ECLI:NL:RBMNE:2015:6224

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
4008246 - AC EXPL 15-1300
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een kredietbedrag met betrekking tot een consumentenkredietovereenkomst en de eisen aan ingebrekestelling

In deze zaak vordert ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN) betaling van een bedrag van € 10.709,66 van de gedaagde, die een kredietovereenkomst met ABN heeft gesloten. De gedaagde heeft zich verbonden om maandelijks een bedrag van € 135,-- te betalen, maar is in gebreke gebleven. ABN heeft diverse sommaties verzonden, maar de gedaagde stelt dat de vordering niet direct opeisbaar is omdat ABN niet heeft voldaan aan de wettelijke eisen voor ingebrekestelling volgens de Wet op het Consumentenkrediet (WCK). De kantonrechter oordeelt dat de ingebrekestelling aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, waaronder het geven van een redelijke termijn voor betaling en het expliciet vermelden van het bedrag dat betaald moet worden om verzuim te voorkomen.

De kantonrechter stelt vast dat de eerste brief van ABN die aan deze vereisten voldoet, de brief van 13 februari 2013 is. De rechter concludeert dat de vordering van ABN gegrond is, omdat de gedaagde niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. De kantonrechter wijst de vordering toe, met uitzondering van de gevorderde kredietvergoeding, omdat ABN niet heeft aangetoond dat deze verschuldigd was. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag van € 9.548,42, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4008246 AC EXPL 15-1300 PK/1097
Vonnis van 26 augustus 2015
inzake
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen ABN,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.S.K. Jap A Joe.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 maart 2015;
  • de conclusie van antwoord van 6 mei 2015;
  • de conclusie van repliek van 10 juni 2015;
  • de conclusie van dupliek van 18 juli 2015.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
ABN heeft op 10 juni 2008 met [gedaagde] een (doorlopend) kredietovereenkomst gesloten tot een maximum bedrag van € 9.000,--. [gedaagde] heeft zich verbonden om ter aflossing tenminste € 135,-- per maand aan ABN te betalen, voor het eerst op 10 juli 2008 en vervolgens iedere daaropvolgende maand op dezelfde dag.
2.2.
Er is een achterstand in de betalingen ontstaan, naar aanleiding waarvan ABN diverse sommaties aan [gedaagde] heeft verzonden.
2.3.
Naar aanleiding van een sommatie van 13 februari 2013 heeft de Kredietbank Nederland, waarmee [gedaagde] een schuldenregelingsovereenkomst had gesloten, een voorstel aan ABN gedaan tegen finale kwijting van € 867,94, welk voorstel ABN heeft aanvaard. Omdat niet alle andere schuldeisers akkoord waren gegaan met het voorstel, is aan deze overeenkomst geen uitvoering gegeven.

3.Het geschil

3.1.
ABN vordert veroordeling van [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis tot betaling van een bedrag van € 10.709,66, te vermeerderen met de overeengekomen kredietvergoeding op basis van samengestelde interest, zoals deze met inachtneming van de Wet op het consumentenkrediet en het Besluit kredietvergoedingen maximaal is toegestaan over € 10.709,66, vanaf 20 maart 2015 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
ABN specificeert haar vordering als volgt:
  • hoofdsom € 10.133,21
  • rente tot 20 maart 2015
  • totaal € 10.709,66.
3.3.
ABN legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] gedurende meer dan 2 opvolgende maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, om welke reden het uitstaande debetsaldo van € 10.133,21 direct opeisbaar is geworden.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Hij erkent dat hij een kredietovereenkomst met ABN heeft gesloten, maar volgens hem is het totaalbedrag niet direct opeisbaar geworden omdat ABN hem niet conform het voorschrift van artikel 33 aanhef en onder c sub 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck) in gebreke heeft gesteld.

