ECLI:NL:RBMNE:2015:1294

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
16-655142-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepteelt in Utrecht met DNA-bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 23 januari 2015 door de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, stond de medeplichtigheid aan hennepteelt centraal. De verdachte was beschuldigd van het telen en aanwezig hebben van 268 hennepplanten in een woning in Utrecht. Tijdens de zitting op 9 januari 2015 verscheen de verdachte in persoon, bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.N. Nagelmaker. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair ten laste gelegde, maar achtte de medeplichtigheid bewezen op basis van een DNA-match van speeksel dat op een in beslag genomen flesje was aangetroffen. De verdediging betwistte de bewijskracht van de DNA-match en stelde dat de bewijsketen niet sluitend was, omdat er geen Kennisgeving van inbeslagneming was. De rechtbank oordeelde echter dat de bewijsketen wel degelijk sluitend was en verwierp het verweer van de verdediging.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van medeplegen, zoals ten laste gelegd onder primair, en sprak de verdachte vrij van dat deel van de aanklacht. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de hennepteelt, omdat hij op verzoek van een medeverdachte eenmaal henneptoppen had geknipt. De rechtbank legde een taakstraf op van 50 uur, met vervangende hechtenis van 25 dagen, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten. De uitspraak werd gedaan op 23 januari 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/655142-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 januari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. I.N. Nagelmaker, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in vereniging 268 hennepplanten heeft geteeld/opzettelijk aanwezig gehad.
subsidiair: medeplichtig is geweest aan het telen/opzettelijk aanwezig hebben van 268 hennepplanten, door het knippen van de hennepplanten.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde. De officier van justitie acht het onder subsidiair ten laste gelegde, te weten -kort gezegd- medeplichtigheid aan hennepteelt, wettig en overtuigend bewezen en baseert zich hierbij op de DNA match zoals beschreven in het NFI rapport en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het primaire standpunt dat de DNA match niet voor het bewijs gebezigd kan worden. De bewijsketen ten aanzien van het flesje waarop het speeksel is aangetroffen is niet sluitend, nu hieromtrent geen Kennisgeving van inbeslagneming is opgenomen in het dossier. Daarnaast betreft het flesje een verplaatsbaar goed en is niet vast te stellen dat het speeksel hierop terecht is gekomen op de plaats delict. Op grond hiervan heeft de verdediging betoogd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is en verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd.
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat, indien wordt gekomen tot een bewezenverklaring, er geen sprake is geweest van medeplegen door verdachte, zoals ten laste gelegd onder primair en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Verweer tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de DNA match moet worden uitgesloten van het bewijs. Met de raadsvrouwe constateert de rechtbank dat er ten aanzien van het betreffende flesje waarop het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut is gebaseerd (hierna: NFI) geen Kennisgeving van inbeslagneming is opgenomen in het dossier. De rechtbank constateert echter dat de bewijsketen wel sluitend is.
Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de hennepkwekerij blijkt dat er op de plaats delict goederen in beslag zijn genomen, waaronder ‘een flesje, merk TOP’. Blijkens pagina 19 van het proces-verbaal zijn de goederen, waaronder voornoemd in beslag genomen flesje merk TOP, voor technisch onderzoek aangeboden bij de forensische opsporingsdienst. Door de afdeling Forensische Opsporing (hierna: FO) is vervolgens sporenonderzoek gedaan aan de aan hen aangeboden goederen. Blijkens pagina 131B van het proces-verbaal is een biologisch spoor, te weten speeksel, veiliggesteld op de drinkrand van het flesje met opschrift TOP. Aan dit veiliggestelde spoor is het SIN AAFX0930NL toegekend en dit spoor wordt door de FO aangeboden aan het NFI. Blijkens een rapport van het NFI, opgenomen op pagina 133 en verder van het proces-verbaal, is van de bemonstering AAFX0930NL#01 een DNA-profiel verkregen dat is vergeleken met DNA-profielen in de DNA-databank. Hieruit is de match verkregen.
De rechtbank stelt derhalve vast dat uit de stukken blijkt dat op de plaats delict een flesje met opschrift TOP in beslag is genomen, dat vervolgens is aangeboden aan en bemonsterd door de FO. De FO heeft vervolgens deze bemonstering aangeboden aan het NFI, die uit deze bemonstering een DNA-profiel en vervolgens de match heeft verkregen. Gelet op het bovenstaande verbindt de rechtbank aan de omstandigheid dat geen Kennisgeving van inbeslagneming ten aanzien van het betreffende flesje onderdeel uitmaakt van het dossier, geen consequenties.
