dat het Besluit nr. 3/80 aldus moet worden uitgelegd dat burgers van een lidstaat die als Turkse werknemers tot de legale arbeidsmarkt van deze staat hebben behoord, zich niet op grond van het feit dat zij de Turkse nationaliteit hebben behouden, kunnen beroepen op artikel 6 van het Besluit nr. 3/80 om zich te verzetten tegen een woonplaatsvereiste waaraan volgens de wettelijke regeling van deze staat moet zijn voldaan om aanspraak te kunnen maken op een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie in de zin van artikel 4, lid 2 bis, van de Verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd bij verordening nr. 647/2005. De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 73.
De rechtbank is van oordeel dat het arrest Demirci e.a. dat betrekking heeft op prejudiciële vragen van de CRvB in een zaak met betrekking tot de TW, ook in een geval van de Wet Wajong van toepassing is. In beide gevallen gaat het immers om bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties in de zin van artikel 4, lid 2 bis, van de Verordening nr. 1408/71.