2.3Het oordeel van de rechtbank
Dat de veroordeelde het bewezen verklaarde heeft begaan blijkt uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de strafzaak van 8 april 2015 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank stelt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, vast dat de veroordeelde door middel van het begaan van de bewezen verklaarde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
De rechtbank gebruikt als grondslag voor de schatting van de hoogte van dit wederrechtelijk voordeel het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 9 januari 2015.
Opbrengst
Door de curator is aangifte gedaan van faillissementsfraude. Direct na verkoop van [bedrijf 1] B.V. zijn de goederen die zich in het pand van gefailleerde bevonden verwijderd. Daarnaast zijn er diverse bedragen van de rekening van gefailleerde afgeschreven. Ook is gebleken dat een tweetal op naam van gefailleerde staande auto’s zijn verdwenen. Deze goederen zijn aan de boedel onttrokken.
1) De handelsvoorraad:
[veroordeelde] heeft verklaard de handelsvoorraad na de overdracht van [bedrijf 1] B.V. te hebben weggehaald en opgeslagen in de loods van [getuige 1] en vervolgens aan hem verkocht voor € 10.000,-.Getuige [getuige 1] heeft bevestigd deze spullen van [veroordeelde] te hebben gekocht voor € 10.000,-.
De rechtbank constateert dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bij het bepalen van de waarde van voorwerpen in het kader van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het algemeen dient te worden uitgegaan van het voordeel dat betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald (zie: Hoge Raad 1 juli 1997, NJ 1998, 242). Hierbij wordt gewezen op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel. De rechtbank heeft in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aangetroffen om onder andere de hoeveelheid, soort en waarde van de onttrokken goederen te kunnen vaststellen. Gelet hierop wordt door de rechtbank (overeenkomstig de verdediging) bij de bepaling van de opbrengst van de verkoop van de handelsvoorraad aangesloten bij de verklaring van de veroordeelde, die wordt gesteund door de verklaring van getuige [getuige 1], te weten € 10.000,-.
2) De bedrijfsvoertuigen:
[veroordeelde] heeft ter zitting bevestigd de twee bedrijfsauto’s van [bedrijf 1] B.V. te hebben verkocht.De auto’s zijn verkocht voor € 5.950 en € 8.330,-. [veroordeelde] heeft één van de door hem verkochte auto’s op naam van [bedrijf 2] gezet zodat hij het contante geld kon innen. Hij verklaarde verder niets te maken te hebben met de vennootschap [bedrijf 2].
Getuige [getuige 2] heeft verklaard de twee voertuigen te hebben gekocht. De [kenteken] komt van [bedrijf 3] B.V., het voertuig is aangekocht voor € 8.330,-, het aankoopbedrag is overgemaakt naar deze vennootschap. De [kenteken] is aangekocht van [bedrijf 2]. Het voertuig is voor € 5.950,- contant gekocht.
3) De overgeboekte geldbedragen:
[veroordeelde] heeft verklaard dat de zakelijke bankpassen van [bedrijf 1] B.V. aan hem zijn overgedragen na de overdracht.Hij beschikte over deze bankrekeningen en hij heeft meerdere geldbedragen overgemaakt naar zijn eigen rekeningen. Ook heeft hij € 7.500,- overgemaakt naar de voormalige eigenaren van de vennootschap, de heer en mevrouw [naam].Uit gevorderde bankgegevens is gebleken dat in de periode van 8 tot en met 21 juli 2010 vier overschrijvingen van de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] B.V. zijn verricht van in totaal € 19.650,-, naar [bedrijf 3] B.V. en M&H Projecten -zijnde ondernemingen van [veroordeelde]- en naar de privé rekening van [veroordeelde].Getuige [getuige 3] heeft bevestigd na de overdracht € 7.500,- te hebben ontvangen van de zakelijke rekening van [bedrijf 1] B.V.
Door de raadsvrouwe is bepleit dat het bedrag van € 7.500,- direct vanuit de B.V. aan de familie [getuige 3] is overgeboekt en vervolgens weer terug naar de curator. Dit bedrag heeft de veroordeelde dus nimmer wederrechtelijk onder zich gehad.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de veroordeelde de beschikking heeft gehad over dit geldbedrag en hier ook handelingen mee heeft verricht, te weten de overboeking. De veroordeelde heeft dit bedrag wederrechtelijk onder zich gehad en hier voordeel van kunnen genieten. Dat dit enkel van korte duur is geweest doet hier niet aan af. De opvatting dat een schenking zou moeten leiden tot vermindering van de vast te stellen opbrengst, kan niet als juist worden aanvaard (zie: Hoge Raad 26 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9695). Gelet op bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde als totale opbrengst € 51.430,- heeft verkregen, bestaande uit:
- onttrokken en verkochte handelsvoorraad: € 10.000,-
- onttrokken en verkochte bedrijfsauto ([kenteken]): € 8.330,-
- onttrokken en verkochte bedrijfsauto ([kenteken]): € 5.950,-
- overgeboekte geldbedragen: € 27.150,-
Kosten
In het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van de volgende gemaakt kosten:
1) Kosten vergoeding medeverdachte [medeverdachte]:
[veroordeelde] heeft verklaard [medeverdachte] te hebben benaderd voor de overname van [bedrijf 1] B.V. en hij heeft [medeverdachte] hier € 3.500,- voor betaald.[medeverdachte] verklaart middels de stichting de B.V. over te hebben genomen en daarvoor € 3.000,- te hebben ontvangen.
