Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de akte houdende overlegging producties zijdens gedaagden,
- de akte overlegging producties tevens houdende vermeerdering van eis zijdens eiser,
- de akte uitlating productie zijdens gedaagden,
- de antwoordakte uitlaten producties zijdens eiser.
2.De feiten
dat van de zijde van cessionaris(rb: [eiser])
en/of[bedrijf 1]bv, een “rapport benadeling [aannemersbedrijf] bv” werd opgesteld in november 2012 (…) Dat uit voornoemd rapport blijkt dat de failliet vorderingen heeft op de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 1] bv, de heer [gedaagde sub 1], de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 3] bv en de heer [gedaagde sub 3], partijen genoegzaam bekend; dat de curator de vorderingen op de genoemde partijen, voor zover die vorderingen blijken uit het voormelde rapport, wenst over te dragen aan cessionaris (…)”.
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
elkebestuurder verantwoordelijk is voor de algemene gang van zaken en dat elke bestuurder voor het geheel aansprakelijk is ter zake van onbehoorlijk bestuur tenzij er gronden voor disculpatie aanwezig zijn. Disculpatie is alleen mogelijk als de betreffende bestuurder gezien de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt
enhij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Deze criteria zijn dus cumulatief.
- gesteld noch gebleken is dat de curator een vordering uit hoofde van artikel 2:248 BW tegen de bestuurders heeft ingesteld of wenst in te stellen; hen wordt dus niet verweten dat er sprake was van onbehoorlijke taakvervulling die een belangrijke oorzaak van het faillissement vormde;
- het gaat hier in de kern om een conflict binnen de familie [familie], waarbij één aandeelhouder/bestuurder ([eiser]) van mening is dat de andere twee aandeelhouders/bestuurders bevoordeeld zijn en dat hij daarbij is buitengesloten;
- vanwege het faillissement van het aannemersbedrijf en de cessie van de vordering door de curator aan [eiser] zullen eventueel toegekende bedragen niet aan de boedel van het aannemersbedrijf tegoed komen, maar aan [eiser];
- [eiser] heeft er als bestuurder voor gekozen om zich in het geheel niet met de financiële en administratieve gang van zaken bij het aannemersbedrijf bezig te houden;
- [eiser] heeft niet weersproken dat integrale toewijzing van de vorderingen zou leiden tot het persoonlijk faillissement van zijn vader en broer;
- zoals in overweging 4.5 al is vastgesteld hadden alle in het schaderapport vermelde omstandigheden [eiser], en ook het aannemersbedrijf, eerder bekend kunnen zijn. Voor het aannemersbedrijf geldt immers, net als voor [eiser], dat deze omstandigheden in de administratie en de jaarrekeningen gevonden konden worden;
- [gedaagde sub 2]. en [gedaagde sub 4]. hebben tot juli 2012 geen enkele indicatie gekregen dat aan hen verwijten zouden worden gemaakt ten aanzien van de wijze waarop zij als bestuurders van het aannemersbedrijf hebben opgetreden.
De vordering op [gedaagde sub 1] bv bedroeg per ultimo 2000 NLG 94.435. De vordering is in 1993 ontstaan. De heer [gedaagde sub 1] heeft in dat jaar een ziektewetuitkering ontvangen alsmede een volledige managementvergoeding. In 1993 heeft de toenmalige adviseur de stelling ingenomen dat de ziektewetuitkering door [gedaagde sub 1] bv teruggestort zou gaan worden. De heer [gedaagde sub 1] heeft de stelling van de boekhouder altijd bestreden. Volgens de heer [gedaagde sub 1] is de uitkering van het SFB in mindering gebracht op de managementvergoeding. De vordering is derhalve bij het aannemersbedrijf ten onrechte opgenomen. Uit de nog aanwezige stukken is het voorgaande niet te herleiden. Het jaar 1993 was ook het jaar van de herstructurering vanwege de deelname van de heer [bedrijf 1]. Er circuleren dan ook vele stukken met evenzovele aantekeningen. In overleg met alle DGA’s en de boekhouder is het volgende overeengekomen. De vordering op [gedaagde sub 1] bv wordt gecorrigeerd. Omdat in het verleden rente in rekening is gebracht wordt ook deze gecorrigeerd. De oorspronkelijke vordering bedroeg NLG 68.000 met de gekweekte rente bedraagt deze per ultimo 2000 NLG 90.000. Men heeft dat recht getrokken door bij het aannemersbedrijf de vordering als verlies af te boeken en bij [gedaagde sub 1] bv de schuld als winst in de jaarrekening te doen opnemen. Ik ga akkoord met de gevolgde werkwijze.”.
In verband met de aard van dat stuk en de belangen van de wederpartij moeten echter strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht.”.In deze zaak is de dagvaarding duidelijk, [eiser] is de eisende partij en niet[bedrijf 1]bv. [eiser] heeft een deel van zijn vorderingen, zoals in overweging 4.1 is vastgesteld, verkregen door middel van cessie. Ten aanzien van de onderhavige vorderingen heeft [eiser] niets gesteld over een cessie of een eventuele volmacht, dan wel enige andere grondslag aan de hand waarvan vastgesteld kan worden waarom hij in deze als eiser kan optreden. Ten aanzien van dit punt heeft de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest herhaald:
“In rechte kan worden opgetreden door een gevolmachtigde die een rechtsvordering instelt in naam van een met name aangeduide volmachtgever om wiens belangen het in het betrokken geding (mede) gaat, maar een eisende partij die niet reeds bij dagvaarding heeft gesteld (mede) op te treden als gevolmachtigde van een met name genoemde volmachtgever, kan niet hangende de procedure die hoedanigheid alsnog aannemen (…)”.Het voorstaande leidt ertoe dat ook deze vorderingen worden afgewezen.