ECLI:NL:RBMNE:2015:6265

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
3560245 UC EXPL 14-17578 KC/
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en inkorting van schenkingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een erfrechtelijk geschil tussen eiseres en gedaagde over de legitieme portie van eiseres uit de nalatenschap van erflaatster, die op [2013] is overleden. Eiseres, de dochter van erflaatster, vordert onder andere een verklaring over de hoogte van haar legitieme portie en een betaling van gedaagde, die als pleegkind van erflaatster is aangemerkt. De procedure is gestart na een tussenvonnis van 24 december 2014 en een comparitie op 27 mei 2015.

De feiten van de zaak zijn als volgt: erflaatster heeft bij testament van 30 december 2008 haar dochter en andere erfgenamen benoemd. Eiseres stelt dat zij recht heeft op een legitieme portie van € 90.103,70, en dat gedaagde verplicht is tot inbreng van een bedrag van € 22.500,= dat zij van erflaatster heeft ontvangen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de legitieme portie van eiseres moet worden berekend op basis van de waarde van de nalatenschap, inclusief in aanmerking te nemen giften. De rechtbank concludeert dat eiseres terecht aanspraak maakt op haar legitieme portie, maar dat zij voor de inkorting van het erfdeel van gedaagde niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de executeur verantwoordelijk is voor de afwikkeling van de nalatenschap. Echter, eiseres kan wel een rechtstreekse vordering tot inkorting van de gift aan gedaagde indienen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter gedaagde veroordeeld tot betaling van € 22.500,= aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd. Dit vonnis is uitgesproken op 2 september 2015 door mr. C. Karman.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3560245 UC EXPL 14-17578 KC/
Vonnis van 2 september 2015
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.H. van den Berg,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W.H. Benard.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 december 2014;
  • de brief van mr. M.H. van den Berg met productie 7;
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 mei 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [2013] is te [woonplaats] overleden [A] , geboren op [1926] , hierna te noemen erflaatster.
2.2.
Erflaatster is gehuwd geweest met [B] , overleden op [2012] , uit welk huwelijk eiseres is geboren. Het huwelijk tussen erflaatster en [B] , hierna te noemen “de vader”, was het tweede huwelijk van de vader. Uit het eerste huwelijk van de vader zijn eerder drie kinderen geboren, te weten: [C] , [D] en [E] .
2.3.
Bij testament van 30 december 2008 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. In artikel III van het testament van erflaatster is – voor zover hier relevant – het volgende bepaald:
III.
Overlijden gelijktijdig of na echtgenoot
Voor het geval ik gelijktijdig met of na mijn echtgenoot kom te overlijden benoem ik tot mijn enige erfgenamen mijn dochter [eiseres] , alsmede [C] , [D] en [E] (kinderen van mijn echtgenoot) en [gedaagde] , geboren te Amersfoort op vijf juni negentienhonderd zeventig (mijn pleegkind/kleindochter van mijn echtgenoot). (…)
2.4.
Bij uiterste wil heeft erflaatster de oudste in jaren werkzame kandidaat-notaris werkzaam bij [naam] notariskantoor, gevestigd te Barneveld, tot executeur benoemd. De oudste in jaren werkzame kandidaat-notaris in dienst ten kantore van notaris [naam] voornoemd is mr. [F] . Mr. [F] , hierna te noemen de executeur, heeft de benoeming tot executeur aanvaard.
2.5.
Erflaatster was in gemeenschap van goederen gehuwd met de vader. Bij leven hebben zij aan de vijf erfgenamen van erflaatster twee maal een schenking gedaan van
€ 22.500,= per keer, te weten op 30 december 2008 en op 2 januari 2009. De schenkingen zijn voor 50% gedaan door erflaatster.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de hoogte van de aanspraak van eiseres uit hoofde van haar legitieme portie € 90.103,70 bedraagt;
voor recht te verklaren dat aan eiseres uit het saldo van de nalatenschap van moeder toekomt het erfdeel van gedaagde bedragende € 14.741,48 alsook dat gedaagde verplicht is tot inbreng van een bedrag van € 22.500,= uit hoofde van door haar van moeder ontvangen schenkingen;
gedaagde te veroordelen om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag ad € 22.500,= ter zake van de inbreng van de schenkingen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2014, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
gedaagde te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis de executeur decharge te verlenen, zodat het aan eiseres toekomende erfdeel van gedaagde van € 13.393,30 door de executeur aan eiseres kan worden uitbetaald, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,= per dag voor iedere dag dat gedaagde na het verstrijken van de te bepalen termijn in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van eiseres daaronder begrepen.