In de berekening wordt in het voordeel van de veroordeelde uitgegaan van € 3.500,-. Dit is niet betwist door de officier van justitie of de verdediging en de rechtbank acht het aannemelijk dat de veroordeelde deze kosten heeft gemaakt.
2) Kosten notaris:
De verkoop en de levering van de aandelen van [bedrijf 1] B.V. bij de notaris werd geïnitieerd en begeleid door [veroordeelde]. Het is aannemelijk dat hij hiervoor kosten heeft gemaakt. Na raadpleging van internet blijkt dat notarissen een uurtarief hanteren van € 100,- tot € 200,-. In de berekening wordt uitgegaan van 8 uur x € 200,- = € 1.600,-.Dit bedrag is niet betwist door de officier van justitie of de verdediging en de rechtbank acht het aannemelijk dat de veroordeelde deze kosten heeft gemaakt.
3) Aan de curator teruggestorte bedragen:
Uit het financieel verslag van de curator in het faillissement blijkt dat twee bedragen zijn teruggestort in de failliete boedel, te weten een onjuiste betaling voormalige bestuurders van € 7.500,- en een betaling door [veroordeelde] van € 30.000,-. De teruggestorte bedragen zijn geen kosten maar worden in tweede instantie op de opbrengst in mindering gebracht.Deze bedragen zijn niet betwist door de officier van justitie of de verdediging en de rechtbank acht het in mindering brengen van deze bedragen geboden.
Door de raadsvrouwe is voorts als kostenpost genoemd de afkoop van een van de auto’s van de leasemaatschappij voor een bedrag van € 4.100,-. De enkele stelling van de veroordeelde hieromtrent acht de rechtbank niet voldoende om aannemelijk te maken dat de veroordeelde deze kosten in privé heeft gemaakt. Nu deze stelling niet nader is gemotiveerd of onderbouwd met een specificatie, zal de rechtbank dit bedrag niet in mindering brengen.
Door de raadsvrouwe is bepleit dat de veroordeelde met betrekking tot de auto die € 5.950,- heeft opgeleverd € 950,- aan BTW heeft afgedragen, nu de factuur op naam van zijn bedrijf [bedrijf 3] staat. De rechtbank stelt echter vast dat zowel de veroordeelde als getuige [getuige 2], die de auto’s heeft gekocht, verklaren dat de auto waarvoor € 5.950,- is betaald contant is aangekocht van [bedrijf 2]. Nu de veroordeelde heeft verklaard dat hij het geld contant wilde innen en verder niets te maken heeft met dit bedrijf, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de veroordeelde hierover kosten heeft gemaakt in de vorm van het afdragen van BTW. Andere kosten zijn door de verdediging niet aangevoerd.
De rechtbank brengt derhalve als totale kosten € 42.600 in mindering, bestaande uit:
- kosten vergoeding medeverdachte [medeverdachte]: € 3.500,-
- kosten notaris: € 1.600,-
- aan de curator teruggestorte bedragen: € 37.500,-
De rechtbank berekent derhalve het wederrechtelijk verkregen voordeel, gelet op bovenstaande, als volgt:
Totale opbrengst: € 51.430,-
Totale kosten: € 42.600,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 8.830,-
Ten slotte is door de raadsvrouwe bepleit dat de door de veroordeelde gemaakte advocatenkosten ver boven het verkregen voordeel uitkomen en dat deze in mindering dienen te worden gebracht. De rechtbank constateert dat dit wellicht kosten zijn die de veroordeelde heeft moeten maken als gevolg van de door hem gepleegde faillissementsfraude maar dat het daarmee nog geen kosten zijn die in directe relatie staan tot de voltooiing van dit delict dat ten grondslag ligt aan de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel (zie: Hoge Raad 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3254). Deze kosten behoren dan ook niet tot vermindering van het wederrechtelijk verkregen voordeel te leiden. Aan de hand van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde door middel van de bewezen verklaarde strafbare feiten, te weten -kort gezegd- faillissementsfraude, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 8.830,-.
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 8.830,- kan aan de veroordeelde worden opgelegd.