ECLI:NL:RBMNE:2015:5996

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
16.659300-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Almere

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 12 april 2015 in Almere geprobeerd een ander, aangeduid als [benadeelde], van het leven te beroven door deze met een mes in het hoofd, de hals en de zij te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een noodweersituatie verkeerde, maar dat het door hem gebruikte geweld niet proportioneel was. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.437,00 toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van de bedreiging van de benadeelde partij, omdat niet was aangetoond dat deze zich daadwerkelijk bedreigd voelde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659300-15
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 10 juli 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th.U. Hiddema, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. T. Tanghe, en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 12 april 2015 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] (meermalen) met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, in het hoofd en/of het oor en/of de hals/nek en/of de zij, althans in het bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 april 2015 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ((permanent) gehoorverlies en een litteken op het hoofd), heeft toebracht, door voornoemde [benadeelde] opzettelijk (meermalen) met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, in het hoofd en/of het oor en/of de hals/nek en/of de zij, althans in het bovenlichaam, te steken en/of te snijden;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 april 2015 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] (meermalen) met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, in het hoofd en/of het oor en/of de hals/nek en/of de zijn, althans het bovenlichaam, heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2015 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd: “Zal ik jouw tanden eens uit je bek slaan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [benadeelde] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Deze vier verklaringen zijn in onderlinge samenhang betrouwbaar en de getuigenverklaringen ondersteunen de verklaring van aangever. Het handelen van verdachte levert een poging tot doodslag op, aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd en de halsstreek de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn en dat met een mes hierop insteken de dood tot gevolg kan hebben.
Feit 2
De officier van justitie heeft vrijspraak van het ten laste gelegde gevorderd, aangezien uit het dossier niet is gebleken dat aangever zich door de ten laste gelegde woorden daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventuele bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Hetgeen is aangevoerd omtrent noodweer komt onder punt 7 aan de orde.
Feit 2
De raadsman heeft bepleit dat niet is gebleken dat aangever zich bedreigd heeft gevoeld door de uitlating van verdachte en dat verdachte derhalve moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Gelet op de verklaring van de aangever [benadeelde] [2] , de verklaringen van de getuigen
[getuige 1] [3] , [getuige 2] [4] en [getuige 3] [5] , en de bekennende verklaring van verdachte [6] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 april 2015 te Almere met een mes opzettelijk heeft gestoken in het hoofd, de hals en de zij van aangever.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.
Door welbewust te steken in de richting van het hoofd, de hals en de zij van aangever, heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat hij aangever op vitale plaatsen in diens lichaam zou raken en zijn handelen de dood van aangever tot gevolg zou hebben, bewust aanvaard en op de koop toegenomen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de buurt van de toegebrachte verwondingen vitale organen en slagaders bevinden. Een verwonding aan dergelijke vitale delen van het lichaam leidt niet zelden tot de dood van de desbetreffende persoon. De rechtbank concludeert derhalve dat opzet op het toebrengen van dodelijk letsel in de zin van voorwaardelijk opzet aanwezig was en dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 2
[benadeelde] heeft in zijn aangifte verklaard dat verdachte tegen hem heeft geroepen “
zal ik jouw tanden eens uit je bek slaan”. [7] De getuigen [getuige 1] [8] en [getuige 2] [9] hebben blijkens hun verklaringen gehoord dat verdachte inderdaad woorden van die strekking tegen aangever heeft gebezigd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor een bewezenverklaring ter zake van een bedreiging vereist dat die bedreiging van zodanige aard is - en dat die bedreiging is gedaan onder zodanige omstandigheden - dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De verklaringen van aangever en de getuigen, zoals hiervoor omschreven, geven naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende blijk van een bedreiging onder zodanige omstandigheden dat bij aangever de redelijke vrees is of kon ontstaan dat hij als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De omstandigheid dat aangever op agressieve wijze op de deur heeft staan bonken voordat verdachte de betreffende uitlating heeft gedaan en dat volgens de voornoemde getuigen sprake was van een ‘over en weer’ discussie waarbij aangever soortgelijke uitlatingen heeft gedaan jegens verdachte dragen hieraan bij. De rechtbank zal verdachte derhalve vrij spreken van het onder 2 ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. primair
op 12 april 2015 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] (meermalen) met een mes in het hoofd en het oor en de hals/nek en de zij heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Van het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
1. primair
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van noodweer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep op noodweer gedaan ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Aangever stond midden in de nacht luid bonkend en tierend voor de deur van verdachte. Nadat verdachte de deur had geopend kwam aangever volgens verdachte agressief schreeuwend op hem af. Aangever duwde verdachte naar binnen en nam hem in een wurggreep. Deze wurggreep mondde uit in een worsteling. Verdachte was bang dat hij deze worsteling niet zou overleven en zag geen andere manier om uit de worsteling te ontsnappen dan een mes te pakken en aangever daarmee te steken. Er is derhalve sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding en een noodzakelijke verdediging. Verdachte is in paniek aantroffen door de politie en heeft van meet af aan verklaard dat hij heeft gestoken om zichzelf te verdedigen. De raadsman heeft dan ook ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn.
