1.3Het bestreden besluit gaat over de intrekking en terugvordering van het aan eiseres verstrekte pgb over 2013 en 2014 op de grond dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichtingen die behoren bij het pgb, zoals vermeld in artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat:
- geen van de betalingen die is verricht aansluit op het factuurbedrag;
- uit de betalingsomschrijvingen en de hoogte van de betalingen niet is af te leiden welke factuur is voldaan;
- de voorschotbetalingen steeds nagenoeg in het geheel vooraf aan Me-Care werden overgemaakt, terwijl de zorg dient te worden geleverd naar gelang de zorgbehoefte en niet op basis van het pgb-voorschot;
- de activiteiten zoals beschreven in het zorgplan aanleiding geven tot ernstige twijfel of die activiteiten kunnen worden aangemerkt als kwalitatief verantwoorde zorg in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza). De kosten voor bijvoorbeeld administratie, bewindvoering, huisvesting, maaltijdvoorziening en huishoudelijke hulp mogen niet uit het pgb worden betaald;
- het totaalbedrag van de facturen over de periode juni 2013 tot en met juni 2014 afwijkt van het totaalbedrag dat volgens de bankafschriften in deze periode is verricht;
- de facturering op basis van een planning lijkt plaats te vinden in plaats van op basis van de daadwerkelijk gerealiseerde uren zorg.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de zorg van Me-Care als goed heeft ervaren en dat de ingekochte zorg ook daadwerkelijk is geleverd, door daartoe gekwalificeerde/gediplomeerde medewerkers. Ter onderbouwing daarvan heeft eiseres onder andere een aantal diploma’s van voormalige personeelsleden van Me-Care overgelegd. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de facturen correct zijn opgemaakt en een juiste weergave zijn van de feitelijk geleverde zorg. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de zorg een dynamisch karakter vertoont. Zij stelt dat het aantal uur geleverde zorg per week niet of nauwelijks wisselt, maar dat de invulling van deze uren zorg wel naar gelang haar behoefte varieert. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij in de veronderstelling was dat de betalingen aan Me-Care vooraf dienden te geschieden. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de inspectie voor de gezondheidszorg medio maart 2013 een inspectie bij Me-Care heeft uitgevoerd, maar dat de inspectie niet heeft geconcludeerd dat de geleverde zorg onder de maat zou zijn.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder Me-Care bij brief van 25 juni 2013 heeft geïnformeerd over de intensieve controle die is uitgevoerd bij een aantal budgethouders van Me-Care naar de verantwoording van het pgb over de periode 2012 en over de feitelijke levering en kwaliteit van de geleverde zorg en de onregelmatigheden die daarbij zijn geconstateerd. De genoemde onregelmatigheden betreffen:
- kosten worden gedeclareerd op basis van de indicatie en niet op basis van de zorg die feitelijk is geleverd;
- de zorgfuncties persoonlijke verzorging en tijdelijk verblijf worden in rekening gebracht, terwijl deze zorg niet geleverd is;
- Me-Care brengt kosten in rekening conform het bruto pgb waardoor de budgethouder niet in aanmerking komt op een ‘vrij besteedbaar bedrag’ (verantwoordingsvrije bedrag);
- Me-Care laat de budgethouders van tevoren betalen. Dit moet echter betaald worden nadat de budgethouder een rekening heeft ontvangen van de geleverde zorg;
- in de nota wordt niet vermeld hoeveel uren/dagdelen zorg is verleend per zorgfunctie en tegen welk uurtarief/dagdeeltarief wordt gehanteerd per zorgfunctie;
- de naam van degene die de zorg heeft geleverd of de budgethouder heeft begeleid ontbreekt;
- verweerder nog geen kopie van de beschikking van de rechtbank ontvangen met betrekking tot de budgethouders die onder bewindvoering zijn gesteld.
Me-Care is door verweerder in de gelegenheid gesteld om voornoemde onregelmatigheden weg te nemen door verbeterpunten in de administratie door te voeren. Verweerder heeft aangegeven voor de verantwoordingsperiode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 te zullen controleren of Me-Care deze verbeterpunten heeft doorgevoerd. Verweerder heeft aangegeven deze controle te zullen voeren door een aantal budgethouders op te nemen in het administratief vooronderzoek oftewel huisbezoek.
4. De rechtbank stelt voorop dat ten tijde van het bestreden besluit nog geen vaststelling van het pgb over 2013 en 2014 had plaatsgevonden. De verantwoordingsbesluiten van
19 december 2013 en 10 februari 2014 kunnen niet als vaststellingsbesluiten worden aangemerkt. De daarin gegeven goedkeuring is immers gegeven op basis van een globale controle en in deze besluiten is eiseres er op gewezen dat er nog een intensieve controle kan plaatsvinden. Van een definitieve vaststelling van het pgb is daarom geen sprake, zodat artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hier van toepassing is.
5. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het bestuursorgaan op grond van artikel 4:48 van de Awb de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen. In artikel 2.6.12, eerste en tweede lid, van de Regeling is bepaald in welke gevallen verweerder de verleningsbeschikking intrekt of wijzigt. Daarbij gaat het bij het tweede lid onder meer om de situatie, waarin de bij of krachtens artikel 2.6.9 van de Regeling opgelegde verplichtingen niet zijn nagekomen.
6. Onder verwijzing naar de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 26 mei 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:3565 en ECLI:NL:RBMNE:2015:3566) is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan de in artikel 2.6.9, eerste lid, van de Regeling genoemde verplichtingen. Vast staat dat de betalingen aan Me-Care steeds voorafgaand aan de zorgverlening werden verricht, waarna vervolgens achteraf facturen werden opgemaakt. Deze handelwijze is niet in overeenstemming met de systematiek zoals neergelegd in artikel 2.6.9 van de Regeling, waaruit volgt dat de zorgverlener na de zorgverlening een declaratie moet indienen waarop betaling kan volgen. Een zorgverlener kan immers niet vooraf worden betaald, nu niet vooraf vaststaat welke en hoeveel zorg geleverd zal worden. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat zij in de veronderstelling was dat de betalingen vooraf dienden te geschieden, is dat een omstandigheid die voor haar rekening en risico dient te blijven. In de verleningsbesluiten van 2013 en 2014, waarbij aan eiseres een pgb is toegekend, is immers expliciet gewezen op de verplichtingen die volgen uit artikel 2.6.9 van de Regeling. Eiseres heeft ter zitting erkend dat de facturen die zijn opgesteld, niet aansluiten op de betalingen die zij aan Me-Care heeft verricht. Eiseres heeft ter zitting verder erkend dat de aan haar toegekende indicatie voor de functie PV niet is terug te vinden op de facturen. Dat eiseres wel een vorm van PV heeft ontvangen, zoals zij stelt, is voor verweerder niet voldoende controleerbaar. Nu eiseres niet heeft voldaan aan de in artikel 2.6.9. eerste lid, van de Regeling genoemde verplichtingen, kan niet worden vastgesteld of en zo ja, in welke mate eiseres de ontvangen pgb-voorschotten daadwerkelijk heeft gebruikt voor het inkopen van AWBZ-zorg. De stelling van eiseres dat de inspectie voor de gezondheidszorg niet zou hebben geconcludeerd dat de geleverde zorg door Me-Care onder de maat zou zijn, maakt het voorgaande niet anders. 7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb bevoegd was de verleningsbesluiten 2013 en 2014 in te trekken. Voor zover eiseres heeft betoogd dat de verantwoordingsbesluiten in de weg stonden aan verweerders bevoegdheid tot intrekking van het pgb, slaagt dat betoog niet. Zoals hiervoor onder 4. is overwogen was het pgb over 2013 en 2014 nog niet vastgesteld, zodat verweerder nog altijd de bevoegdheid had het pgb in te trekken. Eiseres kon aan de verantwoordingsbesluiten dan ook niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat verweerder niet meer zou overgaan tot intrekking van het pgb.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient verweerder de discretionaire bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en het ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Verweerder dient ook bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde pgb-voorschotten rekening te houden met de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:187). 9. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat geen dan wel een onvoldoende belangenafweging door verweerder heeft plaatsgevonden. Eiseres stelt hiertoe onder meer dat verweerder kennelijk al vanaf de start van Me-Care signalen had ontvangen omtrent de zorgverlening vanuit deze organisatie. Indien verweerder de budgethouders hierover eerder had ingelicht, had de geleden schade beperkt kunnen worden. De consequentie dat het onderzoek lange tijd heeft geduurd kan niet volledig worden verhaald op de zorgklanten van Me-Care, aldus eiseres. Voor zover er onjuiste zorg is verleend, is dit volgens eiser te wijten aan Me-Care. Verweerder heeft volgens eiseres in de besluitvorming onvoldoende rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden en de financiële consequenties die de besluitvorming voor haar tot gevolg heeft.
10. De rechtbank overweegt hierover het volgende.