ECLI:NL:RBMNE:2015:6424

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
1 september 2015
Zaaknummer
3748133 - UC EXPL 15-262
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst sociale huurwoning wegens prostitutieactiviteiten

In deze zaak vorderde de stichting Bo-ex ontbinding van de huurovereenkomst met de heer [A] en ontruiming van de woning. De huurovereenkomst was op 16 mei 2012 aangegaan, maar de stichting stelde dat [A] de bestemming van het gehuurde had gewijzigd door prostitutieactiviteiten toe te staan. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [C] en [E] zich in de woning hadden geprostitueerd, wat in strijd was met de huurvoorwaarden. De kantonrechter verwierp het verweer van [A] dat hij niet op de hoogte was van deze activiteiten en oordeelde dat hij verantwoordelijk was voor de gedragingen van derden in de woning. De rechter vond het gedrag van [A] ernstig genoeg om de huurovereenkomst te ontbinden, ondanks zijn slechte gezondheid en de omstandigheden waaronder hij de woning had gekregen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis, en de bewindvoerder van [A] werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 9 september 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3748133 UC EXPL 15-262 PK/1097
Vonnis van 9 september 2015
inzake
de stichting
Stichting Bo-Ex '91,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Bo-ex,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.H. Andreae,
tegen:
[bewindvoerder] , handelend onder de naam [naam] ,,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [bewindvoerder] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer [A] ,
verder ook te noemen [A] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr.drs. C.P. Visser.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 december 2014
  • de conclusie van antwoord van 11 maart 2015
  • het tussenvonnis van 18 maart 2015 waarbij een comparitie van partijen is gelast
  • de brief van de gemachtigde van de bewindvoerder van 13 juli 2015, met producties
  • het proces-verbaal van comparitie na antwoord van 21 juli 2015.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Bo-ex verhuurt met ingang van 16 mei 2012 aan [A] de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De huurprijs bedraagt € 617,01 per maand. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden van Bo-ex van toepassing. Artikel 2 van deze voorwaarden bepaalt dat het gehuurde uitsluitend is bestemd om voor een huurder als woonruimte te dienen. Artikel 6.6 van de voorwaarden bepaalt dat de huurder het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte zal bewonen, hij er aantoonbaar zijn hoofdverblijf heeft, hij het gehuurde overeenkomstig de bestemming zal gebruiken en deze bestemming niet zal wijzigen.
2.2.
Bij beschikking van 1 oktober 2012 is [A] onder beschermingsbewind geplaatst, met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder.
2.3.
Op 11 oktober 2014 is een landelijke actie
"controle niet locatie gebonden prostitutie"gehouden. In de gemeente Utrecht is deze actie uitgevoerd door twee politieambtenaren en een inspecteur Toezicht en Handhaving van de gemeente.
2.4.
Een
"Bestuurlijke Rapportage"van 13 oktober 2014, opgemaakt door [B] , senior rechercheur, brigadier van politie-eenheid Midden-Nederland, afdeling Zwacri, Unit Mensenhandel, vermeldt samengevat het volgende.
Op zaterdag 11 oktober 2014 heeft een politieambtenaar in het kader van eerdergenoemde landelijke actie telefonisch contact gezocht met een telefoonnummer dat door een zekere [C] was vermeld op de website [webside] . Er werd een afspraak gemaakt om tegen betaling seks te hebben. De politieambtenaren werden vervolgens geleid naar de woning van [A] . Nadat zij waren binnengelaten door een vrouw die zich [C] noemde, troffen zij in een slaapkamer een nachtkastje aan met daarop meerdere flessen massageolie, tissues en een bakje condooms. De vrouw gaf aan dat [C] haar werknaam was. Zij verklaarde dat zij adverteerde via de site van [webside] , dat zij vanuit deze woning prostitutie bedreef, dat zij het huis van een voor haar onbekende persoon had gehuurd, dat zij € 300,-- voor een week aan huur betaalde, dat zij een week in de woning zou zitten en dat zij de sleutel had gekregen van een voor haar onbekende man. Aan de vrouw is meegedeeld dat de gemeente een last onder dwangsom van € 2.500,-- op haar naam zou opmaken.
2.5.
