ECLI:NL:RBMNE:2014:6059

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
16-661540-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes tegen een slachtoffer en politieagenten in Amersfoort

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd in het HvB te Nieuwegein, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van bedreiging met een mes op 26 mei 2014 te Amersfoort. Tijdens de zitting op 3 oktober 2014 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.E.H. Jager. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het bedreigen van een slachtoffer met een mes en het bedreigen van politieagenten met een mes. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie werd ontvankelijk verklaard in de vervolging, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim.

De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De verdachte had bekend en de verdediging had geen vrijspraak bepleit. De rechtbank baseerde haar oordeel op de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de aangifte van het slachtoffer en de verklaringen van de politieagenten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met opzet dreigend een mes had getoond en steekbewegingen had gemaakt naar zowel het slachtoffer als de politieagenten, waarbij hij dreigende woorden had geuit.

De rechtbank oordeelde dat de feiten strafbaar waren en dat er geen rechtvaardigingsgronden aanwezig waren. De verdachte werd als strafbaar beschouwd en de rechtbank legde een maatregel op tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte, die eerder al meerdere strafbare feiten had gepleegd. De rechtbank besloot dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van deze maatregel vereiste, en dat de huidige behandelmogelijkheden voor de verdachte waren uitgeput. De rechtbank zal de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel na zes maanden opnieuw beoordelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-661540-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 oktober 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]op [1979],
thans gedetineerd in het HvB te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 mei 2014 te Amersfoort:
feit 1:[slachtoffer] heeft bedreigd met een mes;
feit 2:de politieagenten [A], [B], [C], [D], [G]en [F]heeft bedreigd met een mes.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Het Openbaar Ministerie heeft ernstig inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het Openbaar Ministerie heeft de reclassering namelijk de opdracht gegeven om plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders te adviseren, waardoor in het rapport is toegeschreven naar een dergelijk advies.
De officier van justitie acht zichzelf wel ontvankelijk in de vervolging. De reclassering adviseert plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders niet in opdracht van het Openbaar Ministerie, maar doet dit naar aanleiding van het justitieel casusoverleg, waarin onder andere het Openbaar Ministerie en de reclassering worden vertegenwoordigd en waarin slechts overleg wordt gepleegd over vervolgstappen in een zaak.
De rechtbank zal de officier van justitie ontvankelijk verklaren in de vervolging. Er zijn geen omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en dat ernstig inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het bewijs.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 1
Aangezien verdachte feit 1 heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], opgenomen op pagina 18-19 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2014133755, van politie Midden-Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 39;
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2014.
Ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte feit 2 heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [D] en [G] opgenomen op pagina 21,
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [F], opgenomen op pagina 23,
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [A], opgenomen op pagina 29-30,
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 oktober 2014.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op 26 mei 2014 te Amersfoort, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes getoond aan die [slachtoffer]en met een mes gewezen in de richting van die [slachtoffer];
feit 2
op 26 mei 2014 te Amersfoort, [A] en [D] en [G]en [F](zijnde politieagenten van eenheid politie Midden-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- aan die [A] en [B] en [G] en [F] een mes getoond en
- met een mes steekbewegingen gemaakt en/of gezwaaid naar die [A] en [B] en [G] en
- en (daarbij) voornoemde personen de woorden toegevoegd: ‘ik steek iedereen neer’ en/of ‘de eerste die bij mij in de buurt komt, steek ik neer’.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat op dit moment nog geen maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders moet worden opgelegd, omdat deze maatregel slechts als ultimum remedium moet worden ingezet. Op dit moment zijn nog niet alle – alternatieve – mogelijkheden uitgeput.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de feiten zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld. Hiermee heeft verdachte een grote groep personen angst aangejaagd, zowel het slachtoffer dat in eerste instantie werd bedreigd als de politieagenten die op de melding afkwamen.
