ECLI:NL:RBMNE:2015:442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
2670917 UC EXPL 14-127
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de procespositie van een partij opgeroepen ex artikel 118 Rv en de mogelijkheid tot het instellen van een eis in reconventie

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Midden-Nederland, is de procespositie van een partij die op grond van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in het geding is opgeroepen, aan de orde. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde betaling van de Raad voor Rechtsbijstand, terwijl de curator van een failliete advocaat een eis in reconventie instelde. De kantonrechter oordeelde dat de curator, die als derde in het geding was opgeroepen, niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen omdat hij geen gedaagde partij was in de hoofdzaak. De kern van het geschil betrof de rechtsgeldigheid van een verpanding van vorderingen door de failliete advocaat aan de eiseres en de vraag of deze verpanding door de curator kon worden vernietigd op grond van de faillissementspauliana. De kantonrechter concludeerde dat de curator terecht de nietigheid van de verpanding had ingeroepen, omdat de verpanding een onverplichte rechtshandeling betrof die binnen een jaar voor de faillietverklaring had plaatsgevonden, waardoor de schuldeisers benadeeld waren. De vordering van de eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2670917 UC EXPL 14-127 AL/1116
Vonnis van 28 januari 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats],
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.M. Schmitz,
tegen:
de rechtspersoon
het zelfstandig bestuursorgaan Raad voor Rechtsbijstand,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen de Raad,
gedaagde partij,
gemachtigde: Flanderijn & Verdult
en na oproeping ex artikel 118 Rv in het geding verschenen
mr. C.W. Houtman,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van mr. [A],
kantoorhoudende te Nijmegen,
verder te noemen de curator,
eiser in (deels voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: C.R.G. Gäbler.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 12 maart 2014, waarbij de door de Raad verzochte oproeping van de curator in het incident is toegestaan en de hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting van
9 april 2014 voor conclusie van repliek aan de zijde van [eiseres];
  • het exploot van oproeping van de curator van 28 maart 2014;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek van de zijde van de Raad;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende een eis in (deels voorwaardelijke) reconventie van de zijde van de curator;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van de zijde van de Raad;
  • de rolbeslissing van 23 juli 2014, waarbij de incidentele eis tot tussenkomst is afgewezen en de zaak is verwezen naar de rolzitting van 20 augustus 2014, waar [eiseres] mag reageren op de stukken die in het geding zijn gebracht na de oproeping van de curator;
  • de conclusie na rolbeslissing van 23 juli 2014 van de zijde van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mr. [A] (hierna [A]), voorheen handelend onder de naam Advocatenpunt, is door de Raad, in het kader van de Wet op de Rechtsbijstand, aan diverse derden als advocaat toegevoegd. [A] heeft ten behoeve van die derden werkzaamheden verricht.
2.2.
Advocatenpunt Holding B.V., [A] en [eiseres] hebben op 8 juli 2011 een aanvullende overeenkomst van geldlening en verpanding debiteuren en activa gesloten. Daarin is het onder meer volgende vermeld:
“In aanmerking nemende dat:
- Partij 1 (kantonrechter begrijpt: Advocatenpunt Holding B.V.) en 3 (de kantonrechter begrijpt: [eiseres]) in 2011 een akte van geldlening en verpanding debiteuren hebben gesloten, (…), waarbij aan partij 1 een lening is verstrekt van € 100.000,= (…). Ter meerdere zekerheid is door partijen aan partij 3 een pandrecht verstrekt op de debiteuren.
- Partijen thans in afwijking c.q. in aanvulling op de gemaakte afspraken het door
partij 1 geleende bedrag verhogen naar € 150.000,= (…).
Verklaren overeen te zijn gekomen als volgt:
(…)
4. Omschrijving te verpanden activa/debiteuren
Het pandrecht wordt gevestigd op alle (toekomstige) activa en debiteuren van pandgever alsmede de aan haar gelieerde ondernemingen, in het bijzonder de debiteuren en activa van de eenmanszaak Advocatenpunt gezien het feit dat deze activiteiten nog niet onder de holding van partij 1 zijn gebracht. Op eerste verzoek van pandhouder zal pandgever een lijst verstrekken van alle debiteuren ten behoeve van registratie door pandhouder. De thans aanwezige activa blijkt uit bijgevoegde lijst (productie 2).”
2.3.
De lijst als bedoeld in de aanvullende overeenkomst van geldlening en verpanding debiteuren en activa (‘de pandlijst’) is op 14 november 2011 geregistreerd bij de belastingdienst. De Raad staat op bedoelde lijst als debiteur vermeld en wel voor factuurbedragen van (in totaal) € 2.400,59, € 2.958,41 en € 2.222,91.
2.4.
Het pandrecht is op 17 november 2011 geregistreerd bij de belastingdienst.
2.5.
De gemachtigde van [eiseres] heeft op 29 november 2011 ter zake van ieder van de factuurbedragen als genoemd onder 2.3. een brief gestuurd naar de Raad. Daarin is het volgende vermeld:
“Voormelde vorderingen van mr. [A] op u zijn stil verpand ex artikel 3:239 lid 1 BW. Voormelde stille verpanding heeft plaatsgevonden in verband met een door cliënte aan mr. [A] verstrekte geldlening.
Ik verzoek u het voorgaande op te vatten als een mededeling ex artikel 3:239 lid 3 BW. Op grond van artikel 3:246 lid 1 BW verzoek ik u voormelde facturen binnen 5 dagen aan cliënte te voldoen. Bevrijdende betaling kan slechts plaatsvinden door bijschrijving op de derdenrekening van mijn kantoor, (…).”
2.6.
[A] is bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 januari 2012 in staat van faillissement verklaard. Mr. C.W. Houtman is tot curator benoemd.
2.7.
Bij brief van 14 februari 2012 heeft mr. [B] namens de curator aan de gemachtigde van [eiseres] bericht:
“(...) Het verschaffen van zekerheden voor een schuld zonder dat daartoe de verplichting bestond, betreft een onverplichte rechtshandeling. Deze rechtshandeling heeft plaatsgevonden twee maanden voor datum faillissement. Ik acht deze zekerheidsstelling paulianeus op grond van artikel 42 Fw en roep daarbij de vernietiging in van de verpanding van zowel de debiteuren als de activa. Als gevolg van de vernietiging is uw cliënt gehouden de door haar ontvangen bedragen aan de boedel terug te betalen. (...)”
2.8.
Ter zake van de facturen als genoemd onder 2.3. is geen betaling gevolgd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de Raad tot betaling aan [eiseres] van € 10.000,00, met veroordeling van de Raad in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt [eiseres] – kort gezegd – ten grondslag dat [A] aan [eiseres] vorderingen van [A] op de Raad heeft verpand tot een bedrag van tenminste € 10.000,00.
3.3.
De Raad voert aan dat het voor haar niet duidelijk is aan wie zij bevrijdend kan betalen. Zij heeft de betaling daarom opgeschort.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De vordering van de curator in (deels voorwaardelijke) reconventie:
3.5.
De curator vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- veroordeling van de Raad tot betaling aan de curator van hetgeen de Raad blijkens haar administratie verschuldigd is aan [A];
- te verklaren voor recht dat de curator het pandrecht van [eiseres] (van 17 november 2011) op 14 februari 2012 rechtsgeldig heeft vernietigd, althans de verpanding van
17 november 2011 te vernietigen, althans te verwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere behandeling indien de kantonrechter zich onbevoegd acht om over deze vordering te oordelen;
- met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.6.
De curator voert ter onderbouwing van het gevorderde – kort gezegd –, onder verwijzing naar artikel 42 Fw, aan dat het verpanden van de vorderingen van [A] op de Raad aan [eiseres] paulianeus is en heeft de nietigheid ingeroepen.
3.7.
[eiseres] stelt – samengevat – dat sprake is van een rechtsgeldige verpanding. Ook stelt zij dat geen sprake is van een juiste grondslag voor de vernietiging zodat de curator zich niet kon beroepen op de faillissementspauliana.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil

4.1.
De curator heeft een eis in (deels voorwaardelijke) reconventie ingesteld. Vraag is echter of de curator in zijn vorderingen kan worden ontvangen. De kantonrechter overweegt het volgende.
4.2.
Op grond van artikel Rv komt de bevoegdheid tot het instellen van een eis in reconventie toe aan gedaagde (in conventie). Vast staat dat de eis in conventie is ingesteld jegens de Raad en dat de curator op grond van artikel 118 Rv als derde in het geding is opgeroepen. De curator is dus geen gedaagde partij (in conventie) en kan dan ook geen eis in reconventie instellen. De curator zal daarom in de door hem ingestelde vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het geschil:
4.3.
Kern van het geschil is het antwoord op de vraag of [A] zijn vorderingen op de Raad rechtsgeldig heeft verpand aan [eiseres] en zo ja, of de curator deze verpanding op grond van de faillissementspauliana heeft kunnen vernietigen.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat Advocatenpunt Holding B.V., [A] en [eiseres] op
8 juli 2011 een aanvullende overeenkomst van geldlening en verpanding debiteuren en activa hebben gesloten, dat op 14 november 2011 de zogenaamde pandlijst bij de belastingdienst is geregistreerd en dat op 17 november 2011 de registratie van het pandrecht bij de belastingdienst heeft plaatsgevonden.
4.5.
De curator heeft bij brief van 14 februari 2012 aan de gemachtigde van [eiseres] de nietigheid ingeroepen van de verpanding met een beroep op artikel 42 Fw.
4.6.
Artikel 42 lid 1 Fw geeft de curator de bevoegdheid ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die [A] vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan hij bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring te vernietigen.
4.7.
[eiseres] stelt dat voor zover de curator een beroep had willen doen op artikel 42 Fw hij de buitengerechtelijke verklaring had moeten richten tot [eiseres] en niet tot diens gemachtigde zoals de curator heeft gedaan. [eiseres] stelt dat als gevolg daarvan het beroep van de curator op artikel 42 Fw geen effect sorteert. De kantonrechter verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat [eiseres] bedoelde brief van de curator als productie 3 bij dagvaarding overgelegd. Kennelijk heeft deze brief [eiseres] dus ook zelf bereikt, anders zou zij deze niet hebben overgelegd in de procedure.
4.8.
[eiseres] stelt voorts dat de registratie van de pandakte geen rechtshandeling maar een vestigingshandeling betreft. Nu de vestigingshandeling zich niet richt op de rechtshandeling als bedoeld in artikel 42 Fw moet vastgesteld worden dat de curator geen vernietigingshandeling heeft verricht op grond van artikel 42 Fw, aldus [eiseres]. De kantonrechter is, anders dan [eiseres], van oordeel dat wel degelijk sprake is van een rechtshandeling. Voor de vestiging van een pandrecht is op grond van artikel 3:237 BW immers registratie van het pandrecht vereist. Ook dit verweer van [eiseres] faalt derhalve. Het voorgaande betekent dat de registratie van het pandrecht een rechtshandeling is die voor vernietiging vatbaar is.
4.9.
Vervolgens is het de vraag of, zoals de curator stelt, sprake is van een paulianeuze rechtshandeling. In dat kader is het volgende van belang. De curator die op de voet van artikel 42 Fw een rechtshandeling vernietigt, draagt de bewijslast van feiten en omstandigheden die meebrengen dat het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien voor de schuldenaar en degene met of jegens wie hij de rechtshandeling verrichtte. Artikel 43 lid 1, aanhef en onder 2º, Fw bepaalt dat indien de rechtshandeling waardoor de schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die termijn daartoe had verplicht, de aan het slot van artikel 42 lid 1, eerste zin, Fw bedoelde wetenschap – dat benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn van die onverplichte rechtshandeling –, behoudens tegenbewijs, wordt vermoed aan beide zijden te bestaan bij rechtshandelingen ter voldoening van of zekerheidsstelling voor een niet opeisbare schuld. Deze situatie doet zich in de onderhavige zaak voor. Er is immers sprake van een onverplichte rechtshandeling, te weten het vestigen van een zekerheidsstelling, het pandrecht, welke is verricht binnen een jaar voorafgaand aan het faillissement van [A] en waardoor schuldeisers zijn benadeeld. Dit betekent gezien het voorgaande dat, behoudens tegenbewijs, wordt vermoed dat de schuldenaar ([A]) en degene met of jegens wie hij de rechtshandeling verrichtte ([eiseres]) met een redelijke mate van waarschijnlijkheid het faillissement en een tekort daarin hebben kunnen voorzien. [eiseres] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die – indien bewezen – de conclusie kunnen rechtvaardigen dat wetenschap van benadeling aan haar zijde en aan die van [A] ontbreekt. Aldus dient te worden geconcludeerd dat de curator de nietigheid van de verpanding terecht heeft ingeroepen. De vordering van [eiseres] moet daarom worden afgewezen.
4.10.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen en verweren geen nadere bespreking.
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Raad worden begroot op (3 punten à € 250,00)
€ 750,00 aan salaris gemachtigde.
4.12.
De curator is als derde in het geding opgeroepen en is ook verschenen. Voor het nemen van de conclusie zal aan de curator ten laste van de verliezende partij, dus [eiseres], 1 punt à € 250,00 aan salaris worden toegekend.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart de curator niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
wijst de vordering van [eiseres] af;
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Raad, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 750,00 aan salaris gemachtigde en aan de zijde van de curator tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 250,00;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling met betrekking tot de curator uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015.