De rechtbank verwerpt voornoemd verweer tot bewijsuitsluiting.
4.3.2
VrijspraakOvereenkomstig de officier van justitie en de verdediging, stelt de rechtbank ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde vast dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en derhalve van medeplegen door verdachte.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder primair ten laste gelegde feit.
4.3.3
Bewezenverklaring
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 21 januari 2013 is op de begane grond van de woning aan de [adres] te Utrecht een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, met daarin 268 hennepplanten. Uit ingesteld onderzoek is vastgesteld dat er eerder hennep is geoogst. In de hennepkwekerij zijn goederen in beslag genomen, waaronder een flesje merk TOP. [2] De drinkrand van het flesje is bemonsterd [3] en uit het hierop aangetroffen speeksel is een DNA-profiel verkregen, die door het NFI is gematcht aan verdachte. De matchkans is kleiner dan één op één miljard. [4] Medeverdachte [medeverdachte], van zowel Nederlandse als Griekse nationaliteit, heeft verklaard eigenaar te zijn van deze hennepkwekerij die hij heeft opgezet in juli 2012. Bij het onderhoud werd hij geholpen door vrienden. [5]
Verdachte heeft verklaard in een kwekerij op de begane grond van een huis in Utrecht op verzoek eenmaal henneptoppen te hebben geknipt. Deze kwekerij was van een Griekse man. Het is mogelijk dat zijn DNA op een flesje is aangetroffen, verdachte heeft daar mogelijk wat gedronken. [6]
Door de raadsvrouwe is aangevoerd dat het flesje verplaatsbaar is en dat het speeksel van verdachte mogelijk niet op de plaats delict hierop terecht is gekomen. De rechtbank acht dit onaannemelijk en verwerpt dit verweer. De aangetroffen situatie, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de verklaring van verdachte sluiten op belangrijke punten op elkaar aan. Gelet op bovenstaande omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat het aangetroffen speeksel op de plaats delict op het flesje merk TOP terecht is gekomen. Dit geldt temeer nu verdachte omtrent het aantreffen van zijn speeksel op het flesje geen aannemelijke, alternatieve, verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank acht, op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder subsidiair ten laste gelegde feit.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
subsidiair:
een of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstippen, gelegen in de periode van 23 juli 2012 tot en met 21 januari 2013 in Utrecht, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 268 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op één tijdstip, gelegen in de periode van 23 juli 2012 tot en met 21 januari 2013 in Utrecht eenmaal opzettelijk behulpzaam is geweest, door het knippen van toppen van eerdergenoemde hennepplanten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Subsidiair: Medeplichtigheid aan handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee, en tevens met het tijdsverloop, rekening te houden bij het bepalen van een eventuele strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het kweken van hennepplanten. Het kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft zich kennelijk om deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
Ten aanzien van de ernst van het feit stelt de rechtbank vast dat verdachte zich hieraan niet als medepleger, maar enkel als medeplichtige schuldig heeft gemaakt. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het aantreffen van de hennepkwekerij en de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Dit dient naar het oordeel van de rechtbank te leiden tot afwijking van de vordering van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, een werkstraf van 50 uur, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis, met aftrek passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 48 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder
primairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair: Medeplichtigheid aan handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 50 uur, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Wijna, voorzitter,
mrs. H.A. Gerritse en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2015.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
Primair
hij op één of meer tijdstip(pen), gelegen in de periode van 23 juli tot en met 1 januari 2013 in de gemeente Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 268 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstip(pen), gelegen in de periode van 23 juli 2012 tot en met 21 januari 2013 in de gemeente Utrecht, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 268 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op één of meer tijdstip(pen), gelegen in de periode van 23 juli 2012 tot en met 21 januari 2013 in de gemeente Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door het knippen van (de top/toppen uit/van) eerdergenoemde hennepplant(en);
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL091A 2013016424(A), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 138). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], brigadier-rechercheur van Politie Utrecht d.d. 21 maart 2013, opgenomen op pagina 16 tot en met 23, met name pagina 18 en 19.
3.Het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van Politie Utrecht d.d. 6 februari 2013, opgenomen op pagina 131A tot en met 131C.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport met zaaknummer 2013.02.14.048/A van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 februari 2013 met bijlage, opgemaakt door ing. [A], opgenomen op pagina 133 tot en met 135.
5.Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 24 januari 2013, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], brigadier van Politie Utrecht, opgenomen op pagina 98 tot en met 102, met name pagina 98 en 100.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 juli 2013, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], brigadier van Politie Utrecht, opgenomen op pagina 137 en 138.