Bedreigingen zorgen in het algemeen voor een groot gevoel van onveiligheid bij zowel de slachtoffers als het publiek. Voorts heeft verdachte hiermee het respect en het gezag van ambtenaren die een publieke taak verrichten ondermijnd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 augustus 2014 blijkt dat verdachte zich zeer regelmatig schuldig heeft gemaakt aan verschillende strafbare feiten, waaronder al dan niet gekwalificeerde diefstallen en vernielingen. Deze feiten veroorzaken grote overlast voor de samenleving en brengen schade toe aan de direct getroffenen. Voorts blijkt uit voornoemd uittreksel dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld, dan wel dat bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd. De onderhavige feiten zijn voorts begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen.
Uit de rapportage van Victas, d.d. 19 september 2014 opgemaakt door [H], reclasseringswerker, die ter terechtzitting van 3 oktober 2014 namens Victas is toegelicht door de heer [H] en mevrouw [I], blijkt onder meer dat het risico dat verdachte zal recidiveren wordt ingeschat als hoog. Er dient op basis van dit rapport dan ook ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Er is sprake van problemen op verschillende levensgebieden, zo heeft verdachte geen huisvesting, geen baan en is er sprake van tekortkomingen in sociale vaardigheden. Het grootste probleem is echter de zeer hardnekkige verslaving van verdachte aan zowel cocaïne als heroïne. Bij excessief gebruik kan er zelfs sprake zijn van aan harddrugs gerelateerde psychoses met waanbelevingen. Onder dergelijke omstandigheden heeft verdachte eerder personen bedreigd en aangevallen. Voorts is er sprake van geldgebrek en verdachte pleegt doorgaans dan ook vermogensdelicten om in zijn drugsgebruik te voorzien. Verdachte ziet zelf in dat hij moet worden behandeld voor zijn verslavingsproblematiek en wil dat ook. Hulpverlening en behandeling van zijn verslaving hebben tot nog toe echter geen resultaat opgeleverd, omdat verdachte zich vaak onttrok aan afspraken, dan wel de behandeling vroegtijdig afbrak of werd weggestuurd vanwege drugsgebruik tijdens zijn behandeling. In een tijdsbestek van anderhalf jaar zijn er reeds veertien trajecten opgezet, waarbij verdachte telkens besloot om zich te onttrekken en harddrugs te blijven gebruiken. Er is zelfs gepoogd om verdachte via een rechterlijke machtiging te laten behandelen, maar verdachte heeft zich ook daaraan onttrokken. Tot slot heeft verdachte in het kader van schorsing van de voorlopige hechtenis in onderhavige zaak kort verbleven in De Hoop, omdat verdachte aldaar wilde worden behandeld. Verdachte heeft zich echter ook daar aan de behandeling onttrokken. Kortom: verdachte wil wel afkicken, maar zijn verslaving is dermate hardnekkig dat daarvoor een klinische behandeling noodzakelijk is.
De reclassering is dan ook van mening dat de huidige behandelmogelijkheden zijn uitgeput en dat er een strenger juridisch kader nodig is om de problematiek van verdachte aan te pakken en te trachten het recidiverisico te verlagen. De reclassering acht een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders dan ook wenselijk en noodzakelijk.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders eist.
Nu, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, is voldaan aan de wettelijke vereisten ex artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
De rechtbank zal de gevorderde maatregel voor de maximale duur van twee jaren opleggen. Om de recidive te beëindigen en tot een zo optimaal mogelijke oplossing van de hardnekkige problematiek van verdachte te komen, waarbij een lange behandeling in de rede ligt, zal de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank acht het in dit geval, gezien de uitdrukkelijke wens van verdachte om zo spoedig mogelijk met een behandeling te kunnen beginnen, aangewezen om de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds – zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel – te beoordelen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en zal dienovereenkomstig beslissen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat de officier van justitie binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Wijna, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2014 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, getoond aan die [slachtoffer]en/of met een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp, gewezen in de richting van/naar die [slachtoffer];
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2014 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
[A] en/of [B] en/of [C] en/of [D]
en/of [G]en/of [F](zijnde politieagenten van eenheid politie
Midden-Nederland) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- aan die [A] en/of [B]en/of [C] en/of [B] en/of [G]
en/of [F] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp getoond
en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steekbewegingen
gemaakt en/of gezwaaid naar die [A] en/of [B]en/of [C]
en/of [B] en/of [G] en/of
- [F] en/of (daarbij) voornoemde personen de woorden toegevoegd: "ik steek
iedereen neer" en/of "de eerste die bij mij in de buurt komt, steek ik neer",
althans woorden van gelijkende dreigende aard en/of strekking.