3.2.
Gedaagde voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eiseres in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In het onderhavige geschil gaat het in de kern om de schending van de legitieme portie van eiseres in de nalatenschap van erflaatster door makingen en giften die erflaatster naar de stellingen van eiseres aan gedaagde heeft gedaan.
4.2.
De kantonrechter leidt het volgende af uit de als productie 4 bij dagvaarding overgelegde (en in zoverre tussen partijen onbetwiste) aangifte erfbelasting. Het positieve saldo van de nalatenschap van erflaatster bedraagt in totaal € 80.124,06. (De baten in totaal
€ 80.781,90, het totaal van de schulden van erflaatster (art. 4:7 lid 1 sub a BW) € 657,84). Verder gaat daar nog van af de kosten van de begrafenis van erflaatster € 6.416,67 (art. 4:7 lid 1 sub b BW) en de geschatte kosten van € 6.000,-- van (informele) vereffening en executele (art. 4:7 lid 1 sub c en d BW). Het resterend saldo van de nalatenschap is dan
€ 67.707,39. Volgens het testament van erflaatster zijn de vijf erfgenamen (zie hiervoor onder 2.3.) voor gelijke delen gerechtigd tot haar nalatenschap, zodat een ieder in beginsel – vóór aanspraak van enige legitimaris – recht heeft op 1/5e deel van voornoemd saldo, is
€ 13.541,48. (De rechtbank gaat vooralsnog uit van dit bedrag. De kantonrechter constateert dat in de berekening van de legitieme portie van de executeur (eveneens als productie 4 bij dagvaarding in het geding gebracht) het erfdeel € 13.241,48 bedraagt. De geschatte boedelkosten van € 6.000,-- zijn door de executeur verdeeld over vier (en niet vijf) erfgenamen (€ 1.500,-- per erfgenaam).
4.3.
Eiseres heeft aanspraak gemaakt op haar legitieme portie. Daarvoor is bepalend art. 4:65 BW. Bij de berekening van de legitieme portie is bepalend de waarde van de goederen van de nalatenschap vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden van art. 4:7 lid 1 sub a, b, c en f BW. Dit komt neer op: € 80.781,90 minus
€ 657,84 (schulden erflaatster), minus € 6.416,67 (begrafeniskosten) en minus € 6.000,-- (de geschatte boedelkosten), is € 67.707,39. Tussen partijen is niet in geschil dat erflaatster aan in aanmerking te nemen giften in totaal € 112.500,= gelijkelijk aan de vijf erfgenamen heeft geschonken. De legitimaire massa bedraagt dan € 180.207,39. De legitieme portie van eiseres bedraagt de helft hiervan € 90.103,70 (art. 4:64 lid 1 jo. 4:10 lid 1 onder a BW).
4.4.
Hierop komt in mindering hetgeen eiseres krachtens erfrecht verkrijgt (art. 4:71 BW). Zoals gezegd gaat de rechtbank uit van het bedrag van € 13.541,48 (in de opstelling van de executeur € 13.241,48). Verder komt in mindering de giften die de erflaatster aan de legitimaris heeft gedaan (art. 4:70 BW). Vast staat dat dit een bedrag van € 22.500,= bedraagt. Aldus resteert een legitimaire aanspraak van eiseres van € 54.062,22 (€ 90.103,70 minus € 13.541,48 minus € 22.500,=). In de opstelling van de executeur bedraagt de legitimaire aanspraak € 54.362,22, uitgaande van een erfdeel per erfgenaam van € 13.241,48.
4.5.
