In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van een hennepplantage. De verdachte, geboren in 1978 en woonachtig in Utrecht, werd beschuldigd van het opzettelijk telen en aanwezig hebben van hennepplanten in de periode van 27 februari 2013 tot en met 16 april 2014. Tijdens de zitting op 16 december 2014 was de verdachte aanwezig en werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R. Schreudering. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.
De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk telen van hennep en de diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie achtte beide feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de verdachte slechts haar zolder ter beschikking had gesteld en niet op de hoogte was van de diefstal van elektriciteit.
Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de hennepkwekerij, aangezien er 195 hennepplanten in haar woning waren aangetroffen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte betrouwbaar, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van elektriciteit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit tweede feit, maar verklaarde het eerste feit bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, zonder voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals het strafblad van de verdachte, waaruit bleek dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.