ECLI:NL:RBMNE:2015:2667

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
UTR 14-4936
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade door gemeente Bunnik

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een perceel in Bunnik, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om een tegemoetkoming in planschade door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 25 maart 2015 uitspraak gedaan. De eisers waren sinds 1986 eigenaar van hun woning en hadden in 2011 al een tegemoetkoming van € 3.200,- ontvangen vanwege een bestemmingsplan dat hen schade had berokkend. In 2013 diende een vergunninghoudster een aanvraag in voor het bouwen van vier woningen op een nabijgelegen perceel, wat leidde tot een verzoek van eisers om opnieuw een tegemoetkoming in planschade. Het college wees dit verzoek af, waarna eisers in bezwaar gingen. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat eisers niet in de gelegenheid waren gesteld om hun bezwaren mondeling toe te lichten. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de inhoudelijke beroepsgronden van eisers niet slagen. De rechtbank oordeelde dat het advies van het Kenniscentrum, dat aan de afwijzing ten grondslag lag, zorgvuldig was en dat de gemeente niet onzorgvuldig had gehandeld. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/4936

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 maart 2015 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eisers,

(gemachtigde: mr. A. Barada),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.S. Dijkstra).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een aanvraag van eisers om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2015. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P.J.G. Berkers, als waarnemer van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eisers zijn sinds 31 oktober 1986 eigenaar van het perceel met woning aan [adres] te [woonplaats]. De woning betreft de middelste woning in een blok van drie huizen.
Op 15 april 2010 heeft de gemeenteraad van de gemeente Bunnik het bestemmingsplan “Delteijk” (het bestemmingsplan) vastgesteld. Het bestemmingsplan en daarmee de mogelijkheid tot realisatie van onder andere vier woningen op de locatie [adres] tot en met [nummer] te [woonplaats] (het perceel) is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 december 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO9162) onherroepelijk geworden. Bij besluit van 1 november 2011 heeft verweerder eisers een tegemoetkoming van € 3.200,- toegekend in de planschade die zij als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan hebben geleden.
1.2.
Op 10 januari 2013 heeft [naam] Woningbouwontwikkeling B.V. (vergunninghoudster) bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen van vier woningen op het perceel. Het perceel is direct achter de woning van eisers gelegen. Bij besluit van 19 februari 2013 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend, waarbij onder meer is toegestaan dat vergunninghoudster de vier woningen één meter hoger bouwt dan de in het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van 10 meter.
1.3.
Op 19 augustus 2013 hebben eisers verweerder op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het besluit van 19 februari 2013. Verweerder heeft voor het op het verzoek te nemen besluit advies gevraagd aan het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (het Kenniscentrum). In een advies van 30 december 2013 heeft het Kenniscentrum geadviseerd het verzoek om tegemoetkoming in planschade af te wijzen. Verweerder heeft dit advies aan het primaire besluit ten grondslag gelegd en dit besluit, onder verwijzing naar een advies van de Commissie voor de Bezwaarschriften (de Commissie), in bezwaar gehandhaafd.
2. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel is een oorzaak als bedoeld in het eerste lid, een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het geldende planologische regime).
3.1.
Eisers voeren in beroep allereerst aan dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden en dat zij hierdoor in hun belangen zijn geschaad. Eisers hebben geen afstand gedaan van het recht om te worden gehoord. Zij hebben verweerder tijdig bericht dat zij verhinderd zijn om naar de geplande hoorzitting op 15 mei 2014 te komen.
3.2.
Verweerder is van mening dat de hoorplicht niet is geschonden. De gemachtigde van eisers heeft de voorzitter van de Commissie niet tijdig verzocht het tijdstip van de geplande hoorzitting te wijzigen. Daarnaast stelt verweerder dat de gemachtigde van eisers zich had kunnen laten vervangen door een kantoorgenoot. Indien het verzochte uitstel was toegestaan, had dit concreet een verlenging van de behandeltermijn met drie maanden betekend. Dit vond verweerder niet wenselijk.
3.3.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
In artikel 13, eerste lid, van de Verordening Commissie voor de Bezwaarschriften gemeente Bunnik 2014 (Verordening) is bepaald dat de voorzitter de belanghebbenden en het verwerend orgaan ten minste twee weken voor de zitting schriftelijk uitnodigt.
Op grond van het tweede lid kunnen de belanghebbenden of het verwerend orgaan binnen drie dagen na de uitnodiging onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de hoorzitting te wijzigen.
In het vierde lid is bepaald dat de voorzitter bevoegd is in bijzondere omstandigheden af te wijken of afwijking toe te staan van de termijnen die genoemd zijn in het eerste tot en met het derde lid.
