Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1],
[appellante 2],
9.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 11 november 2014;
- de antwoordakte van [appellant 1].
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen LaSer Nederland B.V. De zaak betreft een persoonlijke lening en de toepassing van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). De appellanten hebben in hun verweer aangevoerd dat er geen sprake is van een onvoorwaardelijk niet-nakomen van hun betalingsverplichtingen, en dat er dus een ingebrekestelling nodig was om gebruik te maken van vervroegde opeisbaarheid. Het hof heeft in eerdere tussenarresten van 27 mei 2014 en 11 november 2014 al enkele belangrijke punten vastgesteld, waaronder de noodzaak van een correcte ingebrekestelling volgens de Wck.
Het hof oordeelt dat de kredietgever, LaSer, zich moet houden aan de wettelijke vereisten van de Wck. Het hof heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling die op 24 juni 2014 is betekend, voldoet aan de eisen van de wet. De appellanten waren op dat moment meer dan twee maanden in gebreke met hun betalingen. Het hof heeft de contante waarde van de lening opnieuw berekend en vastgesteld dat LaSer geen recht heeft op de kredietvergoeding over de resterende termijnen die nog niet vervallen waren op het moment van de algehele opeisbaarheid.
De slotsom van het hof is dat het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk wordt vernietigd en dat de appellanten worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.802,46 aan LaSer, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten in hoger beroep worden ook aan de appellanten opgelegd. Het hof heeft de uitspraak op 3 februari 2015 gedaan, waarbij de rechters de zaak in het openbaar hebben behandeld.