Een
"Bevindingenrapport"van 16 oktober 2014, opgemaakt door [D] , inspecteur Toezicht en Handhaving gemeente Utrecht, taakaccent prostitutie, vermeldt samengevat het volgende.
Op dinsdag 14 oktober 2014 is de rapporteur naar de [adres] te [woonplaats] gereden om de schriftelijke last onder dwangsom uit te reiken. De ambtenaren werden door een vrouw binnengelaten. Zij vertelde dat zij adverteert op [webside] onder de naam [E] , dat zij niet op dat adres woont, dat zij in Utrecht werkt omdat zij jaren op het Zandpad heeft gewerkt en haar vaste klanten in Utrecht heeft, dat zij die dag al enkele klanten had ontvangen en dat zij € 60,-- per dag aan huur betaalt aan een zekere [A] (de voornaam van [A] is [A] , kantonrechter).
2.6.
Een
"Bevindingenrapport"van 16 oktober 2014, opgemaakt door [F] , Inspecteur Toezicht en Handhaving gemeente Utrecht, vermeldt samengevat het volgende.
Op 16 oktober 2014 adverteerde een dame onder de naam [E] via eerdergenoemde website. Vervolgens is een telefonische afspraak met haar gemaakt. Zij vertelde dat zij op dat moment nog met een klant bezig was, en dat zij om 14:30 uur of 15:00 uur plek voor hem had. Rond 15:05 uur zijn de ambtenaren aangekomen bij het adres [adres] , en werden zij door [E] binnengelaten.

3.Het geschil

3.1.
Bo-ex vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ontbinding met onmiddellijke ingang van de huurovereenkomst tussen partijen;
veroordeling om binnen zeven dagen na de betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten met al degenen die zich daar van zijnentwege bevinden en al hetgeen zich daarin van zijnentwege bevindt, alsmede het gehuurde, onder overgifte van alle sleutels van het gehuurde, geheel ter vrije beschikking aan Bo-ex te stellen, althans de bewindvoerder te veroordelen om deze ontruiming te gehengen en te gedogen en daaraan volledige medewerking te verlenen;
veroordeling van de bewindvoerder om uit het vermogen van [A] de proceskosten te voldoen.
3.2.
Bo-ex legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[A] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen op grond van de huurovereenkomst. Hij heeft de bestemming van het gehuurde gewijzigd waardoor hij zich niet als goed huurder heeft gedragen, en voorts, door medewerking te verlenen aan althans het toestaan van het bedrijven van illegale prostitutie vanuit de woning, heeft hij (de kans op)
gevaar en/of overlast van de woonomgeving veroorzaakt. Bo-ex verwijst daartoe naar de door haar overgelegde bestuurlijke rapportages. Voorts stelt Bo-ex dat uit het feit dat vanuit de woning illegale prostitutie wordt bedreven en de woning als zodanig is ingericht, blijkt dat hij daar geen hoofdverblijf kan hebben. De woning heeft slechts twee slaapkamers, die niet als slaapkamer, althans niet door [A] , worden gebruikt. Volgens de algemene huurvoorwaarden dient [A] zijn hoofdverblijf in het gehuurde te hebben. Voor zover hij zich verweert door te zeggen dat hij van niets wist kan dat hem niet baten. Op grond van vaste rechtspraak is hij verantwoordelijk voor de gedragingen van anderen in de woning, ook als hij niet van die gedragingen wist. Bovendien is het volgens Bo-ex onwaarschijnlijk dat hij niets heeft geweten aan de activiteiten die zich worden afgespeeld, gelet op de verklaringen van de aangetroffen prostituees.
Voorts is sprake van financieel gewin aan de zijde van [A] . Blijkens de verklaringen van [C] en [E] liggen de huurpenningen die [A] van hen ontving aanzienlijk hoger dan de door hem betaalde huurprijs.
3.3.
Ter comparitie is namens Bo-ex nog verklaard dat [A] in het kader van een laatste kans bij Bo-ex is gekomen. Hij kwam uit een daklozensituatie en er was sprake van schulden. Daarom is woonbegeleiding voorgeschreven. Hij is met urgentie, dus met voorrang, in deze woning gekomen.
3.4.