3.4.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers bij brief van 10 maart 2014 tegen het primaire besluit bezwaar hebben gemaakt. Bij brief van 12 maart 2014 heeft de secretaris van de Commissie (de secretaris) de ontvangst van het bezwaarschrift van eisers bevestigd. Bij brief van 7 april 2014 heeft de gemachtigde van verweerder de gemachtigde van eisers bericht dat de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift met zes weken wordt verdaagd, omdat de hoorzitting pas op 15 mei 2014 zal plaatsvinden.
Bij faxbericht van 10 april 2014 heeft de gemachtigde van eisers verweerder bericht dat zij wegens vakantie op 15 mei 2014 verhinderd is om op de hoorzitting te verschijnen en verweerder verzocht de hoorzitting op een andere datum te plannen. Daarbij heeft zij voor de maanden mei, juni en juli haar verhinderdata opgegeven.
3.4.2.
Op 15 april 2014 heeft de secretaris telefonisch contact gehad met de secretaresse van de gemachtigde van eisers. Uit dit gesprek bleek dat de gemachtigde van eisers op de volgende zittingsdatum van de Commissie op 19 juni 2014 ook verhinderd was. Bij e-mail van 15 april 2014 heeft de secretaris de gemachtigde van eisers bericht dat de voorzitter van de Commissie heeft besloten om het verzoek af te wijzen. Aan die afwijzing heeft de voorzitter van de Commissie ten grondslag gelegd dat gelet op de verhinderdata van de gemachtigde van eisers de hoorzitting met een te lange termijn zou moeten worden uitgesteld en dat gemachtigde van eisers zich kan laten vervangen door een kantoorgenoot.
3.4.3.
Bij brief van 17 april 2014 heeft de secretaris de gemachtigde van eisers een officiële uitnodiging gestuurd voor de hoorzitting op 15 mei 2014.
Bij e-mail van 7 mei 2014 heeft de gemachtigde van eisers de secretaris bericht dat zij toch naar de hoorzitting op 19 juni 2014 kan komen. Zij benadrukt in deze e-mail dat ook haar cliënten op 15 mei 2014 verhinderd zijn.
Bij e-mail van 7 mei 2014 heeft de secretaris de gemachtigde van eisers bericht dat de hoorzitting op 15 mei 2014 blijft staan. Onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, van de Verordening heeft de secretaris in deze e-mail gesteld dat het verzoek niet binnen drie dagen na het versturen van de uitnodiging is gedaan en daarom niet in behandeling kan worden genomen. De secretaris heeft voorgesteld dat de gemachtigde van eisers voor de hoorzitting een pleitnotitie instuurt.
3.5.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRS van 19 mei 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT6198) dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure is en dat daar slechts bij uitzondering van kan worden afgeweken.
De rechtbank begrijpt dat het voor een adviescommissie die maar één keer per maand op een donderdagavond samenkomt lastig kan zijn om met vele verhinderdata van partijen rekening te houden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van gemachtigde van eisers van 10 april 2014 heeft kunnen afwijzen nu bij de beoordeling van dat verzoek bleek dat de gemachtigde van eisers in mei, noch in juni of juli ter hoorzitting van de Commissie zou kunnen verschijnen. De e-mail van 7 mei 2014 van de gemachtigde van eisers, waarin zij aangeeft dat zij toch naar de hoorzitting op 19 juni 2014 kan komen, had voor de voorzitter van de Commissie echter aanleiding moeten zijn om het gevraagde uitstel voor de hoorzitting op 15 mei 2014 toe te staan. De rechtbank is van oordeel dat artikel 13, tweede lid, van de Verordening hieraan niet in de weg stond nu gelet op de gevoerde correspondentie de Commissie reeds bekend was met het feit dat gemachtigde van eisers verhinderd was op 15 mei 2014 en in een eerder stadium tijdig had verzocht om het tijdstip van de hoorzitting te wijzigen. Het door de gemachtigde van verweerder ter zitting genoemde argument dat de hoorzitting op 19 juni 2014 op dat moment al redelijk vol zat, is naar het oordeel van de rechtbank tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde rechtspraak eveneens van onvoldoende gewicht om de afwijzing van het verzoek om uitstel te kunnen dragen. Nu de voorzitter van de Commissie het uitstelverzoek van 7 mei 2014 ten onrechte heeft afgewezen, is eisers de gelegenheid onthouden om in persoon dan wel vertegenwoordigd door een gemachtigde in de bezwaarfase te worden gehoord. De beroepsgrond slaagt dan ook. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb tot stand gekomen en zal om die reden worden vernietigd.
4. Nu eisers ter zitting hebben toegelicht dat zij niet alsnog in de bezwaarfase gehoord willen worden en zij de rechtbank hebben verzocht om de zaak inhoudelijk te behandelen, ziet de rechtbank in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om te beoordelen of er gronden zijn om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
5.1.
