ECLI:NL:RBMNE:2015:1287
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Rechtbank Midden-Nederland in strafzaak betreffende cocaïnehandel
Op 28 januari 2015 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland zich onbevoegd verklaard in de strafzaak tegen een verdachte, geboren op 20 juni 1966 in Colombia, die gedetineerd was in Detentiecentrum Schiphol. De verdachte was beschuldigd van strafbare voorbereidingshandelingen in het kader van de handel in cocaïne, gepleegd in Amsterdam tussen 8 en 14 oktober 2014. De verdediging stelde dat de rechtbank onbevoegd was, omdat de vervolging al was aangevangen voordat de verdachte in verzekering werd gesteld. De officier van justitie betoogde echter dat de rechtbank bevoegd was, omdat de verdachte zich op het moment van de inverzekeringstelling in Utrecht bevond.
De rechtbank oordeelde dat er al daden van vervolging waren verricht voordat de verdachte in Utrecht in verzekering werd gesteld, en dat er geen aanknopingspunt was voor de bevoegdheid van de Rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat de rechtbank binnen welk rechtsgebied de verdachte zich bevindt, bevoegd is. Aangezien de verdachte op het moment van de aanvang van de vervolging in Amsterdam was, verklaarde de rechtbank zich onbevoegd.
De rechtbank besloot dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte nog zes dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis van kracht zou blijven. Het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen werd afgewezen, omdat de termijn van 104 dagen, zoals bepaald in het Wetboek van Strafvordering, niet overschreden zou worden. De rechtbank concludeerde dat er geen andere omstandigheden waren die haar bevoegdheid zouden kunnen rechtvaardigen en verklaarde zich derhalve onbevoegd om van de zaak kennis te nemen.