[A] voert verweer. Dit verweer komt samengevat op het volgende neer.
Voor zover er al sprake was van prostitutie in de woning, is daar inmiddels geen sprake meer van. Van de activiteiten die volgens Bo-ex in het verleden wel zouden hebben plaatsgevonden, begrijpt hij nu dat deze beter niet hadden kunnen gebeuren. Toch vindt hij dat Bo-ex te hard van stapel loopt door zonder enige waarschuwing direct ontbinding en ontruiming te vorderen. Hij verdient nog een laatste kans om zich een goed huurder te tonen.
Hij leeft van een bijstandsuitkering en staat sinds lange tijd onder bewind. Hij wordt begeleid door Lister, voorheen de Stichting beschermd wonen Utrecht. Hij kampt met een slechte gezondheid en heeft een matige algehele conditie. Hij heeft een zwak hart en ook last van pijn aan het hart. De doorbloeding van zijn lichaam is niet goed. Hij heeft hierdoor veel last (pijn, verlamming) van benen en voeten. Hij heeft inmiddels zijn derde hartaanval achter de rug, en heeft het er ternauwernood levend vanaf gebracht. Hij slikt veel medicijnen. Hij kampt met psychische problemen en is geen stevig persoon. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij een PTSS als gevolg van zijn oorlogsverleden. Hij zwijgt daar echter over en kan over dat verleden niet praten. Hij ervaart de situatie waarin ontruiming dreigt als buitengewoon stressvol.
3.5.
Verder voert hij aan dat hij in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Als Bo-ex stelt dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft, moet Bo-ex dat bewijzen. Zij heeft echter onvoldoende feitelijke omstandigheden gesteld die deze conclusie kunnen dragen.
De woning is niet ingericht (geweest) als seksinrichting. Hij legt daartoe foto's over, waaruit volgens hem blijkt dat de woning normaal wordt gebruikt. Het enkele feit dat lingerie en enkele attributen zijn aangetroffen die plegen te worden gebruikt in de prostitutie en/of dat prostituees (tijdelijk) gebruik van een kamer zouden hebben gemaakt, maakt nog niet dat de woning niet conform haar bestemming van woonruimte door [A] wordt gebruikt.
[A] verwijst voorts naar een e-mailbericht van 1 februari 2015 van zijn begeleider [G] , waarbij een
"Verslagje interviews buren van [A] , [adres] te [woonplaats] "is gevoegd. Daaruit blijkt volgens hem dat hij met enige regelmaat wordt gezien, meestal alleen, soms met een vriend/zoon.
3.6.
Verder stelt [A] dat de
"hennepjurisprudentie"niet één op één kan worden toegepast op het feitencomplex in deze zaak. Bo-ex past deze jurisprudentie ten onrechte zonder enige nuance ook toe op onderhavige zaak, terwijl die jurisprudentie de resultante is van honderden zaken die zijn uitgekristalliseerd.
3.7.
[A] betwist dat hij gelden heeft ontvangen van wie dan ook. [C] en [E] kunnen hoogstens gekwalificeerd worden als twee zelfstandig opererende prostituees, niets meer en niets minder. De politie en de gemeente hebben geen aanleiding gezien de woning te sluiten, zoals gebruikelijk bij seksinrichtingen. Ook [A] is niet aangeschreven.
[A] verwijst naar een uitspraak van 24 februari 2012 van de kantonrechter te Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2012:BW9349), die van oordeel was dat door het enkele feit dat in het gehuurde voor een periode van ongeveer 10 dagen seksuele diensten tegen betaling waren aangeboden door een logée van de huurder, de bestemming van het gehuurde niet is gewijzigd.
3.8.
Bo-ex stelt volgens [A] geen concrete feiten en omstandigheden waaruit kan blijken dat er in deze specifieke situatie sprake is geweest van overlast of gevaar. De algemene stelling dat van overlast vaak sprake is bij prostitutie heeft geen enkele feitelijke grondslag. Wellicht geldt dat voor evidente seksinrichtingen als de boten aan het Zandpad of een hotel waar meerdere prostituees werken, maar dat betekent niets voor de concrete situatie van [A] . Uit het verslagje van [G] blijkt weliswaar dat een bewoner stelt een grote aanloop van mannen te hebben waargenomen ergens in oktober/november, maar deze bewoner stelt tegelijkertijd dat hij geen overlast heeft ervaren. De aanloop van mannen kan ook het gevolg zijn van een voetbalfan die gedurende een aantal avonden in de avond zijn vrienden uitnodigt voor het kijken van een aantal WK-wedstrijden.
