Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser was sinds 18 februari 1998 werkzaam bij de Belastingdienst bij het onderdeel Douane. Sinds februari 2010 was eiser werkzaam bij de Belastingdienst/Randmeren, te Almere en volgde hij de opleiding tot groepsfunctionaris E. Eiser was in die functie belast met de inning van inkomstenbelasting. Naar aanleiding van signalen over het onjuist invullen door eiser van belastingaangiften ten behoeve van de heer [A] ([A]) – een vriend van eiser die gastouder was van de kinderen van eiser –, heeft verweerder op 9 juni 2011 een gesprek met eiser gevoerd. Bij brief van 14 september 2011 heeft verweerder aan eiser plichtsverzuim ten laste gelegd. Eiser heeft hierop bij brief van 21 september 2011 gereageerd. Op 19 januari 2012 heeft verweerder een voornemen kenbaar gemaakt tot oplegging van de straf van onvoorwaardelijk ontslag. Verweerder heeft op 14 juni 2012 een aanvullend voornemen kenbaar gemaakt tot oplegging van de straf van onvoorwaardelijk ontslag. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder eiser wegens zeer ernstig plichtsverzuim de straf van onvoorwaardelijk ontslag (hierna: strafontslag) opgelegd.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zeer ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd, bestaande uit:
- het op drie achtereenvolgende jaren (2007, 2008 en 2009) onjuist invullen van de belastingaangiften inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen van [A],
- het niet aan zijn leidinggevende melden van het feit dat hij voor [A] belastingaangiften invulde, en
- het zodanig manipuleren van de aanvragen dan wel de eindafrekeningen met betrekking tot in ieder geval de kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009 dat hij en zijn toenmalige echtgenote over deze jaren een te hoog bedrag aan kinderopvangtoeslag ontvingen.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan (zie de uitspraak van 19 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:545). Over het onjuist invullen van de belastingaangiften van [A]
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser de belastingaangiften van [A] over de jaren 2007, 2008 en 2009 onjuist heeft ingevuld, omdat hij de gastouderinkomsten van [A] heeft opgegeven als “loon uit dienstbetrekking”, terwijl deze hadden moeten worden opgegeven, als “resultaat uit overige werkzaamheden”. Bovendien heeft eiser bij de aangiften over 2008 en 2009 een te laag belastbaar inkomen ingevuld. Eiser heeft verder bij alle drie de aangiften eigenhandig een bedrag voor ingehouden loonbelasting berekend en opgegeven, terwijl van ingehouden en aan de Belastingdienst afgedragen loonbelasting geen sprake was. Hierdoor is de Staat benadeeld voor een bedrag van in totaal € 27.893,-.
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet bewust de belastingaangiften van [A] onjuist heeft ingevuld. Eiser heeft bij het invullen van de belastingaangiften de brochure van het gastouderbureau gevolgd en daarin staat niet dat gastouderinkomsten als “resultaat uit overige werkzaamheden” moeten worden opgegeven. Dat over de jaren 2008 en 2009 een te laag belastbaar inkomen van [A] is opgegeven, is omdat eiser zijn zoekopdracht op ING internetbankieren heeft beperkt tot bedragen tussen € 1.500,- en € 2.200,-. Volgens eiser kan hem niet verweten worden dat hij eigenhandig bedragen voor ingehouden loonbelasting heeft berekend en opgegeven, nu hij deze berekening heeft overgenomen uit de brochure van het gastouderbureau. Eiser werkte op dat moment niet bij de “blauwe zijde” van verweerder en hij had geen bijzondere kennis over inkomstenbelasting. Eiser is altijd open geweest naar verweerder en heeft altijd met verweerder meegewerkt. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat geen sprake is van benadeling van de Staat, nu [A] de gastouderinkomsten had kunnen opgeven als “winst uit onderneming”. [A] had dan ondernemingsaftrek en MKB-winstvrijstelling gekregen en had dan zelfs een bedrag van de Belastingdienst terug moeten krijgen.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser over de jaren 2007, 2008 en 2009 de belastingaangiften van [A] onjuist heeft ingevuld. De stelling van eiser dat de Staat hierdoor niet is benadeeld omdat [A] zijn gastouderinkomsten had kunnen opgeven als “winst uit onderneming”, slaagt niet. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 november 2012 (ECLI:NL:RBARN:2012:BY3594) is de rechtbank van oordeel dat voor winst uit onderneming onder andere sprake moet zijn van meerdere opdrachtgevers. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij de enige opdrachtgever was van [A]. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiser over 2008 en 2009 een te laag bedrag aan belastbaar inkomen van [A] heeft opgegeven, voor rekening en risico van eiser moet komen. Eiser heeft met het beperken van zijn zoekopdracht op bedragen tussen€ 1.500,- en € 2.200,- immers zelf het risico genomen dat bepaalde bedragen niet gevonden werden. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat het feit dat eiser zelf een bedrag aan loonbelasting heeft berekend en opgegeven, terwijl deze loonbelasting niet is ingehouden en afgedragen, eiser ernstig kan worden verweten. Het standpunt van eiser dat hij onwetend was en op het verkeerde been is gezet door de brochure van het gastouderbureau, volgt de rechtbank niet. In de brochure van het gastouderbureau is juist opgenomen dat op inkomsten uit het gastouderschap geen loonbelasting wordt ingehouden. De rechtbank is, gelet op voorgaande, van oordeel dat het door eiser op drie achtereenvolgende jaren onjuist invullen van de belastingaangiften van [A] kan worden aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim. Van een situatie dat dit plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend, is de rechtbank niet gebleken. Over het niet melden van nevenwerkzaamheden
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser op grond van hoofdstuk 10 van het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB) gehouden was om bij het bevoegde gezag te melden dat hij de belastingaangiften voor [A] invulde en dat eiser dit heeft nagelaten. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze gedraging is aan te merken als plichtsverzuim. Eiser heeft dit ook ter zitting erkend. Van een situatie waarin het plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend, is de rechtbank niet gebleken. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij zijn vriend [A] wilde helpen en dat hij geen vergoeding kreeg voor het doen van de aangiften, leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel.
8. Nu het door eiser op drie achtereenvolgende jaren onjuist invullen van de belastingaangiften van [A] kan worden aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim en het niet melden van zijn nevenwerkzaamheden als plichtsverzuim kan worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder reeds gelet op deze gedragingen op grond van artikel 80, eerste lid, van het ARAR bevoegd was om eiser disciplinair te straffen. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van (de beroepsgronden gericht tegen) de verweten manipulaties met kinderopvangtoeslag over 2008 en 2009.
9. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid aan eiser de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft kunnen opleggen. Bij de beoordeling van de vraag of de opgelegde sanctie evenredig is aan het plichtsverzuim zijn onder meer de aard en ernst van het plichtsverzuim van belang. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1233). 10. Verweerder heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om een straf op te leggen, gekozen voor de zwaarste sanctie van strafontslag. De rechtbank onderkent dat deze disciplinaire maatregel voor eiser ingrijpende gevolgen heeft, nu eiser door deze maatregel zijn dienstbetrekking heeft verloren en daarmee zijn inkomen. De rechtbank is echter van oordeel dat aan het belang van verweerder doorslaggevende betekenis toegekend moet worden.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser, gelet op het in rechtsoverweging 8 genoemde plichtsverzuim, het vertrouwen dat verweerder in hem moest kunnen stellen ernstig heeft beschaamd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het aanzien en de geloofwaardigheid van de Belastingdienst terecht hoge eisen stelt aan de integriteit van ambtenaren van de Belastingdienst, in het bijzonder wanneer het fiscale aangelegenheden betreft. De rechtbank acht het bij het bestreden besluit gehandhaafde ontslagbesluit, gezien de aard en ernst van de gedragingen niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim. Verweerder heeft daarom in redelijkheid kunnen kiezen voor de disciplinaire straf van ontslag.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.