201201670/1/A2.
Datum uitspraak: 28 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 januari 2012 in zaak nr. 11/1523 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 28 augustus 2010 heeft de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 herzien naar € 9.309,00.
Bij besluit van 16 juni 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, en aangekondigd dat de kinderopvangtoeslag op nihil zal worden vastgesteld.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 vastgesteld op nihil en het over 2009 aan [appellant] betaalde voorschot kinderopvangtoeslag van hem teruggevorderd.
Bij uitspraak van 4 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 16 juni 2011 en 1 juli 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.J. Joosten, advocaat te Utrecht, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder aanspraak jegens het Rijk op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten indien het gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. Het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. De voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. De soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge het tweede lid worden de gegevens en inlichtingen verstrekt binnen een door de Belastingdienst te stellen termijn.
Ingevolge het derde lid maant de Belastingdienst, indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
Ingevolge het vierde lid bepaalt de Belastingdienst, indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming.
2. [appellant] heeft een aanvraag ingediend voor een kinderopvangtoeslag. In verband met die aanvraag heeft de Belastingdienst aan [appellant] voorschotten kinderopvang over het jaar 2009 verleend.
In de besluiten van 16 juni 2011 en 1 juli 2011 heeft de Belastingdienst zich op het standpunt gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eigen kosten voor de opvang van zijn kinderen heeft gemaakt.
3. [appellant] komt op tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand zijn gelaten. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij eigen kosten voor de kinderopvang heeft gemaakt.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder andere uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr.
201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. [appellant] heeft op het verzoek van de Belastingdienst van 13 mei 2011 om vóór 27 mei 2011 betaalbewijzen toe te sturen waaruit blijkt dat hij in 2009 kosten heeft gemaakt voor kinderopvang, bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat een bedrag van € 9600,00 aan contante bedragen is opgenomen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gastouder een eigen bijdrage heeft betaald voor de oppaswerkzaamheden en daardoor kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de overgelegde rekeningafschriften slechts laten zien dat door [appellant] contante bedragen zijn opgenomen. [appellant] heeft geen ondersteunende gegevens, zoals kwitanties, overgelegd, waaruit blijkt dat [appellant] zelf kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Aan de in beroep overgelegde verklaring van de gastouder dat zij op de met de bankafschriften corresponderende data een bedrag van in totaal € 9600,00 heeft ontvangen, daargelaten of deze verklaring overeenkomt met de bankafschriften, kan niet de betekenis worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien. Deze verklaring, die van 28 september 2011 dateert en niet gelijk kan worden gesteld met kwitanties, omdat deze niet direct als betalingsbewijs is verstrekt, kan niet als voldoende bewijs van betaling worden aangemerkt. Hetzelfde geldt voor de in hoger beroep overgelegde verklaringen van 14 maart 2012. Gelet op het voorgaande kan het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] de bureaukosten van het gastouderbureau niet aannemelijk heeft gemaakt, wat daar verder van zij, niet tot een ander oordeel leiden, nu het enkele feit dat bureaukosten zijn gemaakt nog niet betekent dat de eigen kosten voldoende aannemelijk zijn gemaakt.
3.2. De stelling van [appellant] dat de Belastingdienst nooit om maandelijkse overzichten van gewerkte uren heeft gevraagd, en dat bij de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2009 pas aan de orde komt hoeveel uren kinderopvang er zijn afgenomen en hoeveel daarvan uiteindelijk is betaald, is op zichzelf juist, maar laat onverlet dat de Belastingdienst ter controle om gegevens mag vragen en dat aan de hand van die gegevens - of het ontbreken daarvan - het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 kan worden herzien. Uit artikel 7 van de Wko volgt dat de kosten van kinderopvang per kind worden bepaald door het aantal uren kinderopvang en de voor die kinderopvang te betalen prijs. Overzichten van de gewerkte uren kunnen, naast de tussen het gastouderbureau en de vraagouder gesloten overeenkomst, bankafschriften en kwitanties, dan ook als ondersteunende gegevens dienen om de gemaakte kosten aannemelijk te maken. De Belastingdienst heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld de betalingen te staven en daarbij geen uitputtende opsomming van de mogelijke betaalbewijzen gegeven. Het is aan de belanghebbende om een deugdelijke administratie bij te houden van zijn betalingen aan de gastouder. Het betoog faalt.
3.3. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag niet op nihil had mogen stellen, maar had moeten verlagen tot het bedrag aan kinderopvangkosten dat wel door hem aannemelijk is gemaakt. Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, kan zijn betoog reeds om die reden niet slagen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012