3.9.
[A] stelt dat hij niet wist dat [C] en [E] zichzelf in de woning hebben geprostitueerd. Hij kent [C] niet en begrijpt niet hoe de ambtenaren haar in de woning hebben kunnen aantreffen. Hij dacht zelfs dat hij thuis was op zaterdag oktober 2014. Hij betwist daarom bij afwezigheid van wetenschap dat [C] door de ambtenaren in zijn woning is aangetroffen. Hij kan haar aanwezigheid daar eenvoudigweg niet plaatsen. Omdat [C] verder anoniem is gehouden, kan [A] zelf niet verifiëren of haar verklaring juist is en of dat zij bijvoorbeeld thans onder ede anders zou verklaren. Bo‑ex dient de inhoud van haar verklaring te bewijzen door [C] als getuige te laten horen.
3.10.
[A] kent [E] wél. Hij heeft haar in de woning binnengelaten om seks met haar te hebben. Hij is echter eerst naar een vriend in Zevenaar vertrokken om een stofzuiger op te halen en later die dag terug te keren. Hij heeft haar toen alleen in de woning achtergelaten. Eenmaal bij die vriend aangekomen is hij echter onwel geworden, waardoor hij pas na ongeveer drie dagen is teruggekeerd. Hij hoorde van [E] dat er ambtenaren waren langsgeweest. Vervolgens heeft hij haar direct uit de woning gezet. Nadat hij had vernomen van de gemeente dat [E] had verklaard dat hij geld van haar zou hebben ontvangen heeft hij navraag bij haar gedaan. Zij heeft toen verklaard dat zij een dergelijke mededeling niet heeft gedaan. [A] heeft een e-mailbericht overgelegd van 8 juli 2015 van zijn advocaat aan [E] , waarin de advocaat aan [E] bevestigt dat zij hem (de advocaat) heeft verklaard dat hij ( [A] ) niet wist wat zij in de woning heeft gedaan toen hij er niet was, en dat zij niets heeft betaald. Voorts heeft [A] een reply op dit e-mailbericht overgelegd van dezelfde datum met in de onderwerpregel
"Dat is helemaal correct". Voor het overige had dat e-mailbericht geen inhoud.
3.11.
[A] betwist bij afwezigheid van wetenschap dat er daadwerkelijk prostitutieactiviteiten hebben plaatsgehad in de woning. Hij wist in ieder geval niets van dergelijke activiteiten af.
Onder verwijzing naar rechtspraak stelt [A] dat een huurder niet voor alle gedragingen van derden aansprakelijk is, zeker als het om andere zaken gaat dan hennepzaken.
3.12.
[A] heeft nog gezocht naar een alternatieve oplossing, zoals verhuizing naar een goedkopere woning, maar zonder succes. Als hij deze woning verliest, komt hij op straat terecht.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter verwerpt het verweer van [A] dat in het gehuurde geen prostitutieactiviteiten hebben plaatsgevonden. Op grond van de drie hierboven weergegeven rapportages is voldoende aannemelijk gemaakt dat [C] zich op 11 oktober 2014 in het gehuurde heeft geprostitueerd en [E] op 14 en 16 oktober 2014. De rapporten bevatten voldoende gedetailleerde informatie en zijn door (politie) ambtenaren opgesteld. Voorts is voldoende aannemelijk dat geen sprake is geweest van een incidentele situatie. [C] heeft immers verklaard dat zij € 300,-- voor een week aan huur betaalde. [E] is op twee afzonderlijke dagen werkend aangetroffen. Uit haar verklaringen blijkt dat zij zowel op 14 als op 16 oktober 2014 al enkele klanten had ontvangen. Voorts heeft een bewoner blijkens eerdergenoemd verslagje aan [G] verklaard dat hij
"zo'n twee maanden geleden (…)daar(onderstreping kantonrechter)
een grote aanloop van mannen"heeft waargenomen, waarschijnlijk ergens in oktober/november. Dit was dus in dezelfde periode als waarin [C] en [E] zijn aangetroffen. [A] heeft hierover weliswaar gesteld dat deze aanloop van mannen ook het gevolg kan zijn geweest van een voetbalfan die zijn vrienden uitnodigt voor het kijken van wedstrijden, maar daaraan gaat de kantonrechter voorbij. Die uitnodiging moet dan immers afkomstig zijn geweest van [A] zelf, zodat hij er niet mee heeft kunnen volstaan de mogelijkheid te opperen dat het kijken van voetbalwedstrijden de aanleiding is geweest.
