ECLI:NL:RBMNE:2014:794

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
UTR 13-5274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van procesbelang in bijstandszaak met betrekking tot gehuwdennorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de bijstandsverlening aan eiseres en haar partner. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat haar en haar partner een bijstandsuitkering had toegekend op basis van de gehuwdennorm met een verlaging van 10%. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag gesteld of eiseres procesbelang had bij het beroep, aangezien het beroep alleen door haar was ingesteld en niet mede door haar partner.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat het resultaat van het beroep, namelijk de beoordeling van de aanvraag om bijstand naar de norm van een alleenstaande, alleen feitelijke betekenis heeft voor haar partner en niet voor eiseres zelf. Eiseres heeft niet gesteld dat zij ook in aanmerking wil komen voor bijstand naar de norm van een alleenstaande. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is bepaald dat alleen formeel of principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, ondanks de wens van partijen om een inhoudelijk oordeel te krijgen, de formele vereisten voor het kunnen krijgen van een inhoudelijk oordeel niet aan de kant kunnen worden gezet. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij voldoende procesbelang had. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/5274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. R.J.C. Bindels),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: C. van den Bergh).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres en [A 1] ([A ]) een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) vanaf 26 maart 2013 naar de gehuwdennorm met een verlaging van 10%.
Bij besluit van 24 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres woont met haar partner [A ] bij zijn ouders. Eiseres heeft inkomsten uit arbeid. [A ] heeft zich op 26 maart 2013 gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Deze aanvraag is door verweerder behandeld als een aanvraag om bijstand naar de gehuwdennorm en bij primair besluit is aan eiseres en [A ] een uitkering toegekend vanaf 26 maart 2013 naar de gehuwdennorm met een verlaging van 10%, onder aftrek van de inkomsten uit arbeid van eiseres.
2.
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij dit beroep.
3.
De rechtbank stelt vast dat door eiseres beroep is ingesteld en niet (mede) door [A ]. Uit de gronden van het beroep kan de rechtbank niet afleiden dat is bedoeld dit beroep mede namens [A ] in te dienen. Dat verweerder in de bezwaarfase het door eiseres ingediende bezwaarschrift, al dan niet terecht, heeft opgevat en behandeld als ware het ingediend door eiseres en [A ], maakt niet dat de rechtbank het namens eiseres ingediende beroep ook als zodanig kan opvatten. Het beroepschrift geeft daarvoor geen aanleiding. De rechtbank kan dan ook, gelet op het beroepschrift, alleen eiseres aanmerken als indiener van het beroepschrift.
4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een alleen formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208).
5.
Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het belang van een inhoudelijke uitspraak van de rechtbank erin is gelegen dat [A ] een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande kan krijgen. Verder heeft eiseres verklaard dat het haar gaat om het principe dat [A ] een bijstandsaanvraag doet en dat zij vervolgens daarin wordt betrokken. Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat als de rechtbank tot de conclusie zou komen dat het beroep gegrond is en dat dus ten onrechte bijstand is toegekend naar de gehuwdennorm, verweerder zal beslissen op de aanvraag van [A ] om bijstand naar de norm van een alleenstaande. Volgens verweerder is het in die situatie niet zo dat dan ook aan eiseres een uitkering wordt toegekend naar de norm van een alleenstaande.
6.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft. Het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd, namelijk dat verweerder de aanvraag om bijstand naar de norm van een alleenstaande beoordeelt, heeft alleen feitelijk betekenis voor [A ] en niet voor eiseres. Eiseres heeft niet gesteld dat ook zij in aanmerking wil komen voor bijstand naar de norm van een alleenstaande. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiseres, anders dan [A ], zelf nooit een bijstandsaanvraag heeft ingediend. De door eiseres gevraagde principiële uitspraak over of verweerder al dan niet terecht in de situatie van eiseres en [A ] een gezamenlijke huishouding heeft aangenomen, levert, gelet op de genoemde rechtspraak van de CRvB, geen procesbelang op. Ook los van de gestelde belangen ziet de rechtbank niet in hoe gegrondverklaring van het beroep voor eiseres feitelijk betekenis kan hebben.
7.
Dat partijen ter zitting hebben verklaard het onwenselijk te vinden, mede in het licht van de nieuwe zaaksbehandeling, dat een formaliteit als ‘procesbelang’ eraan in de weg staat een inhoudelijk oordeel over de zaak te krijgen, gelet op het belang dat [A ] heeft bij een uitspraak en gelet op de omstandigheid dat beide partijen geen punt willen maken van de formaliteit van procesbelang, kan niet tot een ander oordeel leiden. Procesbelang is een toets die de rechtbank ambtshalve moet aanleggen en de rechtbank is dan gebonden aan hoe, in dit geval door de indiener van het beroepschrift, de zaak is ingestoken. Met nieuwe zaaksbehandeling heeft dit in zoverre niets te maken, omdat die zaaksbehandeling onder meer ziet op het bereiken van andere oplossingen in een geschil dan een uitspraak en processuele rechtvaardigheid en die zaaksbehandeling de formele vereisten voor het kunnen krijgen van een inhoudelijk oordeel van de rechtbank niet aan de kant zetten. Ter zitting is gebleken dat het partijen om een principieel punt gaat, dat een minnelijke oplossing niet kon worden bereikt en dat een inhoudelijk oordeel van de rechtbank gewenst is.
8.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank niet anders kan dan het beroep niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van voldoende procesbelang voor eiseres. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.