Eisers voeren aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat verweerder het advies van het Kenniscentrum klakkeloos heeft overgenomen zonder zelf in te gaan op de bezwaargronden.
5.2.
Deze beroepsgrond treft geen doel. In het bestreden besluit wordt immers verwezen naar het advies van de Commissie van 5 juni 2014. In dit advies wordt weer verwezen naar het advies van het Kenniscentrum van 30 december 2013. De rechtbank stelt vast dat de Commissie overweegt dat het advies van het Kenniscentrum voldoet aan de daaraan in de rechtspraak gestelde eisen, onder meer nu uit het advies van het Kenniscentrum blijkt dat de door eisers gestelde schadefactoren daarbij zijn betrokken. De rechtbank stelt verder vast dat het Kenniscentrum op alle zienswijzen van eisers op het advies heeft gereageerd. Nu het advies van de Commissie door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, is gelet op het voorgaande het bestreden besluit niet onzorgvuldig voorbereid.
6.1.
Eisers voeren aan dat verweerder onzorgvuldig en in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Eisers betogen daartoe dat verweerder al eerder op de hoogte was van de plannen van vergunninghoudster om de maximale bouwhoogte van de hoofdbebouwing met één meter te verhogen. Verweerder had eisers tijdig op de hoogte moeten brengen van deze plannen, zodat zij deze planologische verandering bij het in 2011 ingediende planschadeverzoek hadden kunnen betrekken.
6.2.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning, de vermeende schadeoorzaak, is ingediend op 10 januari 2013. Verweerder heeft gesteld van deze plannen van vergunninghoudster niet eerder op de hoogte te zijn geweest. Eisers hebben hun stelling dat dit wel zo was niet onderbouwd. Ook het dossier biedt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder hiervan op de hoogte was. Omdat de binnenplanse afwijking in 2011 nog niet was aangevraagd, niet was toegestaan dan wel onherroepelijk was, kon dit bij het in 2011 door eisers ingediende planschadeverzoek geen rol spelen. De rechtbank overweegt verder dat van een toezegging van de zijde van verweerder dat van de in het bestemmingsplan geboden afwijkingsbevoegdheid geen gebruik zal worden gemaakt, niet is gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat van onzorgvuldig handelen, schending van het vertrouwensbeginsel dan wel de informatieplicht geen sprake is.
7.1.
Tot slot verwijzen eisers in het beroepschrift naar de bezwaargronden. Deze komen erop neer dat zij het niet eens zijn met de stelling van het Kenniscentrum dat de verhoging van de bouwhoogte met één meter niet leidt tot een vergaande aantasting van hun uitzicht. Als eisers in hun woonkamer zitten, kunnen zij niet meer over de woningen kijken. Zij hebben enkel zicht op de gevel en het dak van de woningen. Daarnaast zijn eisers van mening dat er door de bouw van de vier woningen sprake is van verminderde zonlichttoetreding. Ter onderbouwing hiervan hebben zij bij hun aanvraag 3D modellen gevoegd. Hieruit blijkt dat er bijvoorbeeld op 13 december twee uur minder zon is. Verder zijn eisers van mening dat er sprake is van aantasting van hun privacy doordat als gevolg van de hogere nokhoogte de dakhelling steiler wordt en een eventueel te realiseren dakkapel feitelijk en visueel meer naar de achtergevel toekomt. Tot slot wijzen eisers erop dat hun woning slechter bereikbaar is geworden en de route naar het centrum van Werkhoven langer is geworden, doordat het voorheen openbare pad nu doodlopend is. Dit is volgens eisers een negatieve ontwikkeling.
7.2.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRS van 6 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2948) overweegt de rechtbank dat indien uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om een tegemoetkoming in planschade van dat advies mag uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat eisers de aangevoerde punten over aantasting uitzicht, aantasting privacy, verminderde zonlichttoetreding en de slechtere bereikbaarheid van hun woning ook in de zienswijze op het conceptadvies van het Kenniscentrum naar voren hebben gebracht. Het Kenniscentrum is in het advies van 30 december 2013 op deze punten ingegaan. Het advies van het Kenniscentrum biedt op de hiervoor in rechtsoverweging 7.2. bedoelde wijze inzicht in de feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat het besluit van 19 februari 2013 niet tot een planologisch nadeel heeft geleid. Dat het Kenniscentrum in de zienswijze van eisers geen aanleiding heeft gezien om het advies aan te passen, brengt niet met zich dat verweerder bij de besluitvorming niet heeft mogen uitgaan van dat advies. Die opmerkingen vormen immers geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de conclusies van het advies. Bovendien hebben eisers geen tegenadvies in het geding gebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Nu de inhoudelijke beroepsgronden van eisers niet slagen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. E.J.W. Verhaagh, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.