Vervolgens is de vraag ten laste waarvan de legitimaire aanspraak van eiseres moet worden voldaan, met andere woorden waar ingekort dient te worden. Artikel 4:87 BW geeft de volgorde van inkorting aan. Aangezien er in dit geval sprake is van een testament worden eerst de makingen ingekort (lid 2). Dit betekent dat in beginsel de makingen aan de overige vier erfgenamen (van elk € 13.541,48 of € 13.241,48) in beginsel gelijkelijk voor inkorting in aanmerking komen. Echter, voor drie van de vier overige erfgenamen staat artikel 4:91 BW hieraan in de weg. Deze drie overige erfgenamen (die geen partij in deze procedure zijn) zijn allen stiefkinderen van erflaatster in de zin van art. 4:8 lid 3 BW. Gedaagde voldoet niet aan deze definitie.
4.6.
Uit art. 4:91 lid 1 BW volgt dat op makingen en giften aan stiefkinderen niet wordt ingekort, behoudens voor zover de waarde daarvan hoger is dan tweemaal hetgeen de legitieme portie van een kind van de erflater had belopen, indien de stiefkinderen eigen kinderen van de erflaatster waren geweest. Dit betekent dat indien naast eiseres als kind de drie stiefkinderen eveneens eigen kinderen van erflaatster waren geweest, de legitieme portie van deze vier kinderen zou hebben bedragen de helft van de legitimaire massa
(€ 180.207,39 : 2 = € 90.103.70) gedeeld door vier, is een legitieme portie van (€ 90.103,70 : 4 =) € 22.525,92. Ingekort op de makingen en giften aan de drie stiefkinderen wordt dus eerst indien zij ieder meer dan twee keer voornoemd bedrag (is € 45.051,85) aan makingen en giften ontvangen. Vast staat dat de drie stiefkinderen ieder niet meer dan € 13.541,48 (dan wel € 13.241,48) aan makingen ontvangen uit de nalatenschap en ieder € 22.500,= aan giften, dus in totaal ieder € 36.041,48 (of € 35.741,48). Dit is minder dan voornoemd uit artikel 4:91 lid 1 BW voortvloeiend bedrag, zodat eiseres voor voldoening van haar legitimaire aanspraak niet kan aankloppen bij de drie stiefkinderen.
4.6.
Dit betekent dat eiseres ter voldoening van haar legitimaire aanspraak van
€ 54.062,22 (of € 54.362,22 in de berekening van de executeur) uitsluitend terecht kan bij de making (€ 13.541,48 of € 13.241,48) en giften (€ 22.500,=) aan gedaagde. Het erfdeel van gedaagde komt als eerste in aanmerking voor inkorting (art. 4:87 lid 2 BW).
4.7.
Echter, het betreft hier een vordering van eiseres op de nalatenschap (art. 4:79 sub a in verbinding met art. 4:7 lid 1 onder g BW). Zoals hiervoor in 2.4. vermeld, treedt thans mr. [F] op als executeur. Op grond van art. 4:145 lid 2 BW vertegenwoordigt de executeur bij de vervulling van zijn taak de erfgenamen in en buiten rechte. Bijzonder aan deze vertegenwoordigingsbevoegdheid van de executeur is, dat deze vertegenwoordigingsbevoegdheid privatief is, en dat de erfgenamen gedurende zijn beheer in beginsel beschikkingsonbevoegd zijn. In artikel V van haar testament heeft erflaatster (onder meer) het volgende bepaald:
Taak executeur/bevoegdheid
De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren
en de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit die goederen moeten worden voldaan (cursivering kantonrechter), zoals het afgeven van legaten, het nakomen of uitvoeren van overeenkomsten en de voldoening van de kosten van mijn uitvaart, van eventuele taxatie- en boedelkosten van de successierechten die ten laste komen van de erfgenamen of legatarissen. (…)
Vertegenwoordiging
De executeur vertegenwoordigt bij de vervulling van zijn taak mijn erfgenamen in en buiten rechte. (…)
Einde taak en beheer
De taak en het beheer van de executeur eindigen:
a. wanneer hij zijn werkzaamheden heeft voltooid;
(…)
4.8.
