ECLI:NL:RBMNE:2015:6566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
4343374 MV EXPL 15-162
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon en geschil over re-integratieverplichtingen van een zieke werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van zijn loon vanaf 6 juli 2015 tot 30 juli 2015, nadat zijn werkgever het loon had stopgezet. De werkgever stelde dat de werknemer zonder deugdelijke grond weigerde mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak voor zijn re-integratie, wat volgens de werkgever een reden was om het loon op te schorten. De werknemer had zich ziek gemeld na een hartinfarct en andere medische complicaties, en de bedrijfsarts had aangegeven dat er op dat moment geen re-integratiemogelijkheden waren.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet bevoegd was om het loon van de werknemer stop te zetten, omdat er geen deugdelijke grond was voor het niet meewerken aan het plan van aanpak. De rechter benadrukte dat de werkgever verplicht was om in overeenstemming met de werknemer een plan van aanpak op te stellen, maar dat dit niet nodig was gezien de medische situatie van de werknemer. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het loon en de wettelijke verhoging, en heeft de proceskosten aan de zijde van de werknemer toegewezen. De uitspraak benadrukt de rechten van werknemers bij ziekte en de verplichtingen van werkgevers in het kader van re-integratie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2015
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 4343374 / MV EXPL 15-162 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. R.L. Beckers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. R.F.A. Verkerk.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het exploot d.d. 4 augustus 2015 houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad, met de producties 1 tot en met 10;
- de door [eiser] nagezonden producties 11 tot en met 14;
- de door [gedaagde] ingediende producties 1 tot en met 9;
  • de pleitnotitie van [eiser] ;
  • de pleitnotitie van [gedaagde] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2015 te Lelystad. Partijen zijn verschenen ( [gedaagde] deugdelijk vertegenwoordigd door de heer [A] ) tezamen met hun gemachtigden.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 mei 2003 is [eiser] bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] in dienst getreden als taxichauffeur.
2.2.
In december 2014 heeft [eiser] (voor de tweede maal) een hartinfarct gehad. Begin januari 2015 is [eiser] weer opgenomen in het ziekenhuis vanwege hartklachten. Bij hem is toen ook trombose en diabetes geconstateerd.
2.3.
Op 22 januari 2015 heeft [eiser] zich beter gemeld bij [gedaagde] .
2.4.
Bij vonnis van 1 mei 2015 heeft de kantonrechter van deze rechtbank geoordeeld dat het in voldoende mate aannemelijk is dat een bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde] [eiser] niet mag houden aan een door hem op 16 januari 2015 gesloten beëindigings- overeenkomst. Zij heeft [gedaagde] veroordeeld tot doorbetaling van het loon van [eiser] . Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld, noch is er een bodemprocedure aanhangig gemaakt.
2.5.
Aanstonds na voormelde uitspraak heeft [gedaagde] [eiser] ziekgemeld.
2.6.
Bij e-mail van 8 mei 2015 heeft [gedaagde] , voor zover hier van belang, aan [eiser] geschreven:
Hierbij nodig ik u maandag a.s. (11 mei 2015) om 08.00 uur op de zaak uit om e.e.a. met u te bespreken. Dit zal tevens weer uw eerste werkdag zijn. Uiteraard houden wij rekening met uw eventuele beperkingen. (…)
2.7.
[eiser] is op 11 mei 2015 niet bij [gedaagde] verschenen.
2.8.
Bij e-mail van 15 mei 2015 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] , voor zover hier van belang, geschreven:
(…) Namens [gedaagde] herhaal ik het verzoek aan uw cliënt om zich bij [gedaagde] te melden op maandag 18 mei 2015 om 18:00 uur voor nader overleg.
Mocht uw cliënt niet bereid zijn om aan deze oproep gehoor te geven, verzoek ik u mij terstond te melden wat daar de reden van is. Verschijnt uw cliënt niet op maandag a.s. en blijft de reden van zijn afwezigheid onduidelijk, dan zal zijn loonbetaling opgeschort worden. Indien uw cliënt zich op het standpunt stelt ziek te zijn, zal de ARBO-arts op verzoek van [gedaagde] onmiddellijk een controle uitvoeren om e.e.a. nader te verifiëren. Niet de huisarts maar de ARBO-arts zal uiteindelijk bepalen of, en zo ja in hoeverre uw cliënt in staat is om zijn werkzaamheden uit te oefenen.
