4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
- [X.], geboren op [geboortedatum] 1959, is met ingang van 16-8-2004 voor onbepaalde tijd in de functie van technisch medewerker in dienst getreden van Mior Software Development B.V. voor 40 uur per week tegen een salaris van € 2.260,= bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. [X.] is op zijn verzoek per 1 januari 2005 als technisch medewerker in dienst getreden van Mior Service B.V. (Mior) op dezelfde arbeidsvoorwaarden (prod. 1 inl. dgv.). Mior is een totaalleverancier op het gebied van ICT –oplossingen. [X.] is belast met werkzaamheden m.b.t. de verkoop binnendienst en de totale inkoop.
- Eind 2008, begin 2009 is [X.] een aantal keren getroffen door een TIA. Hij heeft nadien regelmatig verzuimd wegens ziekte. [X.] heeft fysieke klachten, zoals oververmoeidheid en slapeloosheid en staat onder behandeling van onder meer een neuroloog.
- Op 30-6-2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de heer [Y.], directeur van Mior tevens vestigingsmanager van de locatie [locatie], en [X.]. Daarbij is [X.] geconfronteerd met bedenkingen over de kwaliteit van zijn functioneren (prod. 4 appeldagv.).
- [X.] heeft zich op 14-7-2009 ziek gemeld.
- In de periodieke evaluatie van 7 oktober 2009 schrijft bedrijfsarts [Z.] (prod. 8 bij pleitnotities Mior 1e aanleg) dat er bij [X.] sprake is van forse spannningsklachten grotendeels als gevolg van arbeidsgerelateerde factoren. Hij adviseert een afkoelingsperiode van twee weken waarin prioriteit gegeven moet worden aan de oplossing van de arbeidsgerelateerde problematiek. Tevens adviseert hij met klem een mediationtraject. - [X.] komt na de afkoelingsperiode op 22-10-2009 weer op het werk. Mior (de heer Lammers) wenst die dag een gesprek met [X.] over het door [X.] ervaren arbeidsconflict. [X.] wil geen gesprek; hij beschouwt dit als een overval. [X.] meldt zich dezelfde dag om 12.30 uur weer ziek en zit vanaf die dag onafgebroken thuis (zie ook prod. 9 en 10 bij pleitnotities Mior 1e aanleg, brieven Mior aan [X.] van 22-10-2009 resp. antwoord daarop van 29-10-2009 van [X.]).
- Op 9-11-2009 verzoekt Mior bij UWV om een deskundigenoordeel over de re-integratie-inspanningen van [X.]. Op 4-12-2009 rapporteert de arbeidsdeskundige [C.] in het “Deskundigenoordeel re-integratie-inspanningen vd werknemer” (prod. 2 inl. dagv.):
“2.3.1. Gegevens m.b.t. de belastbaarheid van de werknemer
Visie van de bedrijfsarts:
Blijkens de verkregen informatie van de bedrijfsarts is deze van mening dat de bestaande beperkingen arbeidsgerelateerd zijn op basis van een verstoorde relatie tussen werkgever en werknemer. Daarmee is er geen sprake van ziekte in engere zin maar van een situatie waarbij de relatie tussen de werkgever en de werknemer een tijdelijke onwerkbare situatie heeft gecreëerd. Het advies van de bedrijfsarts is dan ook te komen tot een oplossing van het huidige probleem. Indien werkgever en werknemer hier samen niet uitkomen wordt door de bedrijfsarts geadviseerd om bemiddeling in te zetten via mediation.
2.3.2. Overleg met de verzekeringsarts
Op 3-12-2009 vond overleg plaats met de verzekeringsarts. De verzekeringsarts lichtte toe dat er sprake was van een situatie dat werknemer niet in staat was om zijn werk te verrichten als gevolg van sociaal-medische omstandigheden en niet zoals de bedrijfsarts aangaf namelijk dat de spanningsproblematiek uitsluitend werkgerelateerd is. Kortom werknemer is per 22-10-2009 niet geschikt te achten voor het eigen werk.
(…)
3. Arbeidskundige oordeelsvorming
3.1 Beoordeling re-integratie-inspanningen
(…) Werknemer is uitgevallen met spanningsklachten t.g.v. sociaalmedische problematiek. Naar aanleiding hiervan zou de werkgever adequaat hebben moeten reageren, door het inzetten van een passend plan van aanpak, hetgeen niet is gebeurd. De inspanningen van de werknemer zijn derhalve vooralsnog niet onvoldoende geweest.
4. Conclusie
De door de werknemer uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn vooralsnog niet onvoldoende.”