Ter zitting verklaarde eiseres dat de executeur wist dat eiseres aanspraak maakte op haar legitieme. Door het geldend maken van de legitieme jegens de gezamenlijke erfgenamen, wordt eiseres als legitimaris schuldeiser. Art. 4:7 lid 1 onder g BW merkt schulden aan de legitimarissen aan als schulden van de nalatenschap. Ter zake van haar legitimaire aanspraak op de nalatenschap had eiseres zich als schuldeiser van de nalatenschap dienen te richten tot de executeur, nu uit de executele expliciet volgt dat het tot de taak van de executeur behoort om de schulden van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn beheer uit die goederen moeten worden voldaan. Als gezegd is de executeur ervan op de hoogte dat eiseres aanspraak maakt op haar legitieme. Anders dan eiseres bepleit, is de taak van de executeur dus nog niet geëindigd, aangezien de schuld aan eiseres als legitimaris nog niet is voldaan. Aangezien de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de executeur een privatieve is, is hij ter zake van het voldoen van de legitieme aanspraak met uitsluiting van de erfgenamen bevoegd. Eiseres kan aldus niet in haar vorderingen worden ontvangen voor zover het betreft de inkorting van het erfdeel van gedaagde. Eiseres zal daarvoor de executeur dienen aan te spreken. Eiseres zal in haar vordering ten belope van het erfdeel
(€ 13.541,48 of € 13.241,48) dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.9.
Deze niet-ontvankelijkheid strekt zich niet uit voor zover het gaat om de inkorting door eiseres op de giften van erflaatster van € 22.500,= aan gedaagde. Uit art. 4:79 sub b in verbinding met 4:89 lid 1 en 4:90 lid 1 BW volgt dat eiseres als legitimaris ter zake van deze gift van erflaatster aan gedaagde een rechtstreekse vordering tot inkorting heeft jegens gedaagde. Aangezien eiseres voor dit deel van haar legitimaire vordering gedaagde in haar hoedanigheid van begiftigde en niet in haar hoedanigheid van erfgenaam aanspreekt en de afwikkeling van de nalatenschap daarop verder niet van invloed is, valt ook niet in te zien dat voor de voldoening van deze vordering eerst de executele dient te worden afgesloten en de verdeling dient te worden voltooid.
4.10.
De kantonrechter verwerpt het verweer van gedaagde dat het de wens van erflaatster is geweest om alle erfgenamen gelijk te behandelen en dat zij – indien zij van deze ongelijkheid op de hoogte zou zijn geweest – door toepassing van 4:91 lid 3 BW dit ongedaan zou hebben gemaakt. Gedaagde heeft geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat erflaatster deze gevolgen niet zou hebben gewild. Bovendien kunnen op grond van artikel 4:46 lid 2 BW eventuele daden of verklaringen eerst een rol spelen indien het testament zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft. Uit de stellingen van gedaagde blijkt overigens ook niet dat aan dit criterium wordt voldaan. Gedaagde heeft evenmin feiten of omstandigheden gesteld die de kantonrechter tot het oordeel brengen dat het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is dat zij de waarde van het ingekorte gedeelte van de gift aan eiseres vergoedt (art. 4:90 lid 1 BW).
Slotsom
4.11.
Eiseres zal ter zake van haar vorderingen sub 1, 2 en 4, waar het gaat om een vordering jegens de executeur als vertegenwoordiger van de gezamenlijke erfgenamen, niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering sub 3 – waar eiseres in het petitum verwijst naar
“inbreng”– zal de kantonrechter verstaan als een vordering betreffende rechtstreekse inkorting van de gift bij gedaagde (zie ook dagvaarding, 1.11). Deze vordering is toewijsbaar. Gedaagde zal worden veroordeeld om € 22.500,= aan eiseres te betalen vermeerderd met – nu gedaagde daartegen geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd – de wettelijke rente vanaf 1 juli 2014. Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd aldus dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde tot betaling van € 22.500,= aan eiseres, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 juli 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Karman en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: JFB