ECLI:NL:RBMNE:2015:4297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3584
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Stapels-Wolfrat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over dwangsommen en niet-ontvankelijkheid van bezwaar in het kader van de Wwb en Wmo

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2015, gaat het om een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had aanvragen ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar kreeg geen tijdige reactie van verweerder. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en verzocht om vaststelling van dwangsommen. Verweerder heeft deze verzoeken afgewezen en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat de brieven van verweerder, waarin op de ingebrekestelling van eiseres werd gereageerd, geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen bezwaar en beroep openstaat tegen deze brieven. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond, vernietigt dit besluit en verklaart het bezwaar van eiseres tegen de brieven van 4 december 2013 en 12 februari 2014 niet-ontvankelijk. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten.

Wat betreft het beroep met nummer UTR 14/5445, dat betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de brief van 10 juni 2014, oordeelt de rechtbank dat dit beroep ongegrond is. De rechtbank concludeert dat de brief geen besluit is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 14/3584 en UTR 14/5445

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Over de zaak met nummer UTR 14/3584
Bij brieven van 4 december 2013 en 12 februari 2014 heeft verweerder de verzoeken van eiseres om vaststelling van dwangsommen in verband met het uitblijven van een besluit op een aanvraag op grond van respectievelijk de Wet werk en bijstand (Wwb) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2014 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek om vaststelling van dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen, ongegrond verklaard. Voorts is het bezwaar van eiseres, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvragen op grond van de Wwb en de Wmo, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld, alsmede tegen de weigering te beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder zaaknummer UTR 14/3584.
Over de zaak met nummer UTR 14/5445
Bij brief van 10 juni 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat niet behoeft te worden beslist op een aanvraag die niet bekend is bij verweerder.
Bij besluit van 30 juli 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de brief van 10 juni 2014 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder zaaknummer UTR 14/5445.
Over beide zaken
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 april 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt dat zij op 20 september 2013 een aanvraag om hulp heeft gedaan op
grond van de Wwb en Wmo. Eiseres heeft op 22 november 2013 verweerder in gebreke gesteld, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op voornoemde aanvraag. Bij brieven van 4 december 2013 en 12 februari 2014 heeft verweerder het verzoek om een dwangsom afgewezen. Eiseres heeft op 16 mei 2014 verweerder wederom in gebreke gesteld. Daarop heeft verweerder bij fax van 10 juni 2014 gereageerd met de mededeling dat er geen aanvraag bekend is, zodat daarop ook niet behoeft te worden beslist.
Over de zaak met nummer UTR 14/3584
2. De rechtbank overweegt dat brieven van 4 december 2013 en 12 februari 2014
waartegen bezwaar is gemaakt reacties betreffen op de ingebrekestelling van eiseres. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) onder meer in de uitspraak van 5 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3928) heeft overwogen, is een ingebrekestelling geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat een reactie daarop geen besluit inhoudt. Nu er geen sprake is van een besluit staat hiertegen gelet op de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb geen bezwaar en beroep open. Verweerder had in het bestreden besluit I derhalve eiseres niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar bezwaar tegen de brieven van 4 december 2013 en 12 februari 2014. Het beroep tegen het bestreden besluit I is om die reden gegrond. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding zelf in de zaak te voorzien en eiseres alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar bezwaren tegen de brieven van 4 december 2013 en 12 februari 2014.
3. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag overweegt
de rechtbank als volgt.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag in het
kader van de Wwb en de Wmo en dat verweerder haar de maximale dwangsommen is verschuldigd. Eiseres stelt dat zij op 20 september 2013 een aanvraag heeft gedaan in het kader van de Wwb en de Wmo. Deze datum dient ook als uitgangspunt te gelden, omdat verweerder zich pas in bezwaar op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanvraag is gedaan. Indien de rechtbank dit niet volgt, dan was verweerder in ieder geval op de hoogte van de aanvraag vanaf de ingebrekestelling van 22 november 2013, aldus eiseres.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanvraag bekend is. Eiseres
stelt weliswaar dat zij op 20 september 2013 een aanvraag heeft ingediend, maar deze aanvraag is volgens verweerder niet aangekomen.
6. De rechtbank overweegt dat nu de aanvraag niet per aangetekende post is verzonden en
eiseres ook niet op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is verzonden, niet kan worden vastgesteld dat er een aanvraag is gedaan. In geval van niet-aangetekende verzending ligt de bewijslast en het bewijsrisico, indien stukken niet aankomen of zoekraken, volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in beginsel bij de afzender (zie onder meer de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2009:BH1644). Ook het betoog dat de ingebrekestelling in dat geval moet worden gezien als aanvraag slaagt niet. Verweerder was hiertoe niet gehouden. Nu gelet op het voorgaande verweerder niet in gebreke is tijdig een besluit te nemen, staat op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 6:12, tweede lid, van de Awb geen beroep bij de rechtbank open. Het beroep voor zover dit ziet op het niet tijdig nemen van een besluit is dan ook niet-ontvankelijk.
7. Omdat de rechtbank het beroep, gelet op hetgeen onder 2 is overwogen,
gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank ziet, gelet op de aard van de zaak, aanleiding deze als licht aan te merken.
Over de zaak met nummer UTR 14/5445
9. Het bestreden besluit II gaat over de niet-ontvankelijkverklaring van eiseres in haar
bezwaar. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bezwaar niet is gericht tegen een besluit.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de brief van verweerder van 10 juni 2014, verstuurd per
fax, wel een besluit is. Eiseres stelt dat de brief voldoet aan de formele vereisten van het besluitbegrip en dat de inhoud daarvan bovendien géén herhaling van zetten betreft.
11. In de brief van 10 juni 2014 heeft verweerder in reactie op de ingebrekestelling
van 16 mei 2014 meegedeeld dat er geen aanvraag bekend is en dat daarom ook niet hoeft te worden beslist. Verweerder heeft het hiertegen gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het buiten behandeling laten van een ingebrekestelling kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Zoals de ABRvS in voornoemde uitspraak van 5 november 2014 heeft overwogen, is een ingebrekestelling immers geen aanvraag in de zin van de Awb, zodat een reactie daarop geen besluit inhoudt. Nu de brief van 10 juni 2014 geen besluit is als bedoeld in de Awb, is gelet op de artikelen 7:1, eerste lid, en 8:1 van de Awb geen bezwaar en beroep mogelijk. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
12. Het beroep met nummer UTR 14/5445 is ongegrond. Voor een
proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met nummer UTR 14/3584
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- verklaart het bezwaar tegen de brieven van 4 december 2013 en 12 februari 2014 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 45,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 490,-;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk;
in de zaak met nummer UTR 14/5445
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Stapels-Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van de Ven-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.