- [X.] vraagt op zijn beurt op 9-11-2009 een deskundigenoordeel bij UWV aan over zijn arbeids(on)geschiktheid. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 19-11-2009 van drs. [A.], adviserend verzekeringsarts, is onder meer het volgende te lezen:
“Overwegingen
De vraag wat er eerder was, de kip of het ei, is mijns inziens helder. Cliënt heeft spanningsproblematiek ontwikkeld op sociaalmedische problematiek die hem is overkomen. De manier van omgaan daarmee en persoonskenmerken van cliënt hebben er in de werkomgeving voor gezorgd dat er een interpretatieverschil is ontstaan met betrekking tot de oorzaak van de inmiddels tot aanpassingsprobleem ontwikkelde spanningsklachten. Als cliënt zich arbeidsongeschikt meldt is er sprake van spanningsproblematiek in de sociaalmedische sfeer die het cliënt moeilijk maken om nog adequaat te kunnen functioneren. Om die reden maakt cliënt terecht gebruik van de ziektewet. Als door de omstandigheden zoals beschreven, de spanningsproblematiek zich ontwikkelt tot aanpassingsproblematiek, welke op datum in geding nog steeds bestaat, dan kan geconcludeerd worden dat cliënt op die datum nog steeds arbeidsongeschikt was voor de uitoefening van zijn functie. Omdat de werkomstandigheden niet de primaire oorzaak van de problematiek zijn, maar de problematiek heeft doen uitdiepen, kan hier gesproken worden van aanpassingsproblematiek op basis van sociaalmedische omstandigheden, versterkt door externe factoren.
(…)
Conclusie
Cliënt is per geschildatum 22-10-2009 niet geschikt te achten voor het eigen werk.”
- Mior schrijft naar aanleiding van het hiervoor vermelde deskundigenoordeel op 14-12-2009 aan [X.] (prod. 3 inl.dagv.) dat het nodig is om gezamenlijk te komen tot een plan van aanpak. [X.] reageert niet op deze brief.
- In de periodieke evaluatie van 12-1-2010 schrijft de (voor [X.] nieuwe) bedrijfsarts van Arboned, mw. [B.] (hierna: [B.]) (onderdeel prod. 2 inl. dagv.) dat de klachten van [X.] niet veranderd zijn en dat er sprake is van medische beperkingen door ziekte/gebrek en voorts dat het conflict met Mior nog steeds bestaat. Zij adviseert mediation en vraag zich af of [X.] en Mior nog wel mogelijkheden hebben om samen door te gaan.
- De mediation wordt op initiatief van Mior gestart en er vinden vier gesprekken plaats in februari en maart 2010. De mediation leidt niet tot een oplossing.
- In de periodieke evalutatie van 13-4-2010 schrijft [B.] (prod. 14 appeldagv.) dat terugkeer in het eigen werk van [X.] geen reële optie is en dat de werkgerelateerde problematiek blijft voorduren, terwijl het medische probleem nog hetzelfde is.
- In de periodieke evaluatie van 7-6-2010 schrijft [B.] (prod. 15 appeldagv.) dat het aan te raden is dat [X.] en Mior tot oplossing van hun onderling probleem komen en dat [X.] naar werkzaamheden elders begeleid wordt via een re-integratietraject. Zij herhaalt dat terugkeer van [X.] bij Mior geen reële optie lijkt.
- In de eerstejaars evaluatie van 5-7-2010 van [B.] is vermeld dat de medische situatie niet verandert en dat er een patstelling is ontstaan (prod. 16 appeldagv.).
- Mior vraagt op 9-6-2010 een deskundigenoordeel aan bij UWV over de re-integratie-inspanningen van haar bedrijf voor [X.]. Bij brief van 19-7-2010 schrijft Mior aan UWV (prod. 17 mva) dat [X.] aangeeft dat hij terugkomst nu en in de toekomst niet ziet zitten en geen ontslag neemt en voorts dat zij, Mior, niet over de financiële middelen beschikt om tot een ontslagvergoeding te komen. Verder stelt zij totaal geen invloed op de situatie te hebben, ook met betrekking tot het plan van aanpak, dat er een patstelling is en dat zij niet weet hoe zij hier verandering in moet brengen. UWV schrijft op 27-7-2010 dat geen deskundigenoordeel gegeven kan worden omdat er onvoldoende gegevens voorhanden zijn voor een volledige beeldvorming van de re-integratie-inspanningen (prod.19 mva).
- (De gemachtigde van) Mior nodigt [X.] op 21-9-2010 via zijn gemachtigde uit om een plan van aanpak op te stellen. Volgens haar werkt [X.] niet (voldoende) mee aan re-integratieactiviteiten (prod. 8 inl. dagv.).