4.De beoordeling

4.1.
Op deze overeenkomst is Wet op het Consumentenkrediet (WCK), zoals deze tot 25 mei 2011 gold, van toepassing, aangezien het een consumentenkredietovereenkomst betreft die voor 25 mei 2011 tot stand is gekomen.
4.2.
Volgens ABN heeft zij wel voldaan aan de wettelijk vereiste ingebrekestelling. Zij beroept zich op de door haar overgelegde producties.
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende.
Artikel 4 van de Productvoorwaarden ABN AMRO Flexibel Krediet luidt voor zover van belang:
"Alle op grond van de Kredietovereenkomst aan de Bank verschuldigde bedragen van het ABN AMRO Flexibel Krediet zullen ineens opeisbaar zijn indien:
a) Kredietnemer gedurende tenminste twee (2) maanden achterstallig is in de betaling van een (1) vervallen Maandbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in volledige nakoming van zijn verplichtingen;".
4.4.
Deze bepaling is niet in strijd met artikel 33 aanhef en onder c sub 1 van de Wck, zoals dat tot 25 mei 2011 luidde:
"Nietig is een overeenkomst als bedoeld in artikel 30, eerste lid, voor zover daarbij:
(...)
c. vervroegde opeisbaarheid van het door de kredietnemer verschuldigde wordt bedongen, anders dan voor het geval dat:
1°. de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen".
4.5.
Deze ingebrekestelling dient een schriftelijke aanmaning te behelzen waarbij i) de schuldenaar een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld met ii) een expliciete vermelding dat alleen met betaling van een iii) duidelijk aangegeven bedrag binnen die termijnen verzuim en algehele opeising kan worden voorkomen (Hof ’s-Hertogenbosch 3 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:293).
Deze vereisten brengen mee dat de kredietgever (in dit geval ABN) het krediet niet rechtsgeldig bij de kredietnemer (in dit geval [gedaagde] ) vervroegd kan opeisen indien de kredietnemer geen ingebrekestelling van de kredietgever heeft ontvangen die aan de hiervoor genoemde drie voorwaarden voldoet.
4.6.
ABN heeft zich in dit verband op een aantal stukken beroepen die volgens haar aan deze vereisten voldoen.
Naar het oordeel van de kantonrechter is de eerste brief van ABN die aan deze vereisten voldoet de door ABN als D7 overgelegde brief van [A] aan [gedaagde] van 13 februari 2013. Deze brief vermeldt immers zowel de achterstand, het minimaal te betalen bedrag, als de betalingstermijn (van 7 dagen, waarvan [gedaagde] niet heeft gesteld dat deze termijn onredelijk is).
4.7.
De brieven/stukken van vóór 13 februari 2013 voldoen niet aan eerdergenoemde voorwaarden:
- C: (een 22-tal rekeningafschriften):
o deze afschriften kunnen niet als de wettelijk voorgeschreven ingebrekestelling worden aangemerkt, omdat zij niet vermelden binnen welke redelijke termijn welk bedrag dient te zijn betaald teneinde direct opeisbaarheid te voorkomen;
- D1 tot en met 5 (een vijftal brieven van ABN aan [gedaagde] ):
o deze brieven zijn niet als de wettelijk vereiste ingebrekestelling aan te merken, omdat zij niet vermelden met betaling van welk bedrag directe opeising kan worden voorkomen;
- D6 (een brief van ABN aan [gedaagde] van 28 januari 2013):
o voor deze brief geldt hetzelfde: er is alleen vermeld dat de volledige openstaande schuld in één keer moet worden betaald, maar niet binnen welke termijn welk bedrag moet worden betaald teneinde directe opeising te voorkomen.
Ook indien de rekeningafschriften in combinatie met de brieven dienen te worden gelezen voldoen zij niet aan de vereisten, omdat niet is vermeld dat indien niet binnen de gestelde termijn wordt betaald de kredietsom direct zal worden opgeëist.
4.8.
Naar aanleiding van de brief van 13 februari 2013 hebben partijen een overeenkomst gesloten, waarbij ABN is akkoord gegaan met betaling van € 867,94 (9,02% van haar vordering). Deze overeenkomst vermeldt voorts dat indien [gedaagde] na 3 jaar nog niet de volledige vordering heeft betaald, ABN hem het restant van haar vordering kwijtscheldt, en voorts:
"Deze schuldbemiddeling komt alleen tot stand wanneer alle schuldeisers met het betalingsvoorstel instemmen".
Nu niet aan deze laatstgenoemde voorwaarde is voldaan, is de overeenkomst uiteindelijk niet tot stand gekomen.
4.9.
Bij dupliek voert [gedaagde] aan dat ABN na de ingebrekestelling van 13 februari 2013 direct is overgegaan tot algehele opeising van het saldo, en
"(n)aar het gedaagde voorkomt"is daarmee niet voldaan aan de wettelijk vereiste ingebrekestelling.
4.10.
Dit verweer gaat niet op. ABN is weliswaar akkoord gegaan met het voorstel, maar de overeenkomst is uiteindelijk niet tot stand komen omdat niet aan de in het aanbod gestelde voorwaarde van instemming van alle andere schuldeisers was voldaan. [gedaagde] heeft niet gesteld op welke gronden hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat ABN ook in het geval de overeenkomst uiteindelijk niet tot stand zou komen zij van directe opeising van het openstaande bedrag zou afzien. Hier komt bij dat [gedaagde] zijn eigen verplichting uit die overeenkomst, namelijk betaling van een bedrag van € 867,94, niet is nagekomen.
4.11.
Op grond van het voorgaande is de op 20 februari 2013 (7 dagen na de brief van 13 februari 2013) openstaande hoofdsom direct opeisbaar, dus een bedrag van € 9.548,42 (welk bedrag is vermeld in de brief van ABN aan [gedaagde] van 27 februari 2013, productie E).
4.12.
De regels omtrent consumentenkredietovereenkomsten moeten, voor zover deze zien op de bescherming van de consument, ambtshalve worden toegepast. Met betrekking tot de gevorderde kredietvergoeding overweegt de kantonrechter in dat verband het volgende.
Vanaf 20 februari 2013 is [gedaagde] geen kredietvergoeding meer verschuldigd. Een kredietverstrekker kan bedingen dat over het openstaande bedrag een vertragingsvergoeding verschuldigd is die even hoog is als de kredietvergoeding die verschuldigd zou zijn bij regelmatige afwikkeling van de overeenkomst. Niet gebleken is echter dat ABN dit heeft bedongen. De gevorderde kredietvergoeding is dan ook niet toewijsbaar. Nu aan alle in artikel 6:119 BW neergelegde voorwaarden is voldaan, zal de kantonrechter de in dat artikel bedoelde wettelijke rente toewijzen vanaf 20 februari 2013.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke wordt begroot op:
  • dagvaarding € 96,16
  • vastrecht € 466,--
  • salaris gemachtigde
  • totaal € 1.162,16.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN tegen bewijs van kwijting te betalen € 9.548,42, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 februari 2013 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ABN, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.162,16, waarin begrepen € 600, aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2015.