ECLI:NL:RBMNE:2015:4413

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 892
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over kinderopvangtoeslag en de rol van gemachtigde in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2013, maar het voorschot was door de Belastingdienst/Toeslagen herzien en op nihil vastgesteld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst een brief met een verzoek om aanvullende informatie naar de gemachtigde van eiseres had gestuurd, maar dat deze brief niet tijdig aan eiseres was overhandigd. Eiseres stelde dat de brief ten onrechte naar de gemachtigde was gestuurd, omdat deze nooit officieel gemachtigd was. De rechtbank oordeelde echter dat de Belastingdienst er vanuit mocht gaan dat de gemachtigde optrad namens eiseres, aangezien het bezwaarschrift door deze gemachtigde was opgesteld en ondertekend. De rechtbank concludeerde dat het risico van de late ontvangst van de brief voor rekening van eiseres kwam.

De rechtbank overwoog verder dat eiseres niet had aangetoond dat zij in aanmerking kwam voor kinderopvangtoeslag, omdat zij niet alle kosten had betaald en geen ondersteunende bankafschriften had overgelegd. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak die vereist dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag kan aantonen dat kosten zijn gemaakt en dat een deugdelijke administratie moet worden bijgehouden. Eiseres had erkend dat zij een bedrag van € 77,32 niet had betaald, wat volgens de vaste jurisprudentie voldoende was om de gehele kinderopvangtoeslag terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Mahabier),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: E.N.M. Olijrhook-van Zadelhoff).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiseres voor het berekeningsjaar 2013 herzien en op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 31 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft met ingang van 1 mei 2012 kinderopvangtoeslag aangevraagd voor haar kinderen via gastouderbureau [gastouderbureau] . Bij beschikking van 28 december 2012 heeft verweerder een voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 toegekend van € 30.010,-. Bij beschikking van 21 maart 2013 is het voorschot gewijzigd naar € 27.554,-. Met het primaire besluit van 30 april 2014 heeft verweerder het voorschot opnieuw gewijzigd en vastgesteld op nihil.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in de bezwaarfase aan eiseres bij brief van 23 december 2014 om aanvullende informatie is verzocht over de kosten die zij in 2013 heeft gemaakt voor de kinderopvang, maar dat eiseres hierop niet heeft gereageerd. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de genoemde brief naar de gemachtigde van eiseres, de heer [A] van [adviesbureau] ( [adviesbureau] ) is gestuurd. Dat hij eiseres daarvan mogelijk niet op de hoogte heeft gesteld, komt volgens verweerder voor risico van eiseres. Ter aanvulling heeft verweerder nog opgemerkt dat eiseres ook bij haar beroepschrift geen aanvullende bewijsstukken van de gemaakte kosten heeft overgelegd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de brief van 23 december 2014 ten onrechte naar [adviesbureau] heeft gestuurd. [adviesbureau] is nooit haar (officiële) gemachtigde geweest en de brief had dan ook niet naar hem moeten worden toegezonden. Ter zitting heeft eiseres nog toegelicht dat [adviesbureau] in het bezwaarschrift ook niet heeft aangegeven dat alle correspondentie voortaan aan hem gericht moest worden. Nu de brief met het verzoek om aanvullende informatie eerst naar [adviesbureau] is gestuurd, heeft eiseres de gevraagde informatie niet meer kunnen verstrekken voordat het bestreden besluit was genomen.
4. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift door [adviesbureau] is opgesteld en ondertekend. Verweerder mocht er dan ook vanuit gaan dat [adviesbureau] als gemachtigde van eiseres optrad. De stelling van eiseres dat verweerder daar alleen vanuit had mogen gaan als in het bezwaarschrift expliciet was vermeld dat [adviesbureau] voortaan aangeschreven moest worden, volgt de rechtbank niet, nu dit geen steun vindt in de wet. Eiseres heeft ook niet nader toegelicht waarop zij dit standpunt baseert. Uit artikel 2:1, eerste lid, van de Awb volgt dat verweerder de brief aan [adviesbureau] , als gemachtigde, diende te versturen. Aan het voorgaande doet overigens niet af dat verweerder na de brief van 23 december 2014 nog twee brieven (wel) rechtstreeks naar eiseres, in plaats van naar [adviesbureau] heeft gestuurd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit twee verdagingsbrieven zijn, die automatisch vanuit het systeem worden verstuurd en dat pas bij de behandeling van het bezwaar door de juridische afdeling wordt gekeken wie de gemachtigde is.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder [adviesbureau] als gemachtigde heeft mogen aanmerken. Dit betekent ook dat het feit dat hij de brief van
23 december 2014 mogelijk niet op tijd, dat wil zeggen voor de daarin genoemde einddatum van 8 januari 2015 verstreek, aan eiseres heeft overhandigd, voor haar risico moet blijven. Het bestreden besluit is derhalve juist, omdat vast staat dat eiseres niet binnen de termijn heeft gereageerd. Het beroep is dus ongegrond.