4.2.
Op grond van de rapportages is verder voldoende aannemelijk gemaakt dat [C] € 300,-- per week aan [A] betaalde, en [E] € 60,-- per dag. [A] heeft geen omstandigheden gesteld die er een verklaring voor zouden kunnen zijn dat zij dit in strijd met de waarheid verklaard hebben. De door [A] overgelegde reply op de e-mail van zijn advocaat bevat te weinig concrete informatie voor een ander oordeel. Hieruit volgt tevens dat het [A] bekend moet zijn geweest welke werkzaamheden [C] en [E] in het gehuurde uitoefenden.
Onder deze omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding Bo-ex met nadere bewijslevering te belasten.
4.3.
Op grond van het voorgaande staat tevens voldoende vast dat sprake is geweest van een bestemmingswijziging van het gehuurde. Gedurende enige tijd is het gehuurde immers (deels) gebruikt om extra inkomsten te genereren. Hetgeen [C] en [E] aan huur betaalden was immers meer dan de huur die [A] aan Bo-ex betaalde.
Het beroep van [A] op de uitspraak van de kantonrechter te Rotterdam van 24 februari 2012 gaat overigens niet op. In die uitspraak was de huurder er immers niet mee bekend dat de logée prostitutiewerkzaamheden deed, en ontving de huurder daar (dus) evenmin een vergoeding voor.
4.4.
Nu de kantonrechter ervan uitgaat dat [A] bekend was met de werkzaamheden van [C] en [E] , kan hij zich niet erop beroepen dat hij als huurder niet of niet steeds aansprakelijk is voor de gedragingen van derden in het gehuurde.
4.5.
Gelet op de aard van de werkzaamheden en gelet op de omstandigheid dat [A] daaraan verdiende is het niet van belang of er in deze concrete situatie sprake is geweest van overlast of niet en evenmin of hij (tijdelijk) geen hoofverblijf in het gehuurde heeft gehad. Evenmin is van belang of de gemeente de woning heeft gesloten en/of (ook) [A] heeft aangeschreven of een last onder dwangsom heeft opgelegd.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het gedrag van [A] voldoende ernstig om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Hieraan doet in onvoldoende mate af dat aan dit gedrag inmiddels een einde is gekomen. Ook zijn slechte gezondheid, hoe vervelend ook voor hem, doet niet aan deze conclusie af. Hij had zich een en ander op voorhand kunnen (en moeten) realiseren, temeer omdat hij zelf vanuit een daklozensituatie deze woning bij voorrang op andere woningzoekenden toegewezen heeft gekregen en hij bovendien persoonlijke begeleiding had. Deze laatste omstandigheden staan eraan in de weg dat hij daarom aanspraak zou kunnen maken op een tweede kans.
4.7.
De slotsom is dat de vordering tot ontbinding toewijsbaar is. De ontruimingstermijn zal gesteld worden op 14 dagen na de betekening van het vonnis. De bewindvoerder zal worden veroordeeld om uit het vermogen van [A] de proceskosten te voldoen, welke worden begroot op:
  • dagvaarding € 95,77
  • vastrecht € 116,--
  • salaris gemachtigde
  • totaal € 511,77.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen [A] en Bo-ex bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] ;
veroordeelt [bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [A] , om deze onroerende zaak met al wie en al wat zich daarin vanwege [A] bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Bo-ex te stellen;
veroordeelt [bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [A] , tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Bo-ex tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 511,77, waarin begrepen € 300,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015.