- Op 14-10-2010 wordt [X.] via de gemachtigden door Mior opnieuw opgeroepen om op 19-10-2010 op het bedrijf te verschijnen om een plan van aanpak op te stellen. Mior wijst er in die brief opnieuw op dat [X.] zijn medewerking moet verlenen aan de re-integratiemaatregelen, bij gebreke waarvan de loonbetaling direct zal worden gestaakt (prod. 10 inl. dagv.).
- De gemachtigde van [X.] schrijft op 18-10-2010 dat de voorkeur voor [X.] ligt bij re-integratie tweede spoor, met daarnaast compensatie van inkomensverlies (prod. 9 inl. dagv.)
- De gemachtigde van [X.] schrijft op 19-10-2010 dat de gezondheidstoestand van [X.] zodanig slecht is dat hij een directe confrontatie met Mior niet aankan. De gemachtigde stelt voor de bedrijfsarts te vragen te rapporteren over de vraag of re-integratie bij de eigen werkgever mogelijk is, waarbij hij zelf aangeeft dat niet haalbaar te vinden. [X.] blijft onder (niet nader genoemde) voorwaarden bereid tot re-integratie tweede spoor (prod. 11 inl dagv.).
- Bij mailbericht van 21-10-2010 vraagt de gemachtigde van Mior om toezending van een schriftelijke verklaring van de huisarts en de psycholoog waarom [X.] niet bij Mior op gesprek is gekomen om een plan van aanpak op te stellen en de re-integratie verder voort te zetten.
- In antwoord daarop bericht de gemachtigde van [X.] per mail op 22-10-2010 dat [X.] niets valt te verwijten, dat sprake is van een afwijzende houding van Mior om tot een oplossing in der minne te komen en dat de rapporten van huisarts en psycholoog worden opgevraagd.
- Bij mailbericht van 25-10-2010 ontkent de gemachtigde van Mior dat sprake is van een afwijzende houding van Mior om tot een regeling in der minne te komen, doch dat de financiële middelen van Mior beperkt zijn en dat [X.] water bij de wijn zal moeten doen. Verder stelt de gemachtigde dat Mior zich in een spagaat bevindt waar het gaat om de re-integratie (prod. 12 inl. dagv.).
- Bij mailbericht van 1-11-2010 deelt de gemachtigde van Mior mede dat de loonbetaling aan [X.] is stopgezet (prod. 12 inl. dagv.). Feitelijk heeft Mior ook over oktober 2010 het loon al niet meer aan [X.] betaald.
- Op 2-11-2010 komt [X.] weer bij de bedrijfsarts. Naar aanleiding van de aan Mior gezonden periodieke evaluatie daarvan schrijft Mior aan [B.] (prod. 21 mva):
“(…) U geeft aan dat [X.] niet in staat is zijn werk te hervatten wat ik erg betreur. (…) Ik heb herhaaldelijk gevraagd om een gesprek met [X.] wat elke keer is afgewezen, laatstelijk nog via juridische wegen getracht tot een afspraak te komen, wat evenmin is afgewezen. Voor mij als werkgever zou ik graag meer duidelijkheid willen krijgen hoe een verdere re-integratie tot stand kan komen aangezien dit noodzakelijk is voor beide partijen (…).” [B.] antwoordt daar op op 11-11-2010: “(…) het is en blijft van belang dat er onderling contact is tussen werkgever en werknemer. Als dat niet rechtstreeks gaat gezien de onderlinge verhoudingen (…) dan dienen die contacten via de advocaten te lopen. De werknemer is niet geschikt voor werkzaamheden en er wordt ook met toestemming van de werknemer overleg gepleegd met zijn behandelaar in het ziekenhuis.”
- Bij brief van 11-11-2010 meldt de gemachtigde van Mior dat de zaak wederom in een impasse is geraakt, dat Mior zich afvraagt hoe een en ander verder moet en dat de Arbodienst desgevraagd geen concrete handvatten heeft gegeven. Verder vraagt de gemachtigde van Mior wederom om medewerking van [X.] aan opstelling van een plan van aanpak en een evaluatie (prod. 13 inl. dagv.).
- Op 23-11-2010 stuurt Mior een eenzijdig door haar opgesteld “Plan van aanpak WIA” naar [B.] en op 25-11-2010 stuurt de gemachtigde dit plan naar [X.] (prod. 24 mva). Het plan voorziet in een gefaseerde terugkeer in 8 weken tijd van [X.] bij Mior.
- De WIA-aanvraag van [X.] is ingediend. Partijen hebben daaraan voorafgaand (onder meer) daarover een gesprek gehad op 28-4-11 (waarbij [X.] niet in persoon aanwezig was). Volgens Mior is toen afgesproken dat [X.] een afschrift van de WIA-aanvraag aan Mior zou zenden. Nu dit niet is gebeurd, heeft Mior de met ingang van mei 2011 hervatte loonbetaling weer gestaakt.