Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 maart 2014;
- het B16-formulier van 13 november 2014 van [eiser] , met productie 13;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 november 2014;
- de akte van [eiser] van 10 december 2014, met producties 14 en 15;
- de conclusie van repliek, tevens wijziging eis, met producties 16 en 17;
- de conclusie van dupliek, tevens antwoord-akte met betrekking tot de wijziging van eis, met de producties 7 tot en met 12.
2.De feiten
binnen 14 dagen na dagtekening van deze briefde volgende bescheiden aan mij te overleggen:
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
bij de verdelingin mindering brengen van de waarde van een gift op het aandeel dat de begiftigde in de nalatenschap toekomt. Zoals hiervoor in 4.6. overwogen gaat het hier om de nalatenschap van de vader. Die nalatenschap is opengevallen na 31 december 2002, zodat de nieuwe inbrengregels gelden. Inbreng leidt ertoe dat de nalatenschap fictief hoger uitvalt dan in werkelijkheid het geval is (artikel 4:233 lid 1 BW). [gedaagde sub 1] is op grond van artikel 4:233 lid 2 BW niet tot inbreng verplicht voor zover de waarde van de (eventuele) gift groter is dan het aandeel van hem in de nalatenschap van de vader. Gesteld noch gebleken is wat de waarde van de goederen van de nalatenschap van de vader is, zodat evenmin kan worden vastgesteld wat het aandeel van [gedaagde sub 1] daarin is. Het had op de weg van [eiser] gelegen om dit voldoende gemotiveerd te stellen. Omdat de omvang van het erfdeel van [gedaagde sub 1] in de nalatenschap van de vader niet kan worden vastgesteld, kan – nog daargelaten dat het testamant van de vader een ouderlijke boedelverdeling bevatte, waarover hierna meer – het bedrag van de inbreng evenmin in rechte worden vastgesteld. Uit voormelde wetssystematiek volgt niet dat een erfgenaam recht heeft op een gedeelte van de (eventuele) schenking. [gedaagde sub 1] kan in dit geval dan ook niet worden veroordeeld om ¼ deel van de gestelde schenking (€ 152.407,01 : 4 =
overigebij vraag 22b terug slaat op vraag 22a, waarin wordt gevraagd naar de “Totale waarde
onroerendezaken”. Het bedrag van € 11.102,- zou logischerwijze dan een optelsom zijn van de waarde van alle goederen van de nalatenschap, inclusief de banktegoeden, en met uitzondering van eventuele onroerende zaken. Dit strookt in zoverre met de aangifte nu daarin geen afzonderlijk bedrag aan bank- en spaartegoeden staat vermeld. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de moeder nog andere bezittingen had dan haar banktegoeden en haar inboedel. De rechtbank stelt daarom op grond van de aangifte vast dat de waarde van de goederen van de nalatenschap van de moeder € 11.102,- bedroeg.
de vaderfl. 55.000,- heeft geschonken. Nu [eiser] een beroept doet op zijn legitieme portie in verband met de nalatenschap van de moeder, is een eventuele schenking gedaan door de vader niet relevant.