2.9.
De gemachtigde van [eiser] heeft, voor zover hier van belang, op 19 mei 2015 aan de gemachtigde van [gedaagde] geschreven:
(…) Voor zover dat niet allang duidelijk was gezien de aard van de klachten, gelieve u deze mededeling als een officiële ziekmelding te noteren. Het ligt derhalve op de weg van uw client een en nader door te geven aan de verzekeringsarts en het reintegratietraject in te zetten. Onder die omstandigheden bestaat er geen verplichting van client zich te melden teneinde te bezien welk werk hij zou kunnen verrichten.. (…)
2.10.
Op 29 mei 2015 is [eiser] op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft in zijn terugkoppeling geschreven:
Reden verzuim:
Er is sprake van een recidiverende medische aandoening met als gevolg een wisselend ziekteverloop het afgelopen half jaar. Later is er een andere medische aandoening ontstaan waarvoor nog geen adequate behandeling heeft plaatsgevonden. Dit zal via de behandelaar moeten worden opgestart.
(…)
Nauwelijks benutbare mogelijkheden op dit moment.
(…)
Prognose:
Nog niet in te schatten maar m.b.v. een adequate behandeling is een verbetering te verwachten (ontstaan van benutbare mogelijkheden).
Re-integratieadvies:
Op dit moment zijn er geen re-integratiemogelijkheden aanwezig. Er moet rekening worden gehouden met een blijvende ongeschiktheid voor het eigen werk.
2.11.
Bij brief van 26 juni 2015 heeft [gedaagde] , voor zover hier van belang, aan [eiser] geschreven:
De vorige maand heb ik u opgeroepen om op 11 mei om 8:00 uur op uw werk te verschijnen o.a. om van gedachten te wisselen over de verdere verloop van uw ziekte, etc. Helaas hebt u daar geen gevolg aan gegeven.
Thans roep ik u nogmaals op om op dinsdag 30 juni 2015 om 09.00 uur op uw werk te verschijnen om het Plan van Aanpak te bespreken. Volgens de Wet verbetering Poortwachter moet dit overleg resulteren in een gezamenlijk Plan van Aanpak. Hierin zal het perspectief op langere termijn geschetst worden (zoals terugkeer naar eigen of aangepast werk) en de weg waarlangs (de tussenstappen) verwacht wordt dit te bereiken. (…)
Mocht u wederom geen gehoor geven aan deze oproep, zijn wij gerechtigd om uw loon geheel of gedeeltelijk in te houden, totdat u weer aan uw re-integratieverplichtingen voldoet.
2.12.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 29 juni 2015 aan [gedaagde] laten weten dat hij zich afvraagt wat de zin is van een discussie over een plan van aanpak omdat de bedrijfsarts heeft verklaard dat er geen re-integratiemogelijkheden aanwezig zijn en dat hij daarom geen reden ziet waarom [eiser] aan een dergelijke afspraak zou moeten meewerken.
2.13.
Op 6 juli 2015 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht dat zij de betaling van het loon met onmiddellijke ingang stopzet voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak.
2.14.
Bij brief van 9 juli 2015 heeft de gemachtigde van [eiser] aan [gedaagde] medische informatie verstrekt, geschreven dat een redelijke grond voor de loonsanctie ontbreekt en [gedaagde] gesommeerd hem diezelfde week te laten weten of het aan [eiser] toekomende loon alsnog zou worden betaald.
2.15.
Op 15 juli 2015 is [eiser] weer op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft in zijn terugkoppeling geschreven:
(…)
Benutbare mogelijkheden:
Er zijn op dit moment geen (duurzaam) benutbare mogelijkheden aanwezig.
(…)
Re-integratieadvies:
Er zijn op dit moment geen re-integratiemogelijkheden aanwezig, enerzijds vanwege de ernst van de medische beperkingen en anderzijds omdat werknemer binnenkort gaat starten met een revalidatietraject (…)
2.16.
Omdat sprake was van langer durend verzuim heeft de bedrijfsarts tevens een probleemanalyse opgesteld. Hierin staat, voor zover hier van belang, het navolgende.
Conclusie:
Werknemer is uitgevallen als gevolg van diverse geobjectiveerde medische aandoeningen waarvoor (o.a. recent) adequate behandelingen zijn opgestart. Het effect hiervan moet worden afgewacht. De belastbaarheid is thans dermate beperkt dat er geen start gemaakt kan worden met de re-integratie in eigen of ander werk. Daarnaast zal eerst het effect van een revalidatietraject moeten worden afgewacht en zullen de arbeidsverhoudingen verbeterd moeten worden.
Reden verzuim:
Diverse medische aandoeningen.
Arbeid-gerelateerd:
De oorzaak van de uitval is niet werkgerelateerd.
(…) Benutbare Mogelijkheden:
Geen benutbare mogelijkheden.
(…)
Advies m.b.t. evaluatiemomenten tussen WN-WG:
Ongeveer elke 3 weken of indien nodig.
2.17.
[gedaagde] heeft [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 30 juli 2015. Dit gesprek heeft doorgang gevonden.
2.18.
[gedaagde] heeft het loon van [eiser] tot en met 5 juli 2015 betaald. Voorts wordt het loon van [eiser] vanaf 30 juli 2015 weer betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis ter zitting, dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het standaard bruto loon, voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst met [eiser] door te betalen vanaf 1 juli 2015;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de wettelijke boete ex artikel 7:625 BW over het
na 1 juli 2015 niet betaalde loon;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
- [gedaagde] verbiedt [eiser] te doen verschijnen op haar adres zolang nog geen rapportage van de bedrijfsarts voorhanden is, waaruit blijkt dat [eiser] benutbare mogelijkheden heeft voor eigen of ander werk;
- [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De aard van de vordering brengt mee dat [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft.
4.2.
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] voor wat betreft de periode 6 juli 2015 tot
30 juli 2015 recht heeft op loon. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak en zij verwijt [eiser] dat hij niet is verschenen op haar oproepen en contact vermijdt waardoor [eiser] het volgens [gedaagde] onmogelijk maakt om gezamenlijk aan zijn
re-integratie te werken. [gedaagde] meent dat [eiser] daarom geen recht heeft op loon in voormelde periode. [eiser] is het niet met [gedaagde] eens.
4.4.
Artikel 7:629, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) schrijft - kort gezegd - voor dat een werknemer in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte gedurende 104 weken recht houdt op loon. In artikel 7:629 lid 3 onderdeel e BW is bepaald dat een werknemer het in het eerste lid bedoelde recht niet heeft voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:658a lid 3 BW.
4.5.
Uitgangspunt is dat als een werknemer in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de werkgever in overeenstemming met de werknemer een plan van aanpak moet opstellen (artikel 7:658a lid 3 BW). In artikel 7:660a aanhef en onder b BW is bepaald dat de werknemer verplicht is aan het opstellen van het plan van aanpak mee te werken.
4.6.
De op de werkgever rustende re-integratieverplichtingen zijn nader uitgewerkt in de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (Besluit van 25 maart 2002, Stcrt. 2002/60), hierna te noemen: de Regeling. In artikel 4 van de Regeling is het volgende bepaald:
1. Indien uit het oordeel van de arbodienst, bedoeld in artikel 2, tweede of derde lid, blijkt dat er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid van de werknemer te bevorderen, stelt de werkgever in overeenstemming met de werknemer, binnen twee weken na het oordeel een plan van aanpak op.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] heeft [eiser] opgeroepen om op
11 mei 2015 en later om op 18 mei 2015 bij [gedaagde] te verschijnen. Toen lag er geen oordeel van de bedrijfsarts waaruit bleek dat er mogelijkheden waren voor re-integratie van [eiser] .
[eiser] is op 29 mei 2015 voor het eerst bij de bedrijfsarts geweest. In de bijbehorende terugkoppeling heeft de bedrijfsarts geschreven dat er nauwelijks benutbare mogelijkheden waren. Volgens [gedaagde] moet hieruit worden begrepen dat er derhalve nog wel benutbare mogelijkheden waren, hoe klein ook, zodat partijen konden bespreken of alternatieve lichte werkzaamheden tot de mogelijkheden behoorden. De kantonrechter kan [gedaagde] daarin niet volgen. De bedrijfsarts schrijft immers in zijn re-integratieadvies dat er geen
re-integratiemogelijkheden voor [eiser] waren. Hetzelfde volgt uit de terugkoppeling en probleemanalyse van de bedrijfsarts van 15 juli 2015. [gedaagde] heeft die conclusies niet bestreden. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat er ingevolge artikel 4 lid 1 van de Regeling geen verplichting rustte op [gedaagde] om een plan van aanpak met [eiser] op te stellen zodat er voor het niet meewerken aan het opstellen van een plan van aanpak op 30 juni 2015 door [eiser] in het onderhavige geval wel een deugdelijke grond aanwezig was. In de door [gedaagde] aangehaalde uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch (van 30 augustus 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BT1774) waaruit [gedaagde] afleidt dat desnoods de gemachtigde van [eiser] over de invulling van een plan van aanpak had kunnen communiceren, behoorde re-integratie in het tweede spoor - anders dan in de onderhavige zaak - nog tot de mogelijkheden. Derhalve kan [gedaagde] geen beroep doen op deze uitspraak.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] gehouden is, ook al zijn er (nog) geen
re-integratiemogelijkheden, om periodiek contact met [gedaagde] te onderhouden en in te gaan op redelijke verzoeken daaromtrent teneinde [gedaagde] te informeren omtrent zijn ziekteproces en zijn eventuele herstel en teneinde het contact met het werk niet te verliezen. Gesteld noch gebleken is evenwel dat de uitnodigingen van [gedaagde] daarop waren gericht. Immers met de uitnodiging voor 11 mei 2015 heeft [gedaagde] beoogd dat [eiser] zijn werkzaamheden zou hervatten en in de uitnodiging voor 18 mei 2015 heeft [gedaagde] niet specifiek aangegeven wat het doel van het gesprek was. Bovendien heeft [eiser] daarop ook gereageerd. Voorts heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd dat [eiser] niet zou hebben gereageerd op telefoontjes van haar kant.
4.9.
De kantonrechter acht het gelet op het voorgaande derhalve in hoge mate waarschijnlijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [gedaagde] niet bevoegd was om het loon van [eiser] stop te zetten (op grond van artikel 7:629 lid 3 onderdeel e BW) vanwege het weigeren mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak dan wel op te schorten (als bedoeld in artikel 7:629 lid 6 BW) nu daarvoor evenmin een grond aanwezig wordt geacht gelet op hetgeen in 4.8. is overwogen. De kantonrechter zal [gedaagde] daarom veroordelen tot doorbetaling van het onbetaald gebleven loon van 6 juli 2015 tot 30 juli 2015. De gevorderde wettelijke verhoging is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet om deze te beperken tot 10%. Voorts is de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar.
4.10.
De vordering van [eiser] om [gedaagde] te verbieden hem te doen verschijnen op haar adres zolang nog geen rapportage voorhanden is zijdens de bedrijfsarts waaruit blijkt dat hij benutbare mogelijkheden heeft voor eigen of ander werk, zal niet worden toegewezen. Er zijn immers situaties denkbaar, zo is hiervoor in 4.8. overwogen, waarin er een redelijk belang aan de zijde van [gedaagde] bestaat om [eiser] op te roepen voor een gesprek in de periode waarin er geen re-integratiemogelijkheden zijn. Uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts (rechtsoverweging 2.16.) volgt dit ook nu hij daarin aangeeft dat er elke 3 weken of indien nodig, evaluatiemomenten tussen werkgever en werknemer moeten plaatsvinden.
4.11.
Gelet op de uitkomst van de procedure zal de kantonrechter [gedaagde] veroordelen tot betaling van de proceskosten. Aangezien aan [eiser] een toevoeging is verleend dienen de in debet gestelde explootkosten te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank Midden-Nederland.

5.De beslissing in kort geding

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] het standaard bruto loon voortvloeiende uit de arbeidsovereenkomst met [eiser] door te betalen vanaf 6 juli 2015 tot 30 juli 2015, vermeerderd met de wettelijke verhoging (met een maximum van 10%), beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van de volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op in totaal € 776,92 waarvan te voldoen aan de griffier van dit gerecht (nadat [gedaagde] een nota van de rechtbank daarvoor heeft gekregen)
€ 70,64 zijnde de door de griffier betaalde explootkosten, en te voldoen aan [eiser] € 706,28 (zijnde de som van het griffierecht van € 78,00, salaris van de gemachtigde van
€ 600,00 en de resterende explootkosten van € 28,28);
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2015.