Verdachte heeft verklaard dat aangever hem in een wurggreep heeft genomen, waardoor er een worsteling is ontstaan waaruit verdachte geen andere uitweg zag dan een mes te pakken en aangever daarmee te steken. De rechtbank constateert dat er sprake was van een (fysieke) confrontatie tussen verdachte en aangever, welke door de getuigen werd omschreven als een worsteling. Op enig moment tijdens deze worsteling is door verdachte een mes ter hand genomen en verdachte heeft aangever hiermee meermalen gestoken. Aangezien geen van de getuigen verklaart over de wijze waarop de worsteling is aangevangen en aangever en verdachte daarover tegenstrijdig verklaren, kan niet vastgesteld worden wat er precies is gebeurd en waardoor de worsteling is ontstaan. De door verdachte genoemde wurggreep wordt door geen van de verklaringen (en overige onderdelen van het dossier) ondersteund.
Op grond van het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat zich voor verdachte een noodweersituatie heeft voorgedaan. Het beroep op noodweer faalt reeds om die reden.
Daarbij komt dat – mocht toch een noodweersituatie voor verdachte worden aangenomen – het door verdachte toegepaste geweld niet in een redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding en dit geweld derhalve niet proportioneel was. Uit het voorgaande volgt dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit en heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft met een mes gestoken in de richting van het hoofd, de hals en de zij van aangever. Hierdoor is bij aangever pijn en letsel ontstaan. Dit letsel is ernstig, maar had nog veel ernstiger kunnen zijn en had zelfs tot de dood van aangever kunnen leiden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog langdurig de gevolgen kunnen ondervinden.
De rechtbank houdt evenwel rekening met de rol van aangever in de confrontatie. Aangever heeft verdachte in het nachtelijk uur in zijn woning opgezocht. Aangever heeft gedurende lange tijd op een agressieve manier op de deur van verdachte gebonkt. De aanwezigheid van een zichtbaar kwade man, in aanwezigheid van andere personen, op dat tijdstip, in de woning van verdachte maakt invoelbaar dat verdachte zich daardoor overvallen voelde. Verdachte heeft daarna weliswaar niet op juiste wijze gehandeld, maar de rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de (belangrijke) rol van aangever in de ontstane situatie.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank eveneens rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 mei 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens (soortgelijke) strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.437,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, gelet op de door hem bepleite ontslag van alle rechtsvervolging, de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in diens vordering. Voor het overige heeft de raadsman de vordering niet bestreden.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit. De vordering is met door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en door de verdediging niet weersproken. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.437,00, bestaande uit € 137,00 aan materiële schade en € 1.300,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, te weten
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 2 jarenjaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] , van een bedrag van € 1.437,00 (zegge: veertienhonderdzevenendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 12 april 2015, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.437,00 , vermeerderd met de wettelijke rente sinds 12 april 2015, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Hamming, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en
mr. K.G. van de Streek, rechters, in tegenwoordigheid van M.Z. Schoppink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2015.
Mr. K.G. van de Streek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2015113644, doorgenummerd 001 tot en met 2004.
2.Pagina 1035.
3.Pagina 1040.
4.Pagina 1043.
5.Pagina 1048.
6.Pagina 115 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 10 juli 2015.
7.Pagina 1035.
8.Pagina 1040.
9.Pagina 1043