6. Ter zitting is nog door verweerder opgemerkt dat, ook al zou ervan uitgegaan moeten worden dat het standpunt van eiseres dat niet [adviesbureau] , maar zij zelf aangeschreven had moeten worden juist is, dit er niet toe kan leiden dat eiseres alsnog in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2013. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat
eiseres niet heeft aangetoond dat zij over het jaar 2013 alle kosten voor kinderopvang heeft voldaan, omdat een bedrag van € 77,32 niet door haar is betaald. Ook heeft eiseres geen bankafschriften overgelegd die de door haar ingebrachte kwitanties ondersteunen, hetgeen volgens vaste rechtspraak wel is vereist. Verder is de overeenkomst met betrekking tot de opvang van het kind [kind 1] ingegaan op 7 januari 2013, zodat eiseres ten aanzien van dit kind pas aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag vanaf deze datum. Over de overeenkomst met betrekking tot het kind [kind 2] heeft verweerder ter zitting aangegeven dat niet langer aan eiseres wordt tegengeworpen dat deze overeenkomst eindigde op 1 augustus 2013, omdat eiseres ter zitting een aanvullende overeenkomst heeft getoond, met ingangsdatum 1 augustus 2013.
7. De rechtbank overweegt hierover volledigheidshalve, en om dit geschil zo finaal mogelijk te beslechten, nog het volgende. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres in beroep niet (alsnog) heeft aangetoond dat zij in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2013. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft geoordeeld, volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang - thans artikel 1.7, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen - dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Uit die rechtspraak volgt ook dat de belanghebbende een deugdelijke administratie van de betalingen aan de gastouder, dan wel aan het kindercentrum moet bijhouden. Verweerder mocht daarom ook aan eiseres om nadere gegevens vragen waaruit blijkt welke bedragen zij heeft betaald aan het kindercentrum. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4369) en 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6772).
8. Eiseres heeft ter zitting erkend dat zij een bedrag van € 77,32 niet heeft betaald. Eiseres heeft hier, desgevraagd, geen afdoende verklaring voor kunnen geven. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres alsnog in de gelegenheid te stellen hier nader onderzoek naar te doen, gelet op de stand van de procedure en wat hiervoor onder 4. en 5. is overwogen. Een dergelijk openstaand bedrag is, hoe klein ook, gelet op de vaste jurisprudentie van de ABRvS, voldoende om de hele kinderopvangtoeslag terug te vorderen. Bovendien heeft verweerder terecht opgemerkt dat een deel van de contante betalingen, waarvan kwitanties zijn overgelegd, niet wordt ondersteund door bankafschriften van eiseres. Ook dit is een vereiste, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 18 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014: 2210). De lezing van eiseres, dat ondersteunende bankafschriften alleen overgelegd moeten worden als de kwitanties onvolledig of onjuist zijn, volgt de rechtbank niet. Dit volgt ook niet uit de door eiseres ter zitting genoemde uitspraken. Verweerder heeft dus terecht geconcludeerd dat eiseres niet de volledige betaling van de kosten heeft aangetoond. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat de overeenkomst met betrekking tot het kind [kind 1] pas is ingegaan op 7 januari 2013, zodat hooguit vanaf die datum aanspraak kon worden gemaakt op kinderopvangtoeslag. Het was aan eiseres om ervoor te zorgen dat de voorgaande overeenkomst, die afliep in december 2012, tijdig zou worden verlengd.
9. Met betrekking tot de gestelde schending van de hoorplicht merkt de rechtbank ten slotte nog op dat verweerder eiseres in de brief van 23 december 2014 in de gelegenheid heeft gesteld om vóór 8 januari 2015 aan te geven of zij gehoord wilde worden over haar bezwaar. Eiseres heeft, ook hier, niet tijdig op gereageerd. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4. en 5. dient ook dit voor haar eigen